NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. 6e Jaargang. Zaterdag 8 December 1888. No. 1668. ABONNEMENTSPRIJS: ADVERTENTIES; STADSNIEUW S. SARAH BLONDEL. HAARLEM'S DAGBLAD Voor Haarlem, per 3 maanden1.20. Franco doo: het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummeri- 0.03. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 1Ï2, Directeuren-Uitgevers <J. C. PEERËBOOin en'J. ▼an 15 reg-els 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgaven aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiere. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Generale de Publieite Etrangère G. L. DJ.ÜBE Co., JOE. F. JONES. Suer., Parijs, 316u Faubourg Montmartre. Haarlem, 7 December. Gedurende de maand November zijn in de Stuivers-Spaarbank van den Volksbond ingebracht 421 pos ten tot een bedrag van f 663.25. Terugbetaald 47 posten tot een bedrag van f 400,07 terwijl 10 nieuwe boekjes zijn ingeschreven. Het was een opwekkend schouw spel,dat hetinwendige van denNieu we Schouwburg Donderdag-avond op leverde. Op alle rangen, in het parterre en waar maar een zitplaatsje was, tal van gezichten van jongens en meisjes, stralende van genoegen. De vereeniging «Door Vermaak tot Nut» gaf weder een feest, ter gelegenheid van St. Nicolaas. Aan dit feest werd deelgenomen door ongeveer 200 leerlingeD der openbare scholen en wel zij die dit jaar hadden uitgemunt door trouw schoolbezoek en ij ver. Welk ean heer lijke, voldoening schenkende beioo- ning voor die kleinen en welk een loffelijk streven van de Vereeniging om op die wijze het schoolbezotk aan te moedigen en den lust tot leeren te prikkelen 1 In één woord, het was voor alle jongens en meisjes op en top een feestavond. De wel bekende hof-goochelaar D. T. Bam berg verrichtte zijn wondervolle toerendie telkenmale een uit bundig applaus der jeugdige toe schouwers uitlokten en dezen in een voortdurende prettige spanning hiel den. Wat de heer Bamberg te zien geeft is dan ook inderdaad eenig op het gebied der goochel en tooverkunst. Met het grootste gemak «legt» hij kipeieren in een zak, die niets bevat en zooveel als men maar verkiest, allerlei voor werpen vliegen op onzichtbare wijze door de lucht om op een plaats te voorschijn te komen, waar men ze het allerminst had verwacht. Hij laat u door middel van zijn «toover huis», met twee dobbelsteenen de oogen gooien, die hij van te voren opgeeft, en ten slotte toont hij een tooverboek vol schoone platen of..wit papier, net zooals hij ver kiest. Zijne grappige gezichten vertoo- Den allerlei personen, die hij opgeeft te zullen vooretellen en daarbij weet hij op zoo bevattelijke en onderhou dende wijze te verklaren wat hij zal doen en wat er zal geschieden, dat allen als aan zijn lippen hangen en met de grootste bewondering voor dezen «toovenaar» worden vervuld. Tusschen de verschillende toeren in, deed de muziek zich hooren en de vroolijke jeugd begeleidde de wijze van «Naar de Maliebaan» en andere met een oorverdoovend voetgetrap en geroffel met de vuis ten tegen de ballustrades, waardoor voorzeker de turksche trom over bodig werd gemaakt. Nog eens, het was een lust om dat opgeruimde prettige volkje te aanschouwen, vooral ook wanneer de chocolade, het krentebrood en de beschuit rondgingen en de dorstige keeltjes zich laafden en de honge rige maagjes bevredigd werden. Zoo ging het voort tot eindelijk een plechtig oogenblik aanbrak. De commissie, bestaande uit de hee- ren P. Dyserinck, P. J. Prinsen Geerligs, J. H. Koolhoven, G. C. Merens, mr. A. W. Thöne, mr. W. H. Smit en J. Smits CJz., begaf zich op het tooneel. De heer Dyse rinck hield toen een toespraak,waarin hij de kinderen aanmaande voort te gaan met trouw schoolbezoek en ijverig leeren. Vervolgens deelde hij mede dat evenals het vorige jaar aan veertig der beste leerlingen een spaarbank boekje met f2.50 zou worden uit gereikt. Weldra waren de veertig scho lieren, wier namen achtereenvolgens werden afgeroepen, in het bezit van dit degelijk geschenk en nadat de heer Bamberg allen nog eenige oogenblikken had beziggehouden werd het aangename avondje beslo ten met de uitdeeling van een flinken St. Nicolaas-koek, die elk der kinderen bij het naar huis gaan werd overhandigd. Wij meenen dat de commissie haar taak als altijd op uitstekende wijze heeft vervuld. Eere haar daar voor, maar nog meer voldoening zal zij mogen smaken bij de gedachte, weder aan zoovele kleinen eenige onvergetelijke uren te hebben be zorgd. Hoe moeten wij kunst leeren s i e n? Op uitnoodiging ran «Oefening in Wetenschappen* een spreekbeurt ver vullende in de bovenzaal der sociëteit Vereeniging, gaf prof. Allard Pierton omtrent deze vraag eenige denkbeelden ten beste. Het ziend. i. het waarnemen met verstand van kunst is den mensch aan geboren noch der menschheid, die een lange leerschool heeft moeten doorloopen, vdor zij tot een helder begrip van kunst- waarneming kwam, voar zij zich op het juiste standpunt stelde van waaruit kunst moet worden beschouwd, beoordeeld en beschreven. De oudheid in 'fc algemeen en Hellas in 't bizonder is even rijk aan kunstvoort brengselen als het arm is aan kunstbe schouwingen, waaruit wij ons een beeld zouden kunnen vormen van de helaas voor 't grootste deel te loor gegane of verminkte bouw- en beeldhouwwerken. Wij moeten teruggaan tot omstreeks den tijd van Alexander den Groote om iets over kunst geschreven te vinden. Het zijn de zoogenaamde epigrammen, korte me trische verzen, tot opschrift dienende aan eenige kunstwerken en meer den indruk op den toeschouwers gemaakt, dan de oorzaak dier in epigrammen zich luchtende aandoe ning zelf beschrijvende. Pheidias' vriend Myrou had een «Koe" gebeeldhouwd, wier voortreffelijkheid de tijdgenooten zoodanig trof, dat tij talrijke opschriften ontlokte aan hunne schrijfstift. Niet minder dan zes- en-dertig dezer loftuitingen zijn tot ons geko men. Eu wat leeren wij er uit,anders dan dat deze koe een meesterstuk moet zijn ge weest in het oog van de opgetogen Grie ken? In uitingen als: «Herder, voer die koe niet mede naar de stad, Herder breng uw kalf niet bij de koe" luchten zij hunne bewondering. Intusschen laten zij ons in't duister omtrent het kunstwerk-zelf, waar van vrij alleen moeten gelooven, dat het door levendigheid, door «natuurwaarheid" moet hebben uitgemunt. Uit welke stof is het vervaardigd, welke zijn de verhoudingen der verschillende afmetingen deze en andere vragen, rakende den oorzaak van den grooten indruk, dien het beeld maakte, blijven onopgelost. De Grieken gingen bij hunne kunstbeschouwingen op in hunne subjectiviteit; van een objective waarne ming, waaruit de nakomeling leering en genot zou kunnen trekken, geen sprake. Gaan wij eenige eeuwen verder dan schijnt het alsof sommigen hunner den rechten weg in willen slaan, zij 't dan angstvallig en schoorvoetend. Lucianus, de geestige satiricus, de Voltaire der oud heid zal in zijne «Beelden" eene schoone vrouw beschrijven en hij doet het met trek ken ontleend aan beroemde beeldhouw werken. Zoo geeft hij ons een denkbeeld van het aantrekkelijke en kenmerkende van vele beroemde vrouwenbeelden der oudheid; maar het fragmentarische dezer beschrijving sluit elke aanschouwelijke voorstelling uit. De verbeelding van den nakomeling kan uit dien enkelen trek geen kunstwerk opbouwen. Niet beter gaat het ons, wanneer wij een beroep doeu op het tijdperk, waarin Griekenland door vele reizigers werd be zocht, met het doel zijn kunstwerken in oogenschouw te nemen. Ons zijn gebleven tien boeken uit de Sde eeuw na Chr. van een schrijver, die de Peloponesos uit een aesthetisch oogpunt gaat beschouwen. Deze «Baedeker der oudheid" evenw«l is geen beter gids op kunstgebied, 't geen te meer te betreuren is, daar destijds de rijkdom van bouw en beeldhouwwerken nog volko men was. Wanneer na eenige eeuwen Pau- sanias deizelfden tocht onderneemt is het meeste verwoest of naar Rome gesleept. Evenwel was er genoeg overgebleven, dat hij aan onze weetgierigheid ten minste eenigs- zins zou hebben kunnen tegemoetkomen. Was daar niet nog de heerlijke Zeus van Pheidias, tronende op den tempel van 't befaamde Olympia? Pausanias bewondert dit beeld zooals wij het zouden willen maar niet kunnen doen, daar een gevoel van schroom hem weerhoudt het beeld als kunstwerk na te gaan in zijne afmetingen, in zijn houding en verhoudingen. Heiligschennis rekent hij het, dezen Zeus te behandelen als ware het geen met goddelijken geest doorstraalde uiting der hooge kunstenaars natuur, geen wederspiegeling der godheid, maar het maaksel van een timmerman. En voor dezen schroom boeten wij onze kennis der grieksche wonderwereld van beelden en tempels. Aan de bekrompenheid der tijdgenooten, wien het niet gelukte bij de beschouwing van al dat heerlijks meer dan zich zelve te zien, dia zich zelve altijd in den weg stonden bij het beoordeelen van wat de beeldhouwer, de bouwmeester of de frescoschilder hun aanbood, aan hunne kort zichtigheid wijten wij onze hnlfslachtige kennis der beschavingsvoortbrengselen der oudheid, een kennis, die nu teren moet op wat er bedolven door de over stuivende aardlagen, verminkt door schendende bar- barenhanden van is aohtergebleven. Die verwaarloozing en verminking von den haar aanleiding in de opkomst van een nieuwen godsdienst, het christendom, dat het heidendom, welks geest in deze bouwgewrochten doorstraaldein welks dienst deze beelden waren gebeiteld, zocht te verdringen en den stempel der machte loosheid trachtte op te drukken door straf feloos de schendende hand aan hare goden en helden te slaan. Er is bijna geen beeld overgebleven uit den rijken voorraad, dat niet den neus mist. «Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht* luidde een spreuk uit het handboek vau den nieuwen cultus en zijne volgelingen, aldus het aangezicht der grieksche godenbeelden ontsierende sloegen ze met belachelijkheid en met de onmacht verder hunnen daemonisohen in vloed op de heidensgezinds gemoederen uit te oefenen. Hoe kan er in dezen tijd sprake zijn van kunst op de juiste wijze te zien? Men zag geen kunst. Het heidendom zelve bood hier het christendom de behulpzame hand: het heidendom der barbaren, die hun inval len deden in het vervalleade rijk der Ro meinen en hunne verwoestende intochten in het aan kunstschatten zoo rijke Rome. Toch wordt dezen «Wandalen" te veel verweten, wanneer men ze van vernietiging der romeinsche kunstvoortbrengselen be schuldigt. Na eeuwen gewagen sommige schrijvers van talrijke beelden en gebou wen, die hunae bewondering opwekken en van wier vernietiging du» geen sprake kan zijn. Evenmin snijdt de beschuldiging hout als zouden de eerste pausen deze versto ring bevorderd of bevolen hebben. Men houde toch in 't oog, dat de wereldlijke macht van den romeinschen «papa" nog in hare windselen lag en dat de keizer en de keizer alleen straffeloos die verwoesting had kunnen bevelen. Ander» werd dit in later tijd, anders in de tiende eeuw bijv., het tijdperk op 't welk de onjuiste term van «den nacht der middeneeuwen" toepas selijk is, toen de pause» in Rome den baron nen gebouwen om het Forum liggende ten geschenke gaven, die door deze meer om hunne strategische ligging dan om hunne kunstwaarde gewild waren. Zoo werden van den tegen woo rdigen Engelenburg, een maal het mausoleum van keizer Hadria- nus, de schoonste beelden als het vuigste werptuig op de hoofden der belegeraars gesmeten. Dit was zeker niet de tijd, dat men kunst waardeerde, er prijs op stelde kunst te zien. Yan Florence, van Pisa gingen de eerste stralen van den uit deze nevelen rijzenden dag uit. De Renaissance kwam, de weder geboorte van het gevoel en der eerheid voor kunst, de wederopstanding der antieke wereld! Het was niet als bij tooverslag dat zij verrees, niet volmaakt, krachtig en spontaan als Minerva uit Jupiters hoofd, dat zij te voorschijn sprong haar ver schijning was onmerkbaar, haar begin zonder leidend beginsel. Een kunstenaar mocht een fragment zien van een kop, van een beeld. Getroffen door den adel der lijnen teekende hij het na, vulde het aan, restaureerde het oude meesterstuk. Een bouwmeester mocht naar motieven zoeken; hij vond ze in een verwaarloosden tempel, in zijn beschadigde friezen, in zijn gebro ken pilaren, in zijn door den knagenden tijd of het vretende, vijandelijke wapen verbrokkelde pilasters. En een warme liefde ging gloeien in zijn hoofd voor dat oude, verwaarloosde schoon en hij ging zoeken, waar hij meer mocht vinden van zijne gewrochten, ging zoeken tot zelf» in den bodem. Want daar waren ze, door het stof der winden bedolven onder FHIUÏIjIJBTO N. Naar het fransch van Louis Gallet. 14) VII. Andere blikken dan de zijne hadden bij Sarah en George dezelfde verschijnselen opgemerkt. Evenzeer als de dokter had Jacques Gerbier zich zijn weg afgebakend. Wanneer George en Sarah elkander nog niet beminden, voorzeker zouden zij bij dezen voortgang van zaken elkander leeren liefhebben, dit opmerken en het elkander bekennen. En dat moest hij tot eiken prijs voorkomen. Gelukkig voor hem, dat George, tot officier bevorderd, weldra een lange zeereis zou gaan maken, die Jacques zijn rust zou hergeven. Getrouw aan zijn beginsel, had hij zich geheel en al gewend aan het denkbeeld, dat Sarah zijne toekomstige vrouw was en gedurende de laatste jaren had hij in dit vooruitzicht gewerkt en gezwoegd. Al minder en minder plaatste zich het schrikbeeld van Francis Blondei's lijk, zooals het daar met bloed en wonden op het strand bij Audresselles lag uitgestrekt, zich voor zijn geest; en waar het zijn brein benevelde zocht hij het met geweld te verjagen. De heerlijke figuur van Sarah ver drong die van het misvormde slachtoffer. Zonder groote moeite verdreef de moordenaar deze benauwende hersen schimmen. De levenden verontrustten hem meer dan de doode. Hij wilde niet dat het gebouw, 't welk hij bezig was op te trekken, zou ineenstorten onder den adem der liefde van een kostschoolmeisje. Zijn geduld, zijne bekwaamheid, zijn arbeid zouden hun loon niet missen, nu hij zoover was ge komen, dat hij de hand slechts behoefde uit te strekken om zijn fortuin te grijpen. En werkelijk was het oogenblik nabij, dat hij den prijs van zijn moeite zou verwerven. Sedert hij in dienst van mijnheer Terghen was getreden, had Jacques goede vorderingen gemaakt. De onbeduidende klerk met zijn twaalfhonderd francs inkomen was een per soon geworden, met wien men rekening moest houden. Men had zijn werk weten op prijs te stellen en zijn be kwaamheden werden zoo hoog gewaardeerd door zijn patroon, dat deze hem weldra de zorg over eenige zaken toever trouwde. Jacques was verscheidene malen in Noorwegen geweest, vervolgens in Londen. De onderhandelingen, die hem op gedragen waren, had hij tot een gelukkig einde gebracht. Hij dankte aan dezen gunstigen uitslag een verbetering van zijn positie; zijn inkomen werd verdubbeld, daarna verdrie voudigd; eindelijk verkreeg hij, wat zijn patroon hem be loofd had toen hij zijn betrekking aanvaardde: een aandeei in de onderneming. Maar bij dezen voorspoed bleef het niet: hij hadteen paar reizen naar Parijs gemaakt en daar eenige malen zijn geluk aan de Beurs beproefd met het geld, dat hij welluidend heidshalve zijne spaarpenningen noemde, maar dat in wer kelijkheid van den beroofden Francis Biondel afkomstig was. Hij dreef zijn handel in effecten bij kleine sommetjes te gelijk, om zoodoende niet de aandacht te trekken en om desnoods te kunnen bewijzen, dat hij slechts gebruik maakte van wat hij kon hebben overgelegd sedert hij zijn intrede in de zaak van Terghen had gedaan. Vervolgens begon hij, zonder zijn patroon daardoor te onderkruipen op eigen hand met een noorweegsche firma eenige zaken te drijven. Hij kocht hout en verkocht het met voordeel, ondernam evenals zijn vader, maar met meer doorzicht en na rijper overweging, eenige stoutmoedige opera ties eu slaagde in dat alles zoo voortreffelijk, dat hij op een goeden dag zijn patroon tot diens grooten spijt,vaarwel kon zeggen en op eigen wieken gaan drijven. Om dezen tijd trad Sarah haar laatste leerjaar in op het instituut-Smithson. Jacques stond nu bij iedereen, die hem vroeger had gekend als een luiaard, een speler en een doorbrenger, bekend als iemand «die het ver brengen zou.» En hij zelf, goed gelogeerd als hij was te Boulogne, of schoon hij altijd een kamer op het huis in de duinen bleef houden, hij zelf kon, wanneer hij daar wandelde, welge kleed en met een welgevulde portefeuille in zijn borstzak, niet zonder een gevoel van gestreelde ijdelheid terugdenken aan den tijd, toen hij met leege zakken om de tafels van het Casino dwaalde en de weigering van honderd franc» hem op zekeren avond tot een misslag had vervoerd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 1