NIEUW S- EN ADVERTENTIEBLAD. 6e Jaargang. Maandag 10 December 1888. No. 1669. ADVERTENTIES: Dit Nummer bestaat uit twee Maden SARAH BLONDEL. HAARLEM S DAGBLAD ABOHKIMEITTSPEHS: Voor Haarlem, per 3 maandenf 1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 0.03. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. S, Haarlem. trrJefnonnumsiier I93 van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgaven aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers. Blrectcuren-ïiatgevcrs J. C. PEER EB OOM en "J. B. A VBS. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Generale de Fublieite iïtrangkre G. L. DATJBE fr Co., A Oil. F. JO BES, ïwcr., 1'u.rm, ölbis taubourg Montmartre. EERSTE BLAD. STADSNIEUWS. Haarlem, 8 December. Zondag den 9den December a. s. zal op fiat Museum van Kunstnij verheid alhier nog tentoongesteld zijn de verzameling gekleurde en ongekleurde platen, voorstellende verschillende stadsgezichten uit de middeleeuwen en der Renaissance van de voornaamste steden van België en Frankrijk. Toegang vrij. Op voorstel van den voorzitter, den heer J. H. Kersten, werd in de Vrijdag gehouden vergadering van de afd. Haarlem van de Algem. VereeD. voor Bloembollen-cultuur besloten, een schrijven te richten tot het Hoofdbestuur dier Vereeniging betreffende den lagen waterstand van Rijnland, opdat het Hoofdbe stuur dit schrijven op de den 24en dezer te houden algemeene verga^ dering ter kennis van de afdeelingen kan brengen. De afd. Haarlem nl. wenscht Rijnland te verzoeken den water stand met 15 cM. te verhoogen en derhalve weer op het oude peil te brengen. Zooals men weet, is ook de schipperij met den tegenwoordi- gen waterstand niet tevreden. De kapel der dd. schutterij van 's Hertogenbosch, onder directie van den luitenant kapelmeester C. P. W. Kriens, gaf Vrijdagavond voor de leden der sociëteit Vereeniging» een concert. Reeds vroeger hadden wij de gelegenheid, de deugden van dit muziekkorps te bespreken en ook dezen keer viel het ons op, welk een uitmuntend geheel door deze kapel onder leiding van haren wakkeren dirigent wordt tot stand gebracht. Dat zij doorgedrongen is in de geheimen der wagneriaansche muziek bleek weder duidelijk bij de uitvoering van «Kögins Gebet» en «Finalsaiz, ofënd ich Jubelwei- 8en,»uit de opera Lohengrin, waarbij de gelijkheid der instrumenten en zuivere overeenstemming treffend waren. Dezelfde eigenschappen merkte men ook in de overige uitgevoerde nummers op. Vooral het koper on derscheidde zich door groote zui verheid. De heer Ch. Blazer voerde een violoncel-solo uit, waarbij bleek dat hij dit instrument goed in zijn macht en een goede school door- loopen heeft. De kapelmeester zelf gaf in de tweede afdeeling een clarinet-solo, het was eene fantaisie uit de opera «I Puritani» van Bellini. Dit nummer verwierf groo- ten Dij val, dank zij de meesterlijke wijze waarop de heer Kriens zijn instrument bespeelt^ waaruit eene zeldzame technische vaardigheid blijkt. De Bossche kapel heeft ook dezen avond weder getoond wat een goedgeoefend korps op de ver- eischte sterkte, onder een bekwaam leider vermag. Zijn rede vervolgend, (zie vorig num mer) schetste de heer Pierson den leden van /^Oefening in Weteuschappen", hoe op den eersten geestdriftigen tijd derRenais- sance twee phaseu in de beschavingsge schiedenis volgden, die wel van een her nieuwde studie blijk geven, maar voor de ware kennis der oudheid van weinig be lang zijn geweesU Allereerst gaat men, geleid door zijn neiging tot het schoone, de verminkte beelden restaureeren. De verloren geraakte neuzen en armen ec beenen worden door nieuwe vervangen. Zoo slaagde men er in mooie beelden te maken. Maar was de oudheid, was bet inzicht in hare kunstideeën, was de objectieve waar neming der kunst hiermede gebaat? Even min als men een halven regel van Virgi- lius of Homeros op eigen hand #n anders dan nsct zeer grondige kennis van den dichter en zeer diep inzicht in diens geest zou kunnen oompleteeren, evenmin kon den de toenmalige kunstenaars, die uit hunne vondsten de kennis der oudheid moesten putten, het werk der oudheid naar waarde aanvullen. Terecht heeft men daarom iü den laatsten tijd vele dezer toevoegsels van ongewijde handen verwij derd en de kunst zoowel als de kunstbe schouwing is daardoor gebaat. In een volgend tijdperk van hernieuwde belangstelling in de oude kunst, in 't einde der 16e en 't begin der 17e eeuw, werpt men zich opnieuw op hare voortbrengse len, maar enkel en alleen om er de kennis der oudheid-zelve door te bevorderen. De kunst om baar zelve te bestudeeren, daar denkt men nog niet aan. Wat do oude kunstenaars in beeld hadden gebracht wordt nu geprest als versiering der grieksche en romeinsche wereld, als illustratie eener omgeving, waarop men het volste licht laat vallen. Hoe schoon ea merkwaardig de plaatwerken mogen zijn, die uit dien tijd stammes, het gemis aan wetenschappelijke en «esthetische beschouwing, waarvan zij blijk dragen, raake» haar voor de ware kennis der oude kunst onbelangrijk. Ge tuigend van belangstelling in de oudheid, dragen zij in zich het brandmerk van on verschilligheid in kunst als zoodanig. Eerst in het einde der achttiende eeuw zette men de eerste schrede op den rechten weg en wie hier voorgaat is Winckelmann. Hij, de stichter der kunstwetenschap, de man, die uit geestdrift voor zijne lie velingsstudie roomsch werd om zich de heiligdommen der kunst ontsloten te zien, hij leerde haar te zien en te beoefenen ora haar zelfs wille, hij verhief haar van het middel, dat zij was, tot het doel, dat zij te zijn verdiende. Winckelmann komt de eer too, het eerst te hebben geleerd, hoe men kunst waarnemen moet en het eorst de vragen te hebben geformuleerd, die deze beschouwirg vergezellen en vruchtbaar moeten maken lo. Wanneer ik voor een kunstwerk sta, welke is dan de oorzaak der werkiHg, die het op mij uitoefent? 2o. Uit welken tijd stamt het, tot welke school behoort het en welke plaats be kleedt het in de geschiedenis van de ont wikkeling der kunst? De beantwoording dezer vragen doet al het persoonlijke ter zijde stellen. De be schouwer staat hier niet meer als voorheen zich zeiven in den weg. De kunst zelve wordt hier hersteld in hare eer een uiting te zijn vau het volksleven, een onmisbaren schakel in de ontwikkeling van de be schaving der menschheid. Na eene korte pauze hervatte de heer Pierson zijne rede, vooropstellende de vraag: wat kan velen onzer, die in zake kunst niet wetenschappelijk onderlegd ziju en van wie de oplossing dezer vragen dus niet kan worden gevergd, - welke wenken kun nen velen onzer van dienst zijn bij het zien van kunst? Hij wees er op, hoe de aesthetics, zich noemende de leer van het schoone en door deze bepaling aanleiding gevende tot het defhneeren van het schoone zelf, zooals dat door vela schrijvers op even zooveel verschillende wijze is gedaan, de oorzaak geworden is van veel misvat ting en de echte waardeering der kunst in den weg heeft gestaan. Waarom haar niet opgevat en beoetend in den zin en in de richtingdie zij zelve aanwijst, leer der waarneming als zij is? Waarin bestaat deze waarneming Eerstens in eene zinnelijke, in zooverre zij bij den beschou wer smart, vreugde, of eenig ander per soonlijk gevoelen opwekt; vervolgens in eene wetenschappelijke, die iemand geen rekening doet houden met zijn eigen per soonlijkheid, maar het kunstwerk beschouwt gelijk het is in zich zelf en voor zich zelf of in betrekking tot andere kunstgewrochten, een waarneming, die objectief is in tegen stelling van de genoemde subjectieve, een beschouwing als van een godheid, zooals Goethe haar kenteekendeeindelijk in een aesthetische, waar zij het schoone zich ten doel en ten loon stelt. Gevoel voor het schoone, behoefte aan het schoone is ieder eigen in meerdere of mindere mate. Nochtans moeten wij leeren het schoone te zien, zooals de menschheid het moest en het niet dan tot voor eene eeuw aanviDg te doen. Wij moeten leeren ons in het voorwerp te verdiepen, ons zelf niet in den weg te staan. Wij moeten leeren het schoone te gevoelen en te beoordeelen en als zedelijke wezens ons eenige hoe danigheden eigen maken, die daarvoor on misbaar zijn. De zedelijke voorwaarden nu voor het zien van kunat zijn lo. Yolharding en inspanning. Ons allen is een zekere ongedurigheid eigen, die ons naar afwisseling doet haken. Het is ons moeilijk voor meer dan eenige oogenblikken onze gedachte bij éen ding te bepalen, op éen punt te conceatreeren. Door wilskracht moeten wij ons afzonderen van de bonte wereld, door inspanning leeren //tot ons zeiven in te keeren." Dan leeren wij het verband voelen tusschen dat wat //ons binnenste" heet en het voor werp, dat wij beschouwen. De eerste in druk evenwel zal die van onvoldaanheid zijn. Volharding alweer is noodig om door herhaalde waarneming eeD duidelijk en helder begrip te krijgen van de ziel, die spreekt uit wat wij beschouwen, van de wereld, die ons door het kunstgewrocht ontsloten wordt. Hoe biedt onze tijd met zijn goed- koope photographieën, ook voor den min der bedeelde daartoe ruime gelegenheid 1 Hoe werkt zij zulk een oefening door her haling in de hand, door de museums, die alom verrijzenOm deze herhaling evenwel recht vruchtbaar te doeD zijn moet men zijne begrippen toetsen aan die van anderen. Gemeenschappelijke bespreking veruimt den blik. Door oefening te houden met anderen wordt studie in 't algemeen, studie in 't zien van kunst bij voorkeur eer9t recht nuttig. Dit geldt voor natiën zoowel als voor personen. 2o Bescheidenheid. Dikwijls laat een eerste beschouwing van een kunstwerk onbevredigd. En is dit te verwonderen? Wij staan tegenover iets geheel eigenaardigs, tegenover een uiting van een geest, grooter dan wij. Een menseh van hoogeren rang gunt ons hier een blik in zijn ziel. Is het te verwonderen, dat wij, die ons zoo moeilijk buiten ons zelve kunnen plaatsen, die alles gewoon zijn te meten naar ona zelf, in de eerste oogen- blikken ons voelen afstooten door den vreemdeling, die zich hier in vormen en verven voor ons uit. Wij staan voor een mysterie, maar dat geen mysterie voor ons behoeft te blijven. Weldra zal het verband tusschen mensch en mensch beginnen te sprekenbij wat bescheiden geduld en wat volhardende studie zal de stille sympathie tnsschen al wat menschelijk is zich niet onbetuigd laten. Daarom, veroordeelen wij niet onberaden; laat ons bescheiden zijn, juist omdat het een mysterie is waar tegen over wij staan. 8o Gemoedsrust. Zoolang ons gemoed in beweging is zijn wij bezig met ons zelf, staan wij ons zelf bij het zien in den weg, oordeelen wij subjectief. Rust is ons noodig en opge ruimdheid om in contact te komen met het kunstwerk, dat evenzeer aan deze voorwaarden moet voldoen, zoo het van hoogere orde is. Geboren uit lijden is de kunst de moeder van verheuging. »A thing of beauty is a joy of ever.* De minste oneffenheid van ons gemoed verhindert ons met helderen, objectieven blik het kunstwerk te beschouwen, welks wezen rust is, zoo hooge, olumpische rust, dat het somwijlen vermag het ohaotische in ons met zijn machtige stem te bezwe ren. Den kunstenaar wakker te roepen in eiken mensch, dat is de roeping van elk kunstwerk. En die het mogelijk maken zijn rust en harmonie, zonder welke geen kunst voort te brengen noch te begrijpen is. 4o Y e e 1 z ij d i g h e i d. leder mensch heeft zijn vc oroordeelen, zijn sympathieën en antipathieën, die hem verhinderen helder te zien en rechtvaar dig te beoordeelen. Van veelzijdigheid moe ten wij blijk geveu door zooveel mogelijk deze vooroordeelen ter zijde te stellen. Ons zelve moeten wij vergeten om ons zooveel mogelijk in het voorwerp tegenover ons te kunnen verdiepen. Vooral dienen wij over ons zelve te waken bij het beoor deelen eener nieuwe richting in eenige kunstschool. Van nature zijn wij in dezea conservatief. Waarom echter alleen belang stelling getoond voor wat achter ons ligt? Alsof de kunst alleen tot het verleden be hoort, alsof zij niet levend is en tel kens nieuwe banen zich opent en frisscher vormen zich kiest! Slechts door veelzijdig te zijn kannen wij onpartijdig wezen. 5o Ontvankelijkheid. Onze vooroordeelen zijn zoo met ons samengegroeid, dat wij er ons onmogelijk buiten kunnen plaatsen. Laat ons evenwel zorgen, dat zij ten minste niet bet hoogste woord in ods voeren. Laat ons, waar nog zoovee» schemering heerscht, de luiken onzer ziel openen, opdat elke straal er in valle, opdat geen enkele lichtsprank verloren ga. Laat ons een open oog hebben voor bet nieuwe, het tegemoet treden op gevaar af van teleurgesteld te worden. Laat ons vol gen de nieuwe richting, waarin het ideaa wordt nagestreefd. Laat ons niet vergeten dat de kunst een moeder is, die niet op UXLLETON. Naar hel fransch, van Louis Gallet. 15) VII. Jacques Gerbier geloofde en niet zonder schijn, Sarah's hart veroverd te hehhen. Aanvankelijk had hij in haar niets gezien dan een werktuig om tot fortuin te geraken, maar sedert eenigen tijd was daarin verandering gekomen. Sedert Sarah de kostschool verlaten had, had hij oog ge kregen voor hare schoonheid. In weinig maanden had zij zich tot vrouw ontwikkeld en hij had aangevangen haar met wilden hartstocht te beminnen. Nu schenen hem de dagen, welke hem nog scheidden van haar bezit, onein dig toe. 11e hartstochten, die hij totnogtoe gevoed had, weken op den achtergrond voor deze eene: de liefde. Hij vroeg niet dan in de tweede plaats naar het fortuin, dat zij mee bracht, hij begeerde in de eerste plaats de schat, die zij zelve vertegenwoordigde. Dit nieuwe gevoel scherpte zijn blik voor alles wat de verhouding tusschen Sarari en George raakte. Het ophanden zijnde vertrek van den laatste had hem hieromtrent bijna dade lijk gerustgesteld.Maar door onvoorziene omstandigheden werd het ongeveer een maand verschoven. Een doffe woede maakte zich van Jacques meester. Niets verdachts evenwel rechtvaardigde zijn jaloerschheid. George, geheel in beslag genomen door de voorbereidselen tot zijn reis, kwam slechts eenmaal op Honvaux en trof er Sarah niet aan. Daarenboven wist Jacques zeer goed, dat er tusschen de jongelieden met geen woord van liefde gerept was. Drie dagen voor George's afreis vertrok hij dan ook tamelijk gerustgesteld naar Parijs, waar dringende zaken zijne tegen woordigheid vergden. Dienzelfden avond kwam mevrouw Sylvain op het huis in de duinen. U zult het onverwachte van mijn uitnoodiging door de vingers moeten zien, sprak zij tot Madeleine, George heeft ons geschreven, dat hij morgen reeds ons vaar wel komt zeggen. Ge moet dus noodzakelijk met Sarah bij ons komen eten. George zou het zeker zeer onaardig vin den, wanneer hij geen afscheid van u nemen kon. Voor de eerste maal sedert zij George kende, voelde zij zich hevig getroffen door iets dat hem betrof en begon de toestand van haar hart haar duidelijk te worden. Op dit vertrek van George was zij voorbereidzij wachtte er elk oogenblik de tijding van; zij kon er zelfs aan denken zonder de ontroering, die haar somtijds eensklaps in het bijzijn van den jongeling overviel. Hoe was zij dan zoo op eens getroffen Het was haar onmogelijk mevrouw Sylvain te antwoor den; maar te midden van de verlegenheid die haar over viel, hoorde zij Madeleine reeds roepen: Wij komen. Een groote verslagenheid maakte zich nu van haar meester en na een vluchtig afscheid, spoedde zij zich naar haar kamer en barstte in tranen uit. VIII. Het was in 't iangst van de dagen. Toen men het diner gebruikt had in «de eetzaal van den generaal» bij dokter Syivaio, was het ongeveer acht uur en verspreidde de lang zaam ter kimme zinkende zon nog overvloed van licht en warmte. Madeleine, die met den dokter praatte, dacht er niet over een luchtje te gaan scheppende geurige reuk barer koffie was haar voldoende. Zij gaf zich geheel over aan het genot van haar lichamelijk welbehagen, zonder de teekenen van ongeduld op te merken van den dokter, voor wien een wei nig beweging na den maaltijd behoefte was. «8 Eindelijk werd de lust hem te sterk en opstaande zeide hij: Komt kinderen, wij hebbenjnog een uur daglaten wij een zitje zoeken op la Crèche; dat is een heerlijke plaats om een goede sigaar te rooken en er de zon te zienmn- dsrgaan. S f Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 1