BIJ DEN PUT.
TWEEDE BEAD
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
VAN
Maandag 13 Augustus 1888.
Op Wacht.
Ongeveer vijf jaar geleden was
ilr luitenant bij een regiment infan
terie en ingekwartierd in een groote
engelsche garnizoensplaats.
Mijn plichten bestonden uit de
gewone ochtendronde en namiddag
parade, uit dineeren gaan en bals
bijwonen en andere regelmatige be
zigheden. Daarenboven moesten wij
om beurten de wacht betrekken en
vier en twmtig uur in een soort van
halve gevangenschap doorbrengen.
Het is een van de regels van den
dienst dat officieren en manschap
pen op wacht altijd zóó moeten zijn
gekleed, dat zij onmiddellijk op eene
parade zouden kunnen verschijnen,
als dat noodig was. Als men slape
rig is en naar rust snakt, moet men
die nemen de jas tot aan de keel dicht
geknoopt een dutje in een armstoel
of hoogstens op een sofa is alles,
wat een officier op wacht zich kan
veroorloven.
Onder mijn collega's was het
vaste gewoonte den letter der wet
niet te volgen en als het voornaam
ste gedeelte onzer plichten afgeloo-
pen was, ontdeden wij ons van onzen
uniform om verkwikking te zoeken
op een klein veldbed, dat in de ka
mer achter een gordijn was ge
plaatst.
Het behoorde tot ons werk om
des nachts al de schildwachts te
bezoeken, een uur ongeveer nadat
de zoogenaamde veld-officier van
dienst ons had bezocht. Deze veld-
officier was een majoor of kolonel.
Er was geen bepaalde grens voor
het getal der bezoeken van den
veld-officier, maar het was allengs
een vaste gewoonte geworden, dat
hij eens op den dag en eens des
nachts kwam, zoodat een uur na
zijn bezoek de wachthebbende offi
cier de geheele linie der schild
wachts langs ging en dan doodbe
daard in zijn bed stapte.
Op een bitter koudeu Januari
avond wa6 ik op wacht. Ik was erg
slaperig en verlangde zeer naar de
komst van den veld officier. Einde
lijk hoorde ik den welbekenden aan
roep.' «Wie daar?» Het antwoord
was: «Ronde.» «Welke ronde?»
«Groote ronde!» «Wacht uitl» en
terwijl ik mijn sabel omgespte, mijn
jas aantrok en mijn pet opzette,
sprong ik de deur uit en stelde mij
aan het hoofd mijner manschappen.
De kolonel vroeg mij kortaf of
alles in orde was, gaf mij op mijn
toestemmend antwoord bevel de
wacht weer te laten binnengaan en
reed weg, zonder goeden avond te
zeggen. Toen wierp ik mij in mijn
armstoel en beval den sergeant, mij
over een uur te wekken.
Daarop ging ik met hem de pos
ten rond. Het was een vreeselijk
onstuimige nacht: er woei een harde
wind en het sneeuwde bijna voort
durend. De thermometer stond eenige
graden beneden het vriespunt en ik
gevoelde dat ik mijn land goed
diende door zoo trouw mijn moei
lijken plicht te vervullen. De wacht
posten stonden zeer ver uit elkander,
zoodat ik een afstand van 2 mijlen
afleggen moest. Niettemin vervulde
ik mijn taak geheel en keerde terug
naar mijn post. Toen nam ik een
ferm glas grog om wat te ontdooien,
kleedde mij daarop zoo snel mogelijk
uit en sprong in bed, doordrongen
van de hoop eens heerlijk te gaan
slapen.
Binnen een paar minuten was ik
in slaap. Plotseling ondervond ik
eene gewaarwording alsof men een
groot lawaai maakte, dat klonk als
het roeren van een trom. Aanvan
kelijk kon ik mij de oorzaak hiervan
niet verklaren, maar eindelijk be
dacht ik dat ik op wacht en dat er
iets aan de hand was. Ik sprong uit
mijn bed en riep den sergeant.
Deze kwam in groote haast binnen.
«Luitenant, de kolonel komt en
de wacht komt uitl»
Ik sprong naar mijn laarzen, stak
er mijn bloote voeten in, wierp mijn
wijden overjas om, gespte mijn riem
vast, gooide mijn pet op mijn hoofd
en liep met de sabel in de hand
naar buiten.
Ik was juist vroeg genoeg om
den veld-officier te ontvangen, die
mij weer vroeg of alles in orde was.
Ik antwoordde dat alles in orde was,
en omdat ik niet begreep waatom
ik tweemaal werd bezocht, gaf ik
dat antwoord misschien op een toon
van verwondering. Het is ook wel
mogelijk, dat hij door het opwaaien
van mijn jas, die slechts voor de
helft dichtgeknoopt kon worden,
mijn onvoldoend toilet zag. Zooveel
is zeker, dat de kolonel, in plaats
van weg te rijden, zijn paard om
wendde en zeide: «Nu luitenant,
vergezel mij naar de schildwachten
Als hij mij bevolen had naar het
andere einde der wereld te loopen,
had ik niet meer kunnen ontstellen,
want ik vond het temperatuursver
schil tusschen mijn bed en dien ru
wen winternacht reeds verre van
aangenaam, en twee mijlen in vorst,
wind en sneeuw te loopen in zulk
eene onvoldoende kleeding, was wer
kelijk «lijden voor het vaderland»
te noemen. Ik durfde echter niet de
minste aarzeling te laten blijken,
hoewel ik een week soldij zou heb
ben gegeven, als ik vijf minuten
had kunnen wegkomen. Een ser
geant kreeg den lantaarn en daar
gingen we op onze inspectie uit.
De kolonel deed mij tal van vra
gen in verband met de plaatsing
en de plichten der verschillende
posten, waarop ik antwoordde zoo
goed mijn klapperende tanden mij
dat wilden veroorloven. De wind
blies zoo fel, dat ik groote moeite
had mijn jas om mij heen te hou
den om mijn onvoldoende kleedij te
verbergen. Bij enkele hoeken was
het mij geheel onmogelijk en daarom
bleef ik zooveel mogelijk in de
schaduw en liep telkens gevaar een
schop van het paard te krijgen als
ik er half achter liep.
Wij hadden onze ronde nagenoeg
afgelegd, toen wij voorbij het huis
van den kolonel kwamen. Ik hoopte
van ganscher harte, dat hij niet
verder gaan en mij aan de deu-
ontslaan zou, maar tot mijn verwon
dering zag ik licht in den salon en
hoorde muziek. Het was duidelijk,
dat er een bal was en ik begon al
te beven, gedreven door een instinct
dat ik nog niet aan het einde van
mijn lijden gekomen was.
Mijn angst was gegrond,want toen
wij de deur bereikt hadden steeg
mijn vervolger af en zeide zeer min
zaam
«Wel, dat is een koude besogne
geweest, kom binnen en drink een
glas wijn. Of zou een walsje ii be
ter verwarmen
«Ik ben u zeer verplicht», ant
woordde ik, «maar ik mag de wacht
niet alleen laten 1»
«Dwaasheid man; de wacht is in
orde. Gij moet binnenkomen!»
Dit zeggende trok hij mij mee
naar binnen in het helder verlichte
portaal. Daar trok hij schielijk zijn
jas uit en zeide, met een ondeugen-
den glans in de oogen: «Komaan
wees niet verlegen als een school
jongen. Trek je jaB uit en ga mee!»
Thans begreep ik, dat ik verlo
ren was en bekennen moest. Ik ver
zamelde al mijn moed en stamelde:
«Kolonel, ik ben in nachtkostuum I»
«Zoo, ben je in nachtkostuum?»
Ei, en welnu, ga je dan maar
spoedig kleeden en kom dan terug
om een glas rum tot verwarming
te drinken 1»
Ik snelde het huis uit, half van
plan niet terug te komen. Maar
nauwelijks had ik mij gekleed, of
eene dienstbode van den kolonel
kwam mij zeggen, dat men voor
eene quadrille op mij wachtte.
Ik besloot de zaak stoutmoedig
te trotseeren en kwam in onbevan
gen houding den salon binnen, waar
een vijftigtal gasten bijeen was.
Mijn ongeluk was reeds bekend, het
bleek mij duidelijk uit hetgrinnik-
ken uer jonge dames en den glim
lach der mannen.
De kolonel had het als een goede
grap verteld aan den majoor, die
het zijn vrouw had toegefluisterd en
toen het eenmaal daar was, wist
de geheele vergadering het in een
oogwenk.
Zoolang ik in dat garnizoen bleef,
was het een vaste grap. Als de
meisjes mij zagen, keken zij altijd
een andere kant uit en glimlachten
en ik kon met geen mogelijkheid
van iemand een ernstig antwoord
meer krijgen, evenmin als men een
paljas kan dwingen een treffende
preek te houden.Ik vroeg en verkreeg
spoedig overplaatsing en nog jaren
daarna hoorde ik mijn avontuur in
alle kleuren en geuren rondom ver
tellen, zonder den naam van den
persoon evenwel; het is mij zelfs
meer dan eens gebeurd, dat men
het aan mij vertelde, mij, die zelf
het ongelukkige slachtoffer ben ge-
weest!
Nooit meer heb ik na dien nacht
op wacht geslapen.
li I N N li IV L A N 1).
Uit Amsterdam wordt
gemeld
De aangekondigde receptie van
het amerikaansch gezelschap door
het comité van ontvangst in het
«Amstel Hótel» duurde kort, aan
gezien er slechts door drie heeren
het woord werd gevoerd, maar was
niettemin lu sterrijk. De ruime eet
zaal, die op den Amstel uitzicht
geeft, was kwistig met dundoek
behangen, waarvan de amerikaan-
sche en nederlandsche vlaggen den
hoofdtoon vormden, terwijl groen
en bloemen overal waren aange
bracht. Onder de muziek van een
klein korps, achter heesters verbor
gen, vulde zich de zaal tusschen
half negen en negen uur met een
uitgelezen schaar dames en heeren,
onder wie de burgemeester Van
Tienhoven, de wethouders Driessen
en Westenberg; alsmede de ameri-
kaansche gezant, de heer Roosevelt.
De secretaris der commissie, de heer
Cazaud van Staphorst, heette de
aanwezigen uit naam der commissie
welkom. Hij zeide dat men het hier
op hoogen prijs stelt, dat «The
Holland Society» telkens blijk geeft
van gehechtheid aan Nederland, en
was het hier de gewoonte eerebur
gers te kiezen, ongetwijfeld zouden
de leden dezer club daaronder be-
hooren. In plaats daarvan bieden
wij u gaarne de vriendschapshand,
en spreken daarbij den wensch uit,
dat de bestaande vriendschap steeds
hechter en sterker moge worden.
Wij wenschen het verblijf alhier u
zoo aangenaam mogelijk te maken,
en hopen flat gij bij uw vertrek de
aangenaamste herinneringen aan
Nederland, ons aller bakermat, moogt
medenemen.
De heer Geo. W. van Siclen dankte
uit naam van de club het comité
voor de gastvrijheid hun geschon
ken. Wel was de hollandsche gast
vrijheid algemeen bekend, doch eene
ontvangst als die der club bereid
was, daarop had men niet gerekend.
Hij verzekerde dat alle Amerika
nen, hier aanwezig, waren geko
men uit pieteit voor het land waar
uit zij afstammen. Wel kwamen zij
uit een land van goud en zilver,
van Olie, enz., doch niet om han-
delsrelatiën van welken aard ook,
zeide hij, komen wij over; het zijn
de beginselen van vrijheid die daar
toe aanleiding geven en aantrek
kelijkheden aanbieden. Vrije gods
dienst, en vrijheid van onderwijs,
dat dankt Amerika aan Nederland.
Nederland is voor on6 heilige grond,
hier is ons huis, hier woonden onze
voorvaderen, en, met het oog op bei
der vlaggen, die zooveel overeen
stemming van kleuren hebben, ein
digde hij met den wensch dat die
eenheid van kleur het symbool
mocht zijn en blijven van de een
dracht en liefde die er bestaat tus
schen Nederland en de afstamme
lingen aan de overzijde van den
Oceain niet alleen, maar ook van
beide staten onderÜDg. Professor
Asser dankte den heer Van Siclen
voor zijne goede woorden. Hij deed
uitkomen, dat, al is de politieke
toestand tusschen beide staten ook
verschillend, hier een monarchale
regeeringsvorm, daar eene republiek,
wij toch tot denzelfden stam belmo
ren, die de banier der vrijheid steeds
hoog heeft gehouden.
Als een bewijs van oude vriend
schap tusschen Amerika en Neder
land herinnerde hij aan het feit uit
den onafhankelijkheidsoorlog met
Engeland, dat de burgemeester van
Amsterdam toen ter tijd reeds een
handelsverdrag met de Amerikanen
wilde sluiten. Hij dankte den heer
Roosevelt voor zijne tegenwoordig
heid, en sprak de hoop uit, dat het
gelukken mocht goede tractaten tus
schen beide staten te sluiten. Hier
komen wij om een verdrag van
vriendschap te sluiter, en wij heb
ben daartoe het recht, aldus ein
digde de professor, omdat wij beiden
leven voor onze traditiën: wij voor
de onze, gij voor die van het land
van Washington, Lincoln, Franklin,
Edison. Die vriendschapsband zal
zeker een zegen zijn voor beide
volken.
Fanfares volgden op deze harte
lijke toosten. Men bleef daarna onder
het genot van verfrisschende dran
ken, die zeer welkom waren bij de
tropische warmte, nog eenigen tijd
bijeen, waarna een bezoek werd ge
bracht aan het café «Krasnapolsky».
Het programma der leden van de
«Holland Society», door den heer
Geo. W. van Siclen samengesteld,
luidt als volgt:
Zaterdag 11 Augustus, 10 uur.
Bezoek aan het genootschap «Na-
tura Artis Magistra», 3 uur bezoek
aan de Universiteits bibliotheek.
Zondag 12 Augustus wordt op
engelsche, doch niet minder op oud-
vaderlandsche wijze, alléén aan de
kerk gewijd.
Maandag 13 Augustus: Bezoek
aan de stad Leiden, waar de «Hol
land Society» ontvangen wordt door
«de ft October-Vereeniging.»
Dinsdag 14 Aug.: stoomboottocht
naar Markeu of Hoorn.
Woensdag 15 Aug. bezoek aan
's-Gravenhage en Delft; ontvangst
door het plaatselijk comité, en dé
jeuner bij den heer mr. Levyssohn
Normaubezoek aan het Huis ten
Bosch, Mauritshuis enz. Diner in
het Kurhaus, Scheveningen. Terug
naar Amsterdam.
Donderdag 16 Aug. Bezoek aan
Rotterdam. Watertochtje naar Dor
drecht en Brielle, diner in den Die
rentuin te Rotterdam.
Vrijdag 17 Aug. Bezoek aan
Utrecht.
Zaterdag 18 Aug. Terugreis van
een deel van het gezelschap naar
Amerika.
Een groot gedeelte der leden van
de «Holland Society» blijft nog wat
in ons laud toeven, om Groningen,
Leeuwarden Deventer, Nijmegen,
Zutfen, Arnhem, Middelburg en an
dere plaatsen te kunnen zien.
(A'. li- C.)
Uit Enschede wordt ge
meld Het van hier gemelde be
richt, dat de enschedesche katoen
spinnerij tene uitbreiding zal onder
gaan en eene nieuwe fabriek aan
de Glanerbeek zal worden opgericht,
is zeer oDjuist. De op 15 dezer aan
te besteden „Bautnwoll Spinnerei
Eilermark" is eene op zich zelf
staande aandeelen-maatschappij, en
zij wordt geplaatst op Duitschen
bodem nabij Glanerbeek, met eene
spoorwegaausluiting aan het station
Grouau. Directeuren zijn de heeren
B. W. ter Kuile en H. ter Kuile Jr.
te Enschede, die tevens directeuren
der enschedesche katoenspinnerij
zijn. De aandeelen zijn echter in
geheel andere handen dan die der
Enschedesche katoenspinnerij.
Donderdagavond ontstond
er in de Helenastraat te Kraiingen
tusschen eenige bewoners van die
straat eenig geschil, dat op een vech
ten uitliep. Een die daarvan genoeg
scheen te hebben, sprong in eene
sloot, om zich uit het gedrang te
reddeD, en zakte daarin zóó diep,
dat, zoo niet spoedig iemand hem
was nagesprongen, hij zijne vlucht
met den dood had moeten bekoopen.
Daar het redden van den drenkeling
FEUILLETO INT.
JULIA KAVANAGH.
7)
«Zij haat mij,» dacht Pierre, toen zij met een blik op
hem, naar haar werk terugkeerde. En hij was daarvan nu
zoo geheel overtuigd, dat zoo juffrouw Lemud thans niet
was teruggekeerd, haar stiefzoon onverwijld het huis zou
hebben verlaten. De verzoening geschiedde in den vorm.
Juffrouw Lemud was aanvankelijk eenigszins koel en strak,
maar weldra werd zij toeschietelijk en bood hem haar wang
aan om die te kussen. Zij verzocht hem mede te eten van
de kip, hetgeen Pierre aannam.
In zijn stand aten de dienstboden bij den meester aan
tafel, maar hij had er niet aan gedacht, dat juffrouw Lemud
een burgerjuffrouw was en werd tot zijn grooten tegenzin,
aan tafel door Fifine bediend, inplaats van haar naast zich
te hebben. Dat beviel hem niet, hij at haastig en ging,
zoo spoedig hij kon, heen. Hij vroeg aan Josephine of zij
geen boodschap voor haar moeder had, waarop deze ont
kennend antwoordde.
«Geen boodschap?» vroeg juffrouw Lemud. «Zou baas
Pierre haar dezen rok niet willen breDgen, di -n zij de
weduwe reeds lang beloofd had?» Josephine ging het klee-
dingstuk halen en terwijl hare meesteres Pierre op de goede
kwaliteit van dit geschenk opmerkzaam maakte, ging Jo
sephine heen, zoodat Pierre moest vertrekken zonder haar te
hebben gezien.
Denzelfden avond kwam hij bij de familie Delpierre met
een pak onder den arm. Juffrouw Lemud heeft mij verzocht
u dit te brengen,» zeide hij en giDg daarop heen.
De rok van juffrouw Lemud had eene volled'ge gedaan
teverwisseling ondergaan. Hij had al de sporen van zijn
tienjarigen dienst verloren en, gelukkiger dan de geefster,
al de frischheid en kracht van het jonge weefsel terugge
kregen. Men zou gezegd hebben dat de rok betooverd was,
want in al de plooien vond de weduwe mutsen, zakdoeken,
klompen, sokken. Aanvankelijk begreep de weduwe er niets
van, maar weldra meende zij begrepen te hebben waarom
juffrouw Lemud zoo mild was: iemand uit Fontaine had
stellig Josephine bij zich willen hebben en nu had de we
duwe dit gedaan om haar te houden. Den volgenden mor
gen kwam haar oudste zoon haar buiten adem vertellen, dat
het lage poortje openstond. De weduwe zeide dat baas Pierre
eindelijk ingezien had, dat men iemand niet van zijn recht
berooven mag: hij was bang geworden, dat was duidelijk.
Op staanden voet zond zij den knaap met de kruik uit
om water te halen uit den put. Hij gehoorzaamde met
tegenzin, want hij vertrouwde de zaak niet recht. Baas
Pierre stond in den hof en gaf orders aan Basile; maar hoe
wel hij den knaap moest zien, maakte hij geen beweging
en liet hem kalm zijn gang gaan. De weduwe, die het kind
stond na te kijken schudde het hoofd. Baas Pierre had zeker
eene vermaning van de politie gehad.
P.erre maakte :u dezen tijd zeer dikwijls de reis naar
Fontaine, maar hij werd er nog voortdurend prikkelbaar
der en knorr ger door. Nooit zag hij Josephine alleen en
wist niet of dit toeval of opzet was. Daar hij op deze wijze
begreep niet verder te zullen komen, nam hij een kloek
besluit.
Daar de zomer nu gekomen was, verzocht hij juffrouw
Lemud den oogsttijd bij hem te komen doorbrengen. Maar
deze had er niet veel lust in, omdat de boerderij dan door
een menigte maaiers werd overstroomd. Eerst, toen Pierre
haar zeide, dat Madeleine met de w e andere meiden
ruzie gehad en hij die weggejaagd had en hij daarbij juf
frouw Lemud voorspiegelde dat zij over de vrouwelijke
werklieden het bestuur hebben zou, nam zij zijn voorstel
aan en kwam met Josephine bij hem haar intrek nemen.
Of het meisje hiermede was ingenomen? Pierre wist het
niet en zij liet ook niets blijken, maar toen zij bij hare
moeder was geweest en terugkwam op de hoeve, wierp
zij baas Pierre een blik toe, zoo vol verwijt, dat hij als
een misdadiger wegliep.
Nu ontweek ze hem stelselmatig en zorgde er voor, dat
hij geen oogenblik met haar alleen wa>, zoodat Pierre zich
moest vergenoegen met haar aan te zien.
Op een avond stond Pierre bij het geopende keuken
venster en rookte een pijp, terwijl hij nu en dan het scherpe
lachen van Madeleine hoorde, benevens de zachte lach van