BIJ DEN PUT.
TWEEDE BLAD
De Telegraaf als Redder.
I i\ li \l\\ I).
li IT E Si L h N I)
GEMENGD NIEUWS.
BEHOOBENDE BIJ
HAARLEM9S DAGBLAD
VAN
Maandag 6 Augustus 1888.
Toen ik achttien jaar was, zoo vertelt
ons een amerikaansch meisje, verliet ik
mijn tehuis in Omaha en ging naar Wijo-
ming, om de post van nachtchef te ver
vullen op een klein station van de
Pacific Railway. Het was een droevige,
eenzame plek in het midden van een woes
tijn. De eenige gebouwen bij het station
waren een wachtershuis, waarin de wissel
wachter en een paar wegwerkers woonden,
een water- en een kolenhuis. De dagchef,
bijna nog een jongen, woonde op een af
stand van ongeveer 200 meters.
De exprestrein naar het oosten pas
seerde te 2.15 des nachts en stopte alleen
als ik het signaal gaf. Dit was de eenige
trein die in den nanacht voorbijkwam, gij
kunt u dus voorstellen hoe eenzaam ik
daar was. Ik had gelukkig gezelschap in
mijn boeken en guitaar en las veel,
en als ik wolven van de heuvels in
de verte hoorde huilen, nam ik mijn in
strument eu trachtte hun akelig geschreeuw
met mijn zang en muziek te overstemmen.
De inspecteur van de lijn, een jong,
vroolijk man, kwam dikwijls aan het sta
tion en beloofde mij vaak, dat hij zijn
best zou doen iets beters voor mij te vin
den. Want het gebeurde wel eens, dat de
vreeselijke eenzaamheid mij moedeloos en
droefgeestig maakte en ik heb vaak op
het punt gestaan, mijn betrekking er aan
te geven en weer naar huis te gaan, maar
dan bedacht ik dat mijn moeder ervau
leefde en.... bleef.
EeDS op een nacht, terwijl ik aan mijn
tafel een roman zat te lezen, meende ik
een zachten voetstap op het perron te
hooren, maar toen ik luisterde hoorde ik
niets meer en maakte daaruit op, dat het
een wolf was geweest, die, moediger dan
de anderen, zich wat verder had gewaagd.
Weldra werd er echter luid getikt op de
deur, die ik altijd gesloten hield eu ik
schrikte er niet weinig van. In de zeven
weken, dat ik aan het station was, had
ik zoo laat geen enkelen bezoeker gehad
en deze plotselinge tik schrikte mij op in
de nachtelijke stilte.
Mijn eerste gedachte was aan Indianen
en daarna, dat het de eene of andere landloo-
per kon zijn, die om een onderkomen
kwam vragen. Terwijl ik nadacht werd
er nog luider getikt en al mijn moed ver
zamelend, ging ik naar de deur en riep
„Wie is daar?"
Een grove stem antwoordde: „een rei
ziger die den volgenden trein wil nemen
Het was mijn plicht hem toe te laten
en met bevende vingers schoof ik den
grendel af.
Onmiddellijk werd de deur met geweld
opengeworpen en ik sprong achteruit eu
zonk vol ontzetting in mijn stoel, toen
zeven groote kerels, met zwarte maskers
voor het gezicht en tot de tanden gewa
pend, het kantoor binnenkwamen. Een
hunner, klaarblijkelijk de aanvoerder, kwam
naar mij toe en terwijl hij een revolver
op mij aanlegde, zeide hij met een zware
stem
„Meisje, we zullen je geen kwaad doen,
maar als je een enkele verdachte bewe
ging maakt of een kreet uit, zoodat een
ander je hoort, zal ik de mooie oogen in
je lief gezichtje door een kogel moeten
sluiten. Wees verstandig en bedaard, dan
zal je geen leed overkomen. Waar is de
roode lantaarn?"
„Wat wilt gij daarmee?" zeide ik met
nauwelijks hoorbare stem.
,;Dat gaat je niet aan. Wij verlangen
geen ounoodig gepraat of onbescheiden
vragen. Waar is de lantaarn?
Ik zeide het hem, wat zou het mij ge
holpen hebben, het te verzwijgen, daar de
lantaarn in het kantoor hing? Hij ging
er heen, nam ze af en onderzocht ze,
waarna hij, blijkbaar tevreden over zijn
onderzoek, naast zijn makkers op een bank
ging zitten en een pijp aanstak. Toen
wendde hij zich tot mij en zeide:
z/lk zal je zeggen wat wij komen doen.
Wij willen den trein hier doen stoppen
en hem dan berooven. Begrepen? Als hij
komt (over drie uur) moet je op het per
ron gaan en het roode licht zwaaien, als
signaal dat hij moet stoppen. Nog eens,
wees bedaard en je zult geen kwaad on
dervinden, anders.... moet ik je een kogel
toezenden I"
Ik ijsde bij wat ik nu vernam. Ik werd
dus in het complot betrokken. Een oogen-
blik draaide mij alles voor de oogen en
ik was op het punt in zwijm te vallen,
toen mij plotseling een reddende gedachte
door het hoofd ging. Ik haalde mijn zak
doek uit, hield dien voor mijn gezicht en
viel al snikkende met het hoofd op mijn
tafel, juist over mijn telegraaftoestel heen.
Ik greep den sleutel onder mijn zakdoek
en maakte het alarmsignaal, hopende dat dit
de aandacht van een der telegrafisten op
de lijn trekken zou. Ik had zorg gedragen
dat ik het anker vasthield, om het tikken te
vermijden. Toen seinde ik, aldoor snik
kende, het volgende over:
z/Wie dit hoort, wordt verzocht aan den
//inspecteur te seinen, dat ik in de macht
z/van zeven roovers ben, die mij willen
//dwingen trein 4 te doen stilhouden. Zend
«hulp, spoedig.
Hieronder zette ik naam en kantoor.
Ik liet den sleutel los, en het instru
ment begon te tikken. Ik hoorde dat men
seindeH Houd moed, beste meid, ik hoor
uH.
H. was het teeken van den inspecteur
zelf. Met een woesten kreet sprong de
hoofdman op, rukte mij van de tafel weg
en vroeg: //Wat doe je daar?"
//Het is een kantoor, dat aan een ander
orders voor een extra trein vraagt," ant
woordde ik.
//Pas op, dat je geen streken begint!"
schreeuwde hij. //Je wilt ons bedriegen
Nooit ben ik zoo bedaard geweest als
toen. Ik kruiste de armen en staarde
hem aan. //Gij ziet immers dat ik er de
handen niet op heb," zeide ik, //het is een
gesprek tusschen twee andere stations!"
//Kom weg van die tafelzeide hij
woest.
Middelerwijl tikte het instrument voort.
Ik hoorde hoe de inspecteur aan het naast-
bijgelegen station bevel gaf, een extra
trein met politieagenten naar mijn station
te zenden. Kort daarop volgde het tele
gram dat deze gereed was en onmiddellijk
daarop het bevel tot vertrek, met drin
genden order met de grootst mogelijke
snelheid te rijden.
Het was nog anderhalf uur voor het
oogeublik dat de exprestrein komen moest.
Ik berekende dat de extra trein binnen een
uur aan mijn station zijn kon. O, hoe
langzaam kropen die minuten voorbij, ter
wijl die vreeselijke mannen alsof zij
niets kwaads in den zin hadden, op de
bank zaten te rooken.
De aanvoerder deelde zijn beveleu uit.
Een der kerels moest den machinist met
een revolver in bedwang houden, twee de
conducteurs beletten ter hulp te snellen,
terwijl de andere vier het plunderwerk
zouden volvoeren.
Langzaam kropen de minuten voorbij.
Het werd tijd, zooals ik meende. Nog
hoorde ik niets. Plotseling bedacht ik
dat de machine waarschijnlijk even voor
het station gestopt zou hebben, om geen
alarm te maken. Elk oogeublik konden zij
komen. Mijn hart klopte hoorbaar, ik
dacht of er ook een gevecht plaats zou
hebben. De mannen zaten naast elkander
met het gezicht naar het venster.
Op eens hoorde ik een geluid van bre
kend glas. Door de verbrijzelde ruiten
der vensters werden blinkende geweer-
loopen gestoken en een stem klonk//Steekt
de handen op, mannen In naam der wet
eisch ik dat gij u overgeeft. Als gij eene
beweging maakt, laat ik vuur geven
z/Jij kleine kat!// siste de hoofdman,
en terwijl zijn manDen de handen omhoog
hieven greep hij zijn revolver en legde
op mij aan. Daar knalden onmiddellijk
drie schoten en hij viel vlak voor mijne
voeten neer. Ik hoorde hoe men de deur
openbrak, zag menschengestalten binnen
komen en viel toen bewusteloos achterover.
z/En hebt gij niet eene goede belooning
voor uw heldhaftig gedrag gehad vroeg
de dame, aan wie de heldin van dit
verhaal het mededeelde.
//Och, maatschappijen hebben niet heel
veel hart. Maar ik werd op andere wijze
schadeloos gesteld. De inspecteur, die mij
zoo vaak eene betere betrekking beloofd
had, vervulde die belofte want
//Welnu
//Hij vroeg mij zijn vrouw te worden.
En dat nam ik van ganscher harte aan,
dat verzeker ik u
Uit Berlijn wordt ons ge-
meld, dat de aldaar bestaande vereenigiug
//Nederland en Oranje" Donderdag ter
viering van den verjaardag van H. M. de
Koningin eene feestelijke bijeenkomst heeft
gehouden, waarin de feestdronk op H. M.
werd uitgebracht door den voorzitter, mr.
P. A. Jansma van der Ploeg. In het club
lokaal prijkten, rijk met bloemen versierd,
de portretten van de Koningin en van prinses
Wilhelmina, geschouken door de heeren
P. Stoop jr. eu J. M. Dutilh van Rot
terdam, terwijl eene gecalligrapheerde le
denlijst, geschonken door den heer A. T.
de Roth Jr. van Rotterdam, de bewonde
ring der aanwezigen opwekte. (N. R. Ct.)
Vrijdag is te's-Graveuhage
na eene langdurige ziekte, op 75-ja-
rigeu leeftijd overleden de heer A. B.
Wolff, secretaris van de nederlandsch
israëlietische gemeente aldaarwelke
betrekking hij gedurende bijna 50 ja
ren met buitengewone toewijding ver
vulde. Toen er nog een afzonderlijk de
partement van Eeredienst was, bekleedde
de heer Wolff de betrekking van hoofd
ambtenaar voor de zaken van het israël.
kerkgenootschap, en bij de opheffing van
dat departement werd hij als ambtenaar
bij het departement van Financiën over
geplaatst. Ook was hij tot het tijdstip van
de reorganisatie der hoofdcommissie voor
de zaken der israëlieten haar secretaris.
De overledene was zoowel in zijne be
trekkingen als in het maatschappelijke leven
zeer gezien.
Een Enkhuizer visscher, schip
per J.Edelenbosch, van de visschuit E.H.82,
werd Donderdagmiddag in het Nieuwediep
door het overslaan van het zeil, in de
haven geworpen en door don stroom me
degevoerd. Reeds was hij zinkende, toen
het ongeval aan boord van het instructie-
schip //Het Loo werd opgemerkt. Onmid
dellijk werden pogingen aangewend om
den drenkeling te redden, doch toen men
hierin slaagde, gaf deze reeds geen teeke
nen van leven meer. Naar het marine
hospitaal overgebracht, had men daar ech
ter, na eene langdurige behandeling, de
voldoening hem in het leven terug te
roepen. Te Leeuwarden viel Donder
dagavond aan het Cambuursterpad een
81-jarige slagersknecht, die aan toevallen
leed, achterover in de sloot. Ofschoon er
spoedig hulp kwam opdagen, bleek hij,
toen hij uit het water was gehaald reeds
te zijn overleden.
Frankrijk. De parijsche prefect van
politie Lozé heeft een circulaire uitgevaar
digd tot de commissarissen van politie,
waarin hij verklaart dat zij, die anderen
beletten te werken, gereedschappen vernie
len, enz., maar de werklieden niet bedrei
gen of mishandelen, niet behoeven te wor
den vervolgd. Men vindt deze circulaire
nogal dwaas en als het ware een aanmoe
diging voor de werkstakers om voort te
gaan met hun pogingen tot opruien (zoo
als men het heet) van hen, die aan het
werk bleven. De politie wist den tocht
der werkstakers naar MontreuT te be
letten.
Volgens een telegram uit Amiens is een
werkstaking uitgebroken in de werven van
den tunnel van Brazes. De werkstakers
dringen aan op het wegzenden der Ita
lianen.
Uit Parijs wordt van 3 Augustus
gemeld: Het onderhoud dat Gerard gis
teren met Crispi heeft gehad over de Mas-
sowah-zaken, heeft tot geen gevolg geleid.
Goblet zal heden aan de mogendheden eene
nota zenden, welke hij gisteren over dit
vraagstuk opgesteld heeft.
Duitschland. Uit Berlijn wordt nader
bericht, dat keizer Wilhelm onmiddellijk na
zijn aankomst een bezoek bracht aan zijne ge
malin. De keizerin is een weinig verma
gerd eu ziet er eenigzins vermoeid uit.
De Stanley expeditie.
Twee boodschappers, die verscheidene
maanden in den omtrek van het meer
Albert-Nyanza door de Uganda's gevan
gen gehouden zijn, hebben weten te ont
vluchten en zijn te Zanzibar aangekomen,
waar zij tijding hebben gebracht van
Emin-pacha. Volgens hunne mededee-
lingen was Emiu in April 11. in eene
moeielijke positie; zijn levensmiddelen wa
ren uitgeput en zijne troepen vermoeid en
ontmoedigd. Op 12 April had hij van den
Mahdi, die blijkbaar te Karthoem was,
eene sommatie ontvangen, om zijne solda
ten heen te zenden en zich over te geven.
De afgezanten van den Mahdi hadden
ook een brief bij zich, die, naar hunne
beweringen, van den oud-goeverneur van
Barhr-el-Gazal kwam en waarin deze zeide,
uat hij de bevelen van den Mahdi onder
steunde, aangezien dit het eenige middel
was om het leven van de Europeesche
gevangenen en de soldaten van Emin te
redden. In den brief werd ook bevestigd,
dat de Mahdi een expeditie tegen Wadelai
organiseerde.
Emin had dien brief echter voor valsch
gehouden; de expeditie tegen Wadelaï in-
tusschen was hem reeds door zijne voor
posten bericht, zoodat hij met het oog
daarop het plan opvatte zich met het
meerendeel zijner troepen naar den linker
oever van den Nijl to begeven, in de rich
ting van Lado, teneinde te trachten de
expeditie daar te overvallen en uit den te
maken buit zijn voorraad levensmiddelen
aan te vullen.
In den loop van Maart had Emin vage
berichten omtrent Stanley ontvangen; zij
waren van stam tot stam overgebracht
naar de streek, in de nabijheid van het
meer Albert-Nyanza gelegen. Volgens het
eene bericht was Stanley ingesloten en had
hij vele manschappen en munitie verloren
bij de herhaalde aanvallen der vijandige
stammen, die tusschen de Mabode-rivier
en de Albert-Nyanza wonen; volgens het
andere echter was Stanley aangevallen door
de bevolking van Matougora-Miuo en had
hij sedert ziju tocht langs een onbekenden
weg voortgezet.
Men heeft dus het spoor van den moe
digen Afrika-reiziger verloren. Wat Emin
betreft, deze moet, wanneer hij aan zijn
voornemen gevolg heeft gegeven, slaags
zijn geweest met een deel der troepen van
den Mahdi. Is het hem gelukt, de voor
hoede van den Mahdi bij Lado te verslaan,
of is hij, van gebrekkige middelen voorzieu
en slechts strijdende met een troep ver
moeide en ontmoedigde soldaten, zelfver-
slagen? Dit is een vraag, welke waarschijn
lijk 3poedig beautwoord zal kunnen worden.
Italië. Een detachement italiaausche
marine-infanterie heeft de italiaausche vlag
geheschen te Zula en te Massowah, terwijl
het protectoraat over dat district formeel
afgekondigd is. Eene nota der italiaausche
regeering aan de regeeringen, welke het
traktaat van Berlijn onderteekend hebben,
zegt dat deze stap niet anders beteekent
dan de officieel© bevestiging van een reeds
bestaandeu toestand. Het protectoraat is
afgekondigd op grona van herhaalde aan
vragen der bevolking.
Noorwegen. De regeering is, naar
bericht wordt, voornemens, aan de groote
mogendheden van Europa voor te stellen,
achtereenvolgens verschillende expeditie s
uit te zenden naar de Noordpool, die elk
op haar beurt zullen uitgaan van het punt,
dat door de vorige expedities reeds be
reikt is.
Australië. Bij de Woensdag plaats
gehad hebbende opening der tentoonstel
ling te Melbourne (tot herdenking van het
honderdjarig bestaan der kolonie Nieuw-
Zuid-Wales), waren 7000 personen tegen
woordig. De voorzitter, sir J. Mac Bain,
bracht in zijn rede hulde aan de natiën,
die door inzendingen van haar belangstel
ling hadden doen blijken, o. a. ook Holland
Op een slechts uiterst zeld-
zaam voorkomend ziekteverschijnsel ves
tigde professor Gerhardt onlangs in de
berlijnsche geneeskundige kliniek de aan
dacht. De patient, een zes-en-dertigjarige
zeepziedersknecht, was in het ziekenhuis
gekomen, omdat hij over jicht in de voeten
en groote lichaamszwakte klaagde. Hier
werd hij terstond, omdat zijn huid er vuil
bruin uitzag, in een zeepbad gedompeld.
Al spoedig bleek het echter, dat die bruine
kleur geen kunstproduct was, maar ver
oorzaakt werd door een in het huidweef
sel aanwezige kleurstof. De man lijdt aan
de //moorenziekte", die steeds met bloed
armoede en aandoening der bijuieren ge
paard gaat. Te Würzburg werd een door
deze eigenaardige ziekte aangetaste man
zoo bruin als een neger, zoodat de kinderen
hem op straat naliepen. Van een anderen
dergelijken zieke wordt medegedeeld, dat
hem wegens zijn uiterlijk den bijnaam
z/turco" gegeven werd.
De phonograaf of gelui d-
schrijver, door den Amerikaan Edison uit
gevonden, is in den laatsteu tijd door den
uitvinder aanmerkelijk verbeterd en zal
weldra in de praktijk kunnen worden toe
gepast. De toestel berust op de omstan
digheid, dat een uiterst dun metalen plaatje
door d8 geluidgolven in trilling wordt ge
bracht. Deze trilling wordt door een bi
zonder mechanisme overgebracht op een
fijne stitt, welke tegen een cilinder is ge
plaatst die met bladtin bedekt is. Deze
cilinder draait om een as, welke aan hare
uiteinden schroefvormig is ingesneden en
in overeenkomstige tappen rust. Brengt
men deze toestel in beweging en doet men
vóór het plaatje een of ander geluid, hetzij
de menschelijke stem of van een muziek
instrument hooren, dan maakt het stiftje
een reeks van indrukken om den cilinder.
Brengt men den cilinder dan weder
in zijn oorspronkelijken stand en laat men
hem daarna afloopen, dan komen de in-
druksels van het bladtin achtereenvolgens
in botsing met het stiftje, dat dau op zijne
beurt het plaatje weder in trilling brengt,
waardoor de lucht en dientengevolge de
geluidstrilliugen opnieuw ontstaan, we'ke
juist dezelfde zijn als die, welke het plaatje
aanvankelijk in beweging brachten. Men
hoort dan de stem of de toouen der in
strumenten weder volkomen terug. t
Hoewel zoovele middelen
gebruikt worden, om in het warme jaar
getijde water koel te houden, zal het vol
gende zeker wel het beste zijn, wegens
zijn doelmatigheid.
Een gewone onverglaasde aarden kruik
wordt in een vaatje of iets dergelijks ge
plaatst, dat groot genoeg is om aan alle
kanten een ruimte van 10 tot 12 cM.
open te latendeze ruimte vult men met
zand, tot ongeveer 25 cM. onder den rand
van de kruik. Den bodem van het vaatje
heeft men van te voren zoo dik met zand
bedekt, dat de rand van de kruik gelijk
met dien van het vaatje komt. Nadat het
zand door en door natgemaakt is, is het
water, dat van het kannetje druipt, waar-
meê het uitgeschept wordt, voldoende om
het nat te houden. Op deze wijze levert
de kruik, wanneer zij ééns per dag gevuld
wordt, zelfs in het heetst van den zomer
een drankdie evenzoo goed smaakt
als ijswater eu in elk geval veel gezon
der is.
FEUILLETO KT,
DOOR
JULIA KAVANAGH.
6)
«Ik ben Josephine Delpierre, de dienstbode van uw stief
moeder,» zeide zij. «Ik heb op den dag toen gij mij Daar
Fonlaine hebt gebracht, een laken van haar in het wagentje
laten liggen, dien ik nu kom halen. Ik heb u aan het hek
reeds geroepen, maar gij hebt mij zeker niet gehoord I»
Baas Pierre bewoog zich niet terwijl zij sprak.
«Kom mede,» zeide hij eindelijk en Josephine gehoor
zaamde stilzwijgend. Aan de deur der keuken trok zij haar
zwarte klompen uit. Madeleine was uitgegaan en Pierre
zeide dat hij licht noodig had, maar scheen geen kaars te
kunnen vinden. Eindelijk werd het meisje ongeduldig en
wees hem de kaars op den schoorsteenmantel. Hij nam die,
stak ze aan en ging haar voortzeggende dat het linnen
goed op de bovenverdieping was. Zij volgde hem, zacht
loopende op haar wollen kousen.
De boerderij was groot en scheen aan Josephine onme
telijk toe. Nadat zij den breedeu eikeuhouteu trap beklom,
men hadden, giDgen zij door groote kamers, waar voorraad
van allerlei levensmiddelen was. Josephine dacht, dat er
genoeg was om geheel Manneville te voeden: gedroogde
groenten, ham, spek, appelen, en in andere kamers deden
de gesloten deuren van groote kasten een schat van iraai
linnengoed vermoeden. In andere vertrekken zag men stapels
beddegoed.
Josephine werd vermoeid en gevoelde bijna angst voor
al die groote, ledige kamers, die ternauwernood door de
kaars die Pierre droeg, werden verlicht. Toen zij de laat
ste hadden bereikt, bleef Pierre staan, tastte in zijn zak en
nam er een grooten sleutelbos uit, waarna hij langzaam al
de sleutels achtereenvolgens beproefde op een der groote
linnenkasten. Hij kon den rechten evenwel niet vinden en
riep Madeleine, maar daar deze doof was, gaf ze geen ant
woord. Eindelijk nam Josephine hem de sleutels uit de
hand en vood er al zeer spoedig een, die er op paste. Bij het
openen der kast, zag zij een stapel linnengoed, het fijnste
damast in verschillende dessins. Maar hoe Pierre ook zocht
hij kon het laken van zijn stiefmoeder maar niet vinden.
Eu dat was niet te verwonderen, aangezien hij het niet in
het wagentje gevonden en het dus ook niet in huis had.
Niettemin hield hij zich alsof hij verbaasd was! Na lan
gen tijd gezocht te hebben vroeg hij het meisje nog eens
terug te komen, om met Madeleine beter te gaan zoeken.
Josephine zeide ja noch neen. Zij ging naar de deur en
Pierre volgde haar, en sloot al de deuren achter zich, hoe
wel hij ze alle geopend gevonden had. Natuurlijk ging
daar heel wat tijd mee heen.
Toen zij laugs een hoop appelen gingen nam hij vier
van de fraaiste en grootste er af en gaf haar die, zonder
haar aan te zien, zeggende: «Neem die voor uw broertjes
mee.»
Josephine nam de appelen aan, maar legde zs toen
weder kalm op deu hoop en zeide:
«Mijn broertjes hebben het lang zonder appelen gesteld,
zij kunnen er nu ook wel buiten!»
Baas Pierre beet zich op de lippen, maar zeide niets. Toen
zij de trap waren afgegaan, zeide hij: «Het is te laat voor
u, om alleen naar Fontaine terug te keereu! Ik moet er
toch heen en zal u in mijn wagentje meenemen!»
«Van avond blijf ik bij mijn moeder,» antwoordde het
meisje.
Zij verliet het huis door de keukendeur en trok haar
klompen weer aan. «Gij kunt wel door het poortje gaan,»
zeide Pierre, «dat is korter.» Maar Josephine schudde het
hoofd, knikte loeu even tot afscheid eu maakte den omweg
door het groote hek.
Dien avond ging baas Pierre niet naar Fontaine, maar
bleef hij om de hut der familie Delpierre dwalen, alsof hij
een dief was of de oude twisten weer wiide aanvangen. Er
scheen een zwak licht uit het venster en geen gordijn of
blind belette Pierre naar binnen te zien.
De arme bewoners zaten om een vnur van wortels en
takken, dat stellig meer licht dan warmte gaf, want de
bespieder zag dat de kleinste jongen dicht bij het vuur ge
hurkt was en den wollen doek zijner zuster omg-slagen
had. Hij zag dat de bleeke z'ekelijke weduwe den mantel
harer dochter had omgeslagen en dat Josephine, die hij