De SV5 agn et i s e u r,
TWEEDE BLAD
UIT ÏNSULINDE.
De dochter van den Vizier.
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
YAN
Maandag 3 September 1888.
Een Maleische Vertelling.
Er leefde eens in oude tijden een
rechtvaardig vorst, die om zijn groot
heid, zijn macht en roem van wa
penen bij zijn onderdanen zeer in
achting stond en bij zijn vijanden
gevreesd was als de leeuw in het
woud. Vorst Ibrahim, zoo heette deze
monarch, werd in het bestuur van
zijn uitgebreid rijk bijgestaan door
twee. vizieren, Kamkari en Kardari
genaamd. Da oudste hunner, Kam
kari, bezat een om hare schoonheid
alom gevierde dochter, prinses Bia-
kari, een zeer verstandig en gods
dienstig meisje, wier wedergade men
in het gansche rijk vau vorst Ibra
him tevergeefs zocht.
Nu gebeurde het eens op zeke
ren dag, dat 7orst Ibrahim den vi
zier Kardari voor zich liet verschij
nen en tot hem do volgende woor
den sprak
- O mijn vizier Kardari, weet,
dat ik morgen mij ter jacht zal be
geven met al mijn rijksgrooten, le
gerhoofden en al mijn onderdanen.
Uw ambtgenoot Kamkari zal mij
vergezellen, doch gij zult achter
blijven, om met de wacht mijn pa
leis te bewaken.
De vizier maakte een diepe bui
ging, zoodat zijn hoofd den grond
raakte, stond op en vertrok.
Dsn daaropvolgenden morgen ver
trok de vorst met zijn groot jacht
gezelschap naar eau nabijzijud uit
gestrekt woud eu Kardari bleet ach
ter; maar de vizier, inplaats dat hij
zich hield aan de bevelen van vorst
Ibrahimvermaakte ziek met
zang en dans en noodigde zijn vrien
den uit op een heerlijk maal, aan
gericht ten koste van de schatkist.
Op den eereten den besten middag,
dat hij zijn vrienden zou afhalen,
om «lekker te eten en te drinken»
ging bij de woning zijns ambtge-
noots, Kamkari, voorbij, en daar
viel zijn blik juist op bet scboone
it van de prinses Biakari. D
vizier stond ais van den donder ge
troffen, terwijl hij mompelde:
Dit is bepaald de prinses Bia-
kari, de dochter van Kamkari I Voor
zeker nog nimmer zag ik in dit rijk
zulk een schoon meisje als deze
maagd! Welk een slanke gestalte,
hoe fraai in haar gang, waarlijk
doet voor een nimf niet ouder
Op dit ooganblik voelde de vizier
door eene onweerstaanbare macht
zich tot het meisje aangetrokken, bij
wavurig verliefd op haar ge war
den. Dag' eu nacht stond haar beeld
hem voor oogeu, zweefde haar ge
stalte voor zijn geest en Kardari
dacht om Diemand en niets anders
dan om de schoone prinses Biakari.
Maar hoe kan ik mij van haar
bezit verzekeren, mompelde de
vizier voort, ik zal den vorst zeg
den, dat er in zijn rijk zich een
schoon meisje bevindt, waardiglijk
ZIJ
zijn vrouw te worden. Eenmaal zijn
vrouw geworden, zal ik verraad je
gens haar plegen, waarop de vorst
haar zal verstooten. Dan zal ik haar
hand vragen, die zij mij zekerlijk
zal Echenkenwant wie zal een
vrouw willen hebben, die door den
vorst is verstooten en ben ik niet
de eerste vizier van vorst Ibrahim?
Dit gezegd hebbende, zette de
verliefde vizier zijn tocht voort.
Na eene afwezigheid van ruim
drie dagen keerde de vorst terug en
toen hij weder in de vergaderzaal
troonde, om de belangen zijns rijks
te bespreken, was zijn eerste vraag
aan den vizier Kardari
Wel, Kardari, hebt gij ook
nieuws
Zeer goed nieuws, o vorst I
antwoordde de vizier.
Vertel het mij, hernam vorst
Ibrahim.
Slechts vier ooren mogen het
hooren, o vorst! gaf Kardari we
derom ten antwoord.
De vorst zonderde zich nu in een
klein vertrek af, gevolgd door Kar
dari en sprak toen:
Hier, o vizier, zijn wij alleen,
vertel mij spoedig dat nieuws.
Toen ik gisteren een wandeling
deed, o vorst! zag ik een beeldschoon
meisje, zoo schoon als een hemel-
uimf uit het godenrijk nedergedaald
en mij dunkt zij was waardig uw
gemalin te worden 1
Wie ia dat schoone meisje,
vroeg de vorst hartstochtelijk.
De dochter van den vizier Kam
kari, Biakari geheeten, antwoord
de de vizier.
Toen de vorst deze beide namen
jioorde, liet hij onmiddellijk den vi
zier Kamkari ontbieden, want vorst
Ibrahim was in een tooverslag vurig
verliefd geworden.
O mijn vizier, sprak de
monarch, toen Kamkari was ver
schenen, een rechtgeaard vizier,
moet hij niet, wanneer zijn vorst een
vurige begeerte heeft, die begeerte
bevredigen, wanneer hij er namelijk
toe m staat is?
Dat is hij verplicht, o vorst!
sprak Kamkari op stelligen toon
anders is hij niet waard den
naam van vizier te dragen.
Welnu dan, hernam de
vorst, uw schoone dochter de
prinses Biakari zal ik tot vorstin
verheffen.
Dit zeggende, stond vorst Ibrahim
op en begaf zich weder in de ver
gaderzaal, terwijl de ambtenaar zich
verwijderde.
Bij zijne thuiskomst werd de vizier
Kamkari door zijne dochter de prin
sen Biakari begroet.
Ik neb u wat te vertellen, mijn
dochter, begon de vizier, terwijl
hij de prinses bij de hand vatte eu
naar binnen ging, waar hij zich op
een kostbaar tapijt nederzette eu
zijn dochter aanzag.
Wat is dat nieuws! o mijn va
der, vroeg de prinses.
Vorst Ibrahim begeert u tot
vrouw 1
O mijn vader, gaf de prin
ses ten antwoord, hoe kan een
vorst een viziersdochtc-r vragen? Wie
zal een diamant naast een keisteen
plaatsen
Gij hebt gelijk, hernam
Kamkari, maar hoe kunnen wij
's vorsten verzoek weigeren
Laat ons dan vluchten,
merkte de prinses op.
Dan zullen wij
De vizier kon den zin niet vol
tooien, want juist op dit oogenblik
kwam een boodschap van den vorst,
met de vraag, wanneer Biakari aan
't hof kwam, daar de vorst reeds
aanstalten maakte tot de bruiloft,
die zeer schitterend beloofde te zijn.
Vraag den vorst, dat hij mij
acht dagen uitstel verleene! gaf
de vizier ten antwoord.
Niet acht dagen, maar een
maand uitstel verleen ik mijn vi
zier sprak de monarch lachend,
toen hij 't verzoek des viziers vernam.
Bij de volgende vergadering ech
ter, welke twee dagen later plaats
had en waarop alle schatplichtige
vorsten waren verschenen, om hunne
geschenken vorst Ibrahim aan te
bieden, kwam de vizier Kardari met
een ontsteld gelaat de vergader
zaal binnen. Hij liep door alle rijen
been en zette zich op eerbiedigen
afstand van den troon neder, bet
oogenblik afwachtende, waarop het
hem vergund zou zijn te spreken.
Wat is uw gelaat donker, o
Kardari sprak de vorst.
O mijn heer, gebieder der we
reld was Kardari's antwoord.
Uw vizier is op de vlucht ge
gaan met de schoone prinses Bia
kari 1
Op de vlucht gegaan? riep
vorst Ibrahim toornig uit, terwijl
hij vau zijn zetel opsprong,jaagt
hem onmiddellijk na met den meest-
mogelijki.-n spoed, brengt hem voor
mij en zoo hij tegenstand biedt
doodt heml
Iu allerijl werden de paarden ge
zadeld eu een honderdtal goed ge
wapende ruiters zeltsden vluchteling
met zijn dochter Ea. Dank zij de snel
heid der viervoeters hadden de man
nen den vizier eD zijn dochter weldra
ingehaald. Kamkari werd gekneveld
op een der paarden vastgebonden,
terwijl de aanvoerder van den troep
de prinses vóór zich op het zadel
plaatï-te. In hollende vaart ging het
nu terug naar 's vorsten paleis.
Zijt gij een rechtgeaard vi
zier Bprak de vorst op toornigen
toon toen hij den geknevelden amb
tenaar.vóór zich zag liggen en zijn
dochter er naast geknield breng
de prinses in mijn paleis en gij, on
gehoorzame dienaar van mijn vor
stelijken wil, gij zult uw rechtma
tig loou ontvangen I
Bij deze woorden trok vorst Ibra
him zijn zwaard en een oogenblik
later rolde 't bloedig hoofd des on-
gelnkkigen viziers voor de voeten
van den oosterschen despoot. Wat
er volgde kunnen mijn lezers en
lezeressen raden de prinses werd
bet paleis binnengebracht en niet
lang daarna werden vorst Ibrahim
en de prinses Biakari met elkander
in den echt vereenigd.
Eenige maanden zijn verloopen
en 't riik van vorst Ibrahim scheen
een tijdperk van rust, vrede en bloei
te doorloopen, toen de vizier Kardari
zijn opwachting bij den vorst maakte
en zijn koninklijken meester mede
deelde, dat er een vijandelijk leger
aan de grenzen stond, gereed elk
oogenblik een inval te doen. De
vorst ontstelde hevig op het verne
men dezer woorden en beval dat de
krijgstrom zou worden geroerd, om
alle weerbare mannen ten strijde te
roepen. In een oogwenk was de
geduchte legermacht op de been.
De vorst richtte nu tot Kardari de
volgende woorden:
O Kardari, gij getrouwe vizier 1
blijf gij achter om mijn paleis te
bewaken!
Daarop steeg de vorst te paard
en zich aan den spits van zijn leger
stellende gaf hij het sein tot het
vertrek.
De vizier Kardari was nu weder-
i alleen achtergelaten, om het
paleis te bewaken, terwijl de gele
genheid zich nu aanbood, zonder
kans te hebben, dat er oogen zouden
zijn om hem te bespiedendat
Kardari zijn lang beraamd plan kon
uitvoeren. Op den tienden morgen,
toen de vizier zooals gewoonlijk de
wachten om het paleis bezocht, zag
hij de vorstin met de hofdame Kia-
kari op de binnenplaats zitten. De
vizier begaf zich naar het tweetal
en, na een geruimen tijd over koet
jes en kalfjes gesproken te hebben,
zeide hij
O vorstin, staat het u niet te
gen, te wonen in de woning van
hem, die uwen vader zoo onschuldig
beeft om 't leven gebracht? Kom,
laat ons heden nacht dit paleis ont
vluchten. Niemand zal ons achter
volgen I
Listige verleider! sprak de
vorstin zijt gij niet de vriend
van den vorst? Wat wilt gij van mij?
Zijn vriend ben ik niet meer!
antwooride Kardar, omdat
hij jegens uw vader onrecht heeft
gepleegd. Van het oogenblik dat
ik u zag, o vorstiD, voelde ik mij
tot n aangetrokken! Dag en nacht
dacht ik aan ul Kom laat ons vluch
ten of den vorst vergiftigen, opdat wij
in het rijk heerschen!
Verwijder u, zoon van den
duivel! riep de vorstin ten hoog
ste verontwaardigd uit, vrees God
an zijn profeet 1
De vizier zag de vorstin aan met een
verschrikkelijken blik, dien zij ech
ter wederstond en verwijderde zich.
Iutusschen had vorst Ibrahim op
de grenzen de handen vol, daar er
in eenige zijner schatplichtige sta
ten een hevige opstand was uitgebro
ken, die zich nog al bad uitgebreid.
Doch vorst Ibrahim was een dapper
krijgsman, wien de overwinning op
den voet volgde en ook ditmaal hand
haafde hij op schitterende wijze zijn
ouden roem.
Vol glorie en staatsie nam het
leger, na den vijand geheel versla
gen te hebben, den terugtocht aan,
begeleid door de oorverdoovende mu
ziek der talrijke muzikanten. In 'net
paleis teruggekeerd was wederom
's vorsten eerste vraag: Wel Kar
dari, hebt gij ook nieuws?
Slecht nieuws, o vorst!-was
het korte antwoord.
Zeg het mijsprak de vorst
hevig ontsteld uit.
Daarop begon de viz er: Op
zekeren avond, o vorst, dat ik om
bet paleis liep, hoorde ik de vorstin
met baar hofdame Kiakari het vol
gende gesprek houden: - Welk
een lot heb ik toch, mijn vader ver
moord en ik weggerukt uit hei
ouderlijk huis, gedoemd om in deze
eenzaamheid mijn jeugdig leven te
slijten. Daarop antwoordde Kia
kari: Welnu, laat ons den moor
denaar van uw vader vergiftigen
op welke woorden de vorstin weder
sprak: De daad zal mijne hand
niet verrichten, o Kiakari!
De vizier zweeg hier voor een
kleine wijl, alsof hij afwachtte,
welken indruk zijne woorden op den
vorst maakten, terwijl hij den ver
toornden monarch aanzag, die van
zijn stoel opstaaude, deze noodlot
tige woorden uitsprak:
Binnen een uur moet Kiakari
de aarde verlaten en wat Biakari
aangaat, haar lichaam worde vast
gebonden aan de pooten van een
mijner kameelen en het dier het
woud ingejaagd!
De vizierschijnbaar ontroerd
verwijderde zich, om het bevel zijns
meesters te volbrengen. Doch het
was vreugde, die het masker der
droefheid had aangedaan, want te
nauwernood buiten het paleis geko
men wenschte Kardari zich zeiven
reeds voorloopig geluk met den ge-
wenschten afloop zijner helsche on
derneming, die echter door de be
schikking van Allah op de ver
nietiging van zijn eigen leven
zoude uitloopen. Toen de avond
was gevallen, verliet de vizier
heimelijk zijne woning en be
gaf hij zich in allerijl naar bet woud
om de ongelukkige vorstin te zoe
ken, doch al zijne nasporingen waren
tevergeefs.
Eenige dagen na het bovenstaande
echter kwam een eenvoudig herder
aan het vorstelijk paleis, met het
verzoek, vorst Ibrahim te spreken.
Ia diens tegenwoordigheid toegela
ten, sprak hij deze woorden
O beheerscher der wereld 1 Er
is een meieje zeer schoon van gelaat
en slank van gestalte, een n aagd
uit het paradijs gelijk. Terwijl ik in
't bosch naar mijn kameel zocht, dien
ik sinds twee dagen mis, zag ik haar
naast een bron zitten. Ik heb baar
tot mij genomen en bied haar nu
Uwe Majesteit aan, want zij is waar
dig tot vorstin verheven te worden.
Kunt gij haar niet hier bren
gen? vroeg vorst Ibrahim,
maar neeD, liet de monarch er
onmiddellijk opvolgeu, morgen
kom ik tot ii.
Vorst Ibrahim hield woord, en
voordat de zon opkwam, toog hij
reeds op weg. Kardari, de booze
vizier, bleef echter achter om
het paleis te bewaken. Bij 's vorsten
aankomst zat het schoone meisje
voor de woning des herders en hoe
groot was Ibrahim's verbazing, toen
bij in die gestalte zijne vorige ge
malin herkende, Biakari, de dochter
van den vizier Kamkari.
Leeft gij nog, hernam de
vorst verbaasd, terwijl hij de jonge
vrouw omhelsde, ik dacht dat
gij al lang deze aarde verlaten had.
Allah beschermt degenen, die
Hem vreezen, antwoordde de
vorstin. Hij heef. mij Zijne en
gelen gezonden en dezen herder mij
doen ontmoeteD.
Zijn naam zij gelooid 1 riep
vorst Ibrahim uit, gij waart on
schuldig! Kom, keer met mij weder
naar mijn paleis!
Nog niet! eprak Biakari,
eerst zult gij van mijn onschuld
ten volle overtuigd zijn. Roep uw
vizier Kardari, iaat bij mij ontmoe
ten en gij, verberg u iu dit zij
vertrek.
De herder, die dit tooneel met de
grootrte verbazing bad gadegeslagen,
begaf zich nu op 's vorsten bevel
naar den vizier Kardari. Tot dezen
PBUILLHTO KT.
Oorspronkelijke Novelle
DOOR
HASSELAER.
2)
Hij die de eerste spookhistorie schreef was een groot
Wenschenkenner. Hij wist wel, dat men liever leest over
onderaardsche gewelven, vreeselijke kerkers, geheimzinnige
verschijningen, gruwelijke moordaanslagen, al te maal za
ken die nu niet zoo dagelijks voorkomen, dan dat men een
teel gewone levensbeschrijving leest van een gewoon mensch.
Dat was de reden waarom de voorstelling van den mag
netiseur zoo grooteu toeloop had, de zucht naar het spook
achtige, naar het geheimzinnige had ieder die maar eenigs-
hns de twee shilling missen kon, er heen gedreveL. Wij
Eenfehen houden nu eenmaal meer van een rilling van
Uitzetting, dan van een traan van aandoening.
«'t Is geen grapje, meneer!» zeide de jonge dokter van
ket stadje tot den burgemeester met wien hij een gesprek
voerde over het magnetisme. «Voorstellingen a!s deze moes
ten met uw welnemeu niet worden toegelaten. Het is den
magnetiseur, die een enkelen avond een séance geeft, om
niets anders te doen dan om fe slagen bij het publiek.
Daartoe ontziet bij geen middelen en gaat som", om zijn
sujetten in zijn macht te krijgen lai.gs een eenigszins ge
welddadigen weg te werk, die zeer nadeelig op hun zenuw
gestel kon werken 1»
«Ik meende toch, dokter», zeide de oude burgemeester,
terwijl hij hem eenigszins verwonderd aankeek, «datgij zelf
hebt gezegd, dat magnetisme en hypnotisme zeer ten goede
zouden kunnen komen aan uw vak, zoo men ze met oor
deel toepaste!»
«Gij zegt het, met oordeel toegepast,» hernam de genees
heer. «En dit nu is het juiBt wat zulk een rondreizend mag
netiseur niet doet. Geloot mij, de zaak is van te ingrijpend
belang om haar te maken tot een kermis-voorstelling en
de manier waarop zij ten tooneele wordt gebracht, is oor
zaak, dat het publiek haar met eenig wantrouwen beschouwt
in de handen der geneesheeren. Een nog zoo weinig bekende
zaak als deze moest niet zijn in de handen van gooche
laars, die niet te rade gaan met de vraag of het voor dezen
en genen wel raadzaam is, zulk een hevigen zenuwschok
te ontvangen. Onder de sujetten van een magnetiseur ziju
er dikwijls, voor wie de behandeling hoogst radeelig is.
Alleen een arts moest dit vak mogen uitoefeneD, de arts, die
weet hoe hij zijne verschillende patiënten moet behandelen,
die niet aan een kind een dosis van een geneesmiddel zal
geren, welke slechts een volwassen mensch kan verdragen
Voorstellingen als deze hebben noodwendig allerlei proef
nemingen van leeken op leeken ten gevolge, en het is alsof
men een zuigeling ziet spelen met een t veesnijdend mes
De oude man lachte om den hartstochtelijken uitval van
den jongen dokter en wilde juist een schertsend autwoord
geven, toen het tooneelbelletje klonk en het gordijn opging.
Onmiddellijk hield bet gegons van ha'fluide gesprekken
in de zaal op en ieder wendde den blik naar het tooneel,
dat nog verlaten was. Sommige dames namen haastig nog
wat eau de-cologne op haren zakdoek, als wapen tegen de
emotie die zij verwachtten.
Thans trad door een achterdeur de magnetiseur, le pro-
fesseur Landois, zooals hij zich noemde, op het tooneel. Het
was een forsch, breed gebouwd man, met zwart krullend
haar en een welbesneden gelaat met een zwarten knevel,
terwijl twee donkere, schitterende oogen bizondcr de aan
dacht trokken. Hij was op een onberispelijke wijze in het
zwart gekleed.
Met eene sierlijke buiging trad hij voor het voetlicht en
hield met eene diepe, zware stem een toespraak tot het
publiek, die geheel was ingericht op de wijze zooals bij
goochelaars en andere a.tisten gebruikelijk is. Hij legde
vooral daarbij den nadruk op de -eldzaamheid van de gave
die hij bezat, terwijl bij herhaalde malen er op wees, welk
eene belangrijke ontdekking de toepassing van het magne
tisme was en van hoeveel nut zij de menschheid nog zou kun
nen zijn.
Met gefronst gelaat luisterde de jonge dokter naar de
zonderlinge redevoering van den magnetiseur. Het was hem
aan te zien, dat hij slechts ipet moeite den lust kon be
dwingen, den spreker in de rede te vallen.
Eindelijk eindigde de magnetiseur zijn toespraak. Een