TWEEDE BLAD IpttUER ZES EN NEGENTIG. It I N E N IA N 1). BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 17 September 1888. Wel, zes-en-negentig,» zeide de gevangenbewaarder, terwijl bij den ontslagen gevangene in den zonne schijn volgde, «je treft mooi weerl» Zes-en-negentig keek naar bet fraaie zomerlandschap dat zich voor hem uitstrekte,naar denkalmen,blau wen hemel en den vroolijken zonne schijn, <iie hij sedert jaren alleen door de traliën van zijn venster had gezien. Een vogel vloog voor zijn voeten op en klapwiekte door de warme lucht, met een helderen kreet, en het hart van zes-en-negentig klopte lu der nu hij zelf als die vo gel gaan kon waarheen hij wilde. «Wat ga je nu doen, zes-en-ne gentig?» vroeg de bewaarder. «Doen? O jal» Zes en-negentig schrikte op. De vreugde dat hij vrij was had tot nu toe alle ge dachten aan de toekomst op den achtergrond gedrongen. Maar nu stond hij voor de vraag: Wat kon hij doen De wereld, de maatschappij stonden recht tegenover hem, hij had niets om haar het hoofd te bie den, zelfs geen naam, want de naam van zes-en-negentig, zijn nummer in de gevangenis, ontzonk hem thans nu hij de gevangenis verliet. «Wat ga je nu doen?» herhaalde de bewaarder vriendelijk. Zes-en negentig was een gunsteling van de beambten uit de gevangenis ge weest door zijn uitstekend gedrag en strikte gehoorzaamheid. Hij keek nu den vrager aan, met een hulpe- loozen trek op het gelaat. «Ik weet het niet,» zeide hij langzaam. Daarop hief hij het hoofd fier omhoog en klemde vastberaden zijne handen tegen elkaar. «Ik zal mij een weg banen», zeide hij, «al staat de heele wereld tegen mij over.» De bewaarder grinnikte eenigs- zins onnoozel. «Het is iets,dat wij niet vaak doen», zeide hij, «maar de kameraden en ik dachten dat we je een beetje moesten helpen. Jongens, zei ik, we moeten wat doen voor zes-en-negen tig. Dat vonden ze goed en nu heb hen we ,dit voor je bij elkaar ge brac' t, ik hoop dat het je geluk zal aanbrengen.» De man haalde eene dichtgelakte enveloppe voor den dag en reikte die aan zes-en-negentig over, die ze aannam en er werktuigelijk naar keek. Het droeg het volgende op schrift: «Aan nummer zes-en-negen tig, van de beambten der gevan genis. Om hem weer voort te helpen in de wereld!» Er waren tranen in de oogen van zes-en-negentig, toen hij de enveloppe opende en er bankbil jetten in vond. Hij stak zijn hand uit, die de bewaarder hartelijk drukte. «Ik dank je en de kameraden» zeide hij. «'tls tot je dienst», antwoordde de bewaarder. Toen liet de gewezen gevangene de harde hand van den ander los en keerde zich om. «Het ga je wel!» zeide hij en er was eene lichte trilling in zijn stem. «Vaarwel,» antwoordde de be waarder. Terwijl zes-en-negentig zich naar de stad begaf, zag hij zijn leven als een panorama voorbijtrekken. Hij was een wilde knaap geweest, maar was bedaarder geworden, toen hij een lief, zacht meisje getrouwd had. Zij had hem een dochter ge schonken, die sprekend op haar moe der geleek, zooals een knopje gelij ken kan op een ontloken bloem. Maar toen het kind vijf jaar was, stierf de moeder. In een stormach- tigen winternacht vloog haar ziel weg en zes-en-negentig bleef alleen achter, gebroken en vernietigd. Hij was nooit weer dien slag te boven gekomen. Maar nu zij er niet meer was om hem te leiden, bruiste zijn wild bloed opnieuw op als vroe ger en hij verviel in zijn oude on deugd, misbruik van sterken drank. Zijn dochtertje was door zijne schoon ouders in huis genomen en zelfs mocht hij haar niet meer zien. Van den drank op de misdaad, de overgang was geleidelijk. Hij stal een paard, en dat is een feit dat in die streken niet zachtzinnig werd behandeld. Ongelukkig voor hem was de rechter een jong man, wiens eerste zaak deze was en die weinig geneigdheid betoonde, in aanmerking te nemen dat hij dronken was ge weest, toen hij den diefstal beging. Dallas Thorn, zoo heette hij, deed zoodanig zijn best om hem veroor deeld te krijgen, dat weldra de ge vangene zes-en-negentig werd en niets meer. Toen kwam de eentonige eenzame tijd,dien hij doororachtinden kerker, het geestdoodende werk, het pijnlijke berouw en vooral het verlan - gen naar zijn dochter. Zes-en-negentig ging een fruit winkeltje binnen, om zich wat te verkwikken. Terwijl de winkelier hem hielp, keek de loopjongen die met een ander praatte, hem strak aan en zeide fluisterend, maar zóo dat de persoon die het gold, het duidelijk verstond: «Een hoef!Kijk maar naar zijn haar!» «Ja,» antwoordde de ander, «en naar zijn handen! Dat komt van het steenenkruien. Pas op, anders kaapt hij wat weg.» Zes-en-negentig ging heen met een gevoel van bitterheid in het hart. Dit was nog maar het begin van zijn strijd in de wereld. Een deel vau het geld, dat de bewaarder hem gegeven had, gebruikte hij om nieuwe kleederen te koopen en daarop nam hij plaats in een snel trein naar het oosten. Hij wilde terugkeeren naar het dorpje, waar zijne dochter woonde met hare groot ouders. Zij wisten niet, dat hij ver oordeeld was, maar hielden hem zeker voor dood. Dan zou hij om harentwille weder een eerlijk man worden. Hij dacht nog aan haar als aan een klein kind en ontstelde, toen hij begreep, dat zij nu een meisje, bijkans eene vrouw moest geworden zijn. Een paar dagen later zat in een lief optrekje aan het einde van een rustig, klein dorp, een jong meisje. Er waren tranen in hare schooue oogen, maar het waren tranen van vreugde. Naast haar zat een mao, vele jaren ouder dan zij, maar toch nog in de volle kracht van zijn leven. Hij had den arm om haar heen geslagen, terwijl haar hoofd op zijn schouder rustte. Het werd duister en zij bleven rustig bij el kander zitten, totdat zij eindelijk de lamp aanstak, die haar zacht licht over hen uitgoot. Op dat oogenblik stapte zes-en- negentig aan het station van het plaatsje af. Zijn hart klopte van vreugde; hier zou hij zijn nieuw leven beginneD. Want zij zou hem zeker liefhebben en als zij hem, dien zij dood had gewaand, verschijnen zag, zou zij hem zeker met open armen ontvangen. Hij ging den straatweg op met rasschen tred.Hoegoed kende hij dien nog! Daar aan het einde stond de kleine villa, waar zijn vrouw ge woond had, toen zij nog meisje was, waar zijn dochter nu vertoeven zou. Er brandde licht en hij zag dat de gordijnen niet waren nedergelaten. Met kloppend hart sloop hij naderbij, om te zien wie daar binnen waren. Plotseling deinsde hij terug. Het was alsof hij zijn vrouw had weder gezien, zoo jong en schoon als zij was toen hij met haar trouwde. Dit moest zijn dochter zijn. Maar wie was die man? Een pijnlijk gevoel van jaloezie schoot hem door het hart bij de gedachte, dat hij hare liefde zou moeten deelen met een ander. Hij zag scherper toe en een kreet, dte hem had kunnen verraden, ont snapte hem toen hij Dallas Thorn herkende. Na voortdurend succes te hebben behaald in zijn loopbaan, was Thorn naar het oosten overgeplaatst en had daar kennis gemaakt met de dochter van den man, die nu aan het venster stond. Hij wi6t niet dat de vader van het meisje door hem veroordeeld was geworden: dit was reeds zoo lang geleden. Zes-en-ne- gentig knarste op de tanden, maar toen herkreeg hij zijn kalmte weder. Waarom zou hij vijandschap koes teren tegen Dallas Thorn? Deze had toch niet meer gedaan dan zijne plicht, toen hij hem naar de gevan genis zond. Zes-en-negentig gevoelde dat hij in de vreugde van zijn vrij heid te hebben herwonnen en aan stonds zijne dochter aan het hart te zullen drukken, Dallas Thorn alles zou kunnen vergeven. Luister! Wat zeiden zijtotelkan der, vlak bij het venster? Zij vroeg hem, waarom hij haar juist had uitgekozen en hij ant- woorde zacht sprekend, dat hij zich meer dan tot een ander tot haar had aangetrokken gevoeld door hare schoonheid, haar deugd en haar on bevlekten naam. De man aan het venster rilde; zij wisten dus niet, dat die naam niet meer onbevlekt was! Toen zeide Dallas Thorn, dat zijne familie zoo trotsch was op hare afkomst en dat zij zeker zijne liefde niet zou heb ben goedgekeurd, wanneer de naam van zijn bruid niet even zuiver was geweest als de hunne. «Ik zou sterven, als gij mij moest verlaten,» zeide het schoone meisje. De man aan het venster wendde zich langzaam af, met een onuitspreke lijk gevot"^an bitterheid en wan hoop in het hart. Hij was die vlek op haar naam. Zijn schoone droom was uit. Nog een oogenblik aarzelde hij Toen ging hij heen van de plek, die hem nu als een woestijn was geworden, waarin zijn hoop voor goed begraven lag. Zijn besluit was genomen. Hij was dood voor zijne geliefden en hij zou dood voor hen blijven. Hij liep voort door de duis ternis, met waggelenden tred, ge schokt en verzwakt door deze ont zettende aandoening. «Zij zal gelukkig zijn,» zeide hij halfluid. En ik Zijn stem stierf weg in een snik. Hij verliet het dorpje en giug het bosch in, mijlen ver ronddwalende, haast zonder bewustzijn. Eindelijk zonk hij uitgeput neer. De wind stak op en groeide allengs tot een storm, tot een orkaan. «Lieve Alice, lieve Alice,» fluis terde hij. «Zij zal gelukkig zijn en ik....» Daar klonk op eens een hevig gekraak, een doffe dreun. Zes-en- negentig lag dood. Den volgenden morgen kwamen twee houthakkers op de plek. Zij naderden den grooten boom, dien zij den vorigen dag half doorgezaagd hadden, om hem nu te doen vallen. De wind had dat laatste echter reedi verricht. «De storm heeft ons werk gedaan», zeide de een. Terwijl hij dit zeide, bemerkte hij een lichaam dat half onder den boom lag. Te zamen groeven zij het half verpletterde lijk onder den gevallen woudreus weg. Men vond in zijne zakken niets dan de enveloppe met eenig bank papier er in, en het opschrift: Aan Nummer Zes en negentig, van de beambten der gevangenis! Om bem weer voort te helpen m de wereld Men beg.oef hem, het ging spoe dig, want er was niemand, die het lijk grafwaarts vergezelde. Juist kwamen Dallas Thorn en zijn jonge bruid voorbij en zij, ge troffen door de eenzaamheid en doodechheid dezer begrafenis, vroeg aan den opzichter wie daar begra ven werd. «Zes-en-negentig», antwoordde de man onverschillig. Dat de algemeene ge- zondheidstoestand van Z. M. den Koning aaumerkelijk verbetert, kan alweder blijken uit de omstandig heid dat Z. M. rustig slaapt en reeds vroegtijdig zijne bezigheden verricht. Op uituoodiging van Z. M. vervoeg den zich Donderdag ten paleize Het L jo de commissarissen van de pro vinciën Gelderland en Noi rd-Bra- bant, de heeren barou Mollerus van Westkerke en jhr. Bosch van Drake- stein. Zij werden door Z. M. in een langdurig gehoor ontvangen, dat anderhalf uur duurde. De heer jhr. Bosch van Drake- stein werd hij deze gelegenheid door Z. M. begiftigd met het grootkruis der Orde van de Eikenkroon. Bevolkingsstatistiek van Nederland. De jaarlijks door het departement van Binnenlandache Zaken uitgege ven statistiek vau den loop der be volking van Nederland over het af- geloopen jaar is bij de firma Van Weelden en Mi gelen te 's Hage verschenen. Het hoek geeft voor iedere gemeente, iedere provincie en voor het geheele rijk een overzicht van de geboorten (enkel- en meer voudige geboorten, levend- en leven loos aangegeven), van de sterfte (onderscheiden naar. den burgerlij ken stand, leeftijd en het geboor tejaar der overledenen, en voor de overledenen beneden het jaar naar de al dan niet wettigheid tijdens de geboorte), van de huwelijken en hu- welijksonibindingen, de erkenning van natuurlijke kinderen, en einde lijk van de woonplaatsveranderin- geD. Op 31 December 1887 bestond de bevolking van het koninkrijk der Nederlanden uit 4,450,870 inwoners, waarvan 2.204.259 tot het manne lijk, en 2,246,611 tot het vrouwe lijk geslacht behoorden. Levend aan gegeven werden 149,157 kinderen, waarvan 144,346 wettig en 4811 onecht. Het getal levenloos aange- gevenen bedroeg 7659, waarvan 7324 wettig en 335 onecht. Er overleden (de levenloos aangegevenen niet me- degerekend) 87,093 personen, waar onder 45,050 van het mannelijk en 42,043 van het vrouwelijk geslacht. In het geheel werden 30,924 hu welijken gesloten (waarvan 25,807 tusscheu jonkmaus en joDgedoch- ters, 1075 tusschen jonkmaus en weduwen, 2730 tusschen weduw naars en jougedochters, en 1312 tus schen weduwnaars en weduwen), terwijl 333 echtscheidingen uitge sproken werden. Tengevolge van verande ing van woonplaats hadden 266,544 afschrijvingen van vertrek en 264,454 iuschrijvingen vau ves tiging plaats. In het geheel werden 1770 natuurlijke kinderen door de beide ouders erkend. Vr ij dagmorgen is te Scheveningen door den zandvoort- echen schipper Kees Kooper aange bracht een buitengewoon groote steur. De lengte bedraagt 2,83 en de dikte 1,32 meter. Het gewicht wordt op ruim 200 K.G. geschat. De viech werd gekocht door den heer C. den Duik, voor f 58. Een tuinman aan den Hoogen Rijndijk, te Zoeterwoude, gaf aan eene som van f 300 eene, volgens zijn oordeel, veilige bewaar plaats, door ze in een bloempot te doen en die in zijn tuin onder den grond te begraven. Waarschijnlijk is hij in dat werk bespied, want binnen korten tijd was het geld er uit verdwenen. De schuldigen zijn nog onbekend. Bij den landbouwer K. te Idekenshuizenwerd dezer dagen eene koe ziek. De ontboden veearts constateerde vergiftiging. Eerst be greep men niet van waar dat vergif komen kon; doch eindelijk bleek het dat het land o. a. bemest was met een vuilnishoop van een verver, die daarop ook onbruikbare verf ge worpen had. Uit Neerbosch wordt ge- meld: Het nieuw gebouwde weeshuis is geheel voltooid; de eene vleugel van het gebouw is reeds in gebruik genomen en wordt door 120 weezen bewoond. Ook is de nieuwe daaraan verbonden school met zes leerloka- len geopend, waarin nu geregeld 300 kinderen onderwijs ontvangen. Thans is weder besloten, dit wees huis door aanbouw aanmerkelijk PEUILIiETO KT. De IVÏagnetiseur, Oorspronkelijke Novelle HASSELAER. 4) Het duurde niet lang, of de zaal bood het gewone schouw spel aan in de pauze van eene uitvoering. Al de heeren waren heengegaan om in de koffiekamer hun sigaar te rooken en hun glas bier te drinken, buiten het tellend oog der dames. Deze laatsten wipten tot elkander over en be praatten op zachten toon de voorstelling van den magne tiseur, in een dof gegons, waar nu en dan het heldere glasachtige lachen van een jong meisje boven uit sprong. Alleen enkele jongelieden die verloofd wareD, bleven bij hun meisje achter en spraken met haar met lachende lip pende en half voorover gebogen lichaam. Fred Wilkins was, toen de stroom van mannen den af tocht blies, eveneens opgestaan, maar hij draalde nog, wei nig gezind om zich te berooven van het genoegen om naar z jn geliefde te kijken, die zoo kalm en bedaard naast haar tante zat, alsof zij niet wist dat hij in de zaal was. Hij wierp met opzet een stoel om en zij maakte gebruik van de gelegenheid, om achter zich te zien en een snellen blik met hem te wisselen, dien niemand buiten hen opmerkte. Daarop verliet Fred met laugzameu tred de zaal. Iti plaats van de koffiekamer binnen te gaan (hij had toch geen geld om eeu glas bier te nemen) ging hij de deur uit naar buiten. Inmiddels krioelde het in de koffiekamer van het gebouw. Tal van mannen, de meesten met cigarettes of kleine siga ren in den mond, en een kop koffie, anderen met een glas bier in de hand, stonden in groepjes te praten met luider stem, terwijl in de geheele ruimte een grijs-blauwachtige rook hing, die met lange halen het geopende venster uittrok. «Zenuwen, allemaal zenuwen!» zeide een dikke, zware man met een kolossalen baatd en een diepe basstem, dien hij uitzette om de aandacht te trekken. «Ze zouden mij niet krijgen. Een man is toch een man en geen kostschool- juffertje! Als hij mij aankeek zou ik hem ook aankijken en dan wou ik wel eens zien, dat hij mij onder zijn macht kreeg!» «Waarom ben je dan zooeven niet op het tooneel ge gaan?» antwoordde een ander, die bij hem stond en hem met een ongeloovigen glimlach aankeek. «Je hebt toch ook wel gezien, dat onze dokter moeite genoeg deed om zich tegen hem te verzetten en het baatte hem toch niet. Neen, ik zeg je, het is een gaaf, anders niet. De eene mensch is sterker dan de ander, en al zette jij nu de grootste oogen op, dan zou je er toch niemand mee in je macht krijgen!» «Gekheid,» viel een derde in, i't zit alleen daarin, dat iedereen van te voren weet, dat hij er zich op toelegt de lui onder bedwang te krijgen. Ze maken zich daarom ze nuwachtig en zijn reeds half aan den magnetiseur overge leverd voor hij nog éen woord gezegd heeft, of één gebaar gemaakt. Eu daarbij, 't is een vreemdeling, en hij heeft een romantisch uiterlijk, met zijn zwarte oogen en zijn ge affecteerde kalmte. Zie je, dat is een groot verschil. Ieder een heeft een zeker respect voor een buitenlander en on willekeurig heeft men de gedachte, dat een vreemdeling knapper en geleerder is dan iemand van zijn eigen volk. Overal werden dergelijke gesprekken gevoerd, maar zelfs de meeat ongeloovigen wenschten geen antwoord te geven op de vraag, of zij het tooneel zouden durven betreden. Het was een wederzijdsch uitdagen met een glimlach op de lippen, waartusschen de vrees duidelijk zichtbaar was, de vrees van te zullen bezwijken, zouals de drie anderen bezweken waren. Dat de knaap en de op hem gevolgde onderwijzer gebogen hadden voor den invloed van den mag netiseur, wilde niemand hoog aanslaan, maar het had schrik en verrassing verwekt, dat zelfs de jonge dokter den strijd had verloren, hoewel hij er zich op gewapend had. In al die schertsend over en weer geworpen uitdagingen lag een onuitgesproken toorn, over iets dat men niet begreep en toch moest aannemen, over eene heerschappij zonder eenige geldige reden, maar waaronder mon zich niettemin moest bukken. En in de zucht om dit gezag te ontkennen, wonden de mannen zich op, verhieven hun stem en praatten door el kander, terwijl niemand luisterde dan naar hetgeen hij zelf zeide.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5