Dl WISSEL. DE KLOK EN DE KNAAP. TWEE BE blad behoobende bij HAARLEM'S DAGBLAD tan Maandag 7 Januari 1889. In een groote, smokerige gieterij, dicht bij de werven in de engelsche etad B., stonden eenige werklieden gereed om de grootste klok te gie ten, welke bestemd was voor den toren van de St. Jobnskatbedraal. Nog slechts een uur en het glinste rende, kokende metaal zou uit den reusachtigen oven vloeien in den vorm, die diep gegraven was in de nabijzijnde zwarte aarde. Het was avond en in het onzekere schemer duister wierpen de lichtende blauwe vlammen, die uit den top van den zwaren schoorsteen sloegen, spook achtige schijnsels op de naburige ramen en daken. De donkere gestalten der werk lieden, gedeeltelijk verlicht door den geelachtigen glans, bewogen zich onder de zware kettingen en sta ven, die de lichtstralen opvingen, en daden denken aan het werken der cyclopen onder de Etna. De stads klok sloeg zes; het was schafttijd. Alle mannen wierpen hunne ge reedschappen neer, trokken hunne bovenkleeding aan en gingen heen. «Komt terug over een half uur precies,» riep hun de meesterknecht na. «Kwart voor zeven zullen wij gieten.» «Ja wel, baas!» gaven de mannen ten antwoord. «Ik hoor dat sommigen uit de stad, het werk zullen komen zien», zeide een hunner. «Ja, zeide een ander, en zij zullen er van staan te kijken. Nog nooit werd er in 't land zulk een klok gegoten, als deze zal zijn.» Eenige oogenblikken later waren er nog slechts twee personen in de gieterij, een werkman en de baas van het werk. De eerste moest blijven om op te passen. Hij had een dub bel maal medegebracht en het over schot zou hij tot avondmaal be stemmen. «Misschien kunnen wijden «Uit vinder» hier krijgen om u gezel schap te houden, George», zeide de baas lachend, toen hij heen wilde gaan. «Ja, waar is hij?» antwoordde de ander op denzelfden schertsenden toon. «Hij is lang genoeg op 't werk geweest om te weten wanneer er iet« verkeerd gaat. Hola, hola zeg ik, waar is de Uitvinder? Kom hier. «Ah, daar is hij.» Als een stom autwoord op deze aanroeping vertoonde zich een ruig harige knaap met groote grijze oogen en een bleek, afgetrokken gelaat, hij kwam van achter een hoop gietwerk te voorschijn. Op zijn rug droeg hij een grijs hemd, met stof bevuild en hij had een zware dikken broek aan, welke door éen knoop werd vastgehouden. «Wei, Mopus,» aldussprak George hem aan, terwijl hij hem eenigszini ruw op den schouder sloeg, «ik denk dat je knap genoeg ben om te schreeuwen als er vat aan de hand is?» De jongen keek wezenloos in 't rond en knikte. «Ga dan hier zitten en kijk naar dien oven, en nergens anders naar.» De arme jongen glimlachte en deed gedwee zooals hem bevolen was, als een gehoorzame hond, die zijn meesters jas bewaakte. Een vreemde snaak was die «Mo pus» dom genoeg om zelf be waakt te worden, maar hier uitste kend geschikt om een oven te be waken. Hij kende het werk in de gieterij door en door als bij een dierlijk instinct, ofschoon inderdaad deze vreemde scherpzinnigheid het overblijfsel was van een eenmaal schitterend verstand. Wanneer er iets gebeurde of op ongewone wijze toe ging,merkte hij het altijd op en zeide dan wat er moest worden gedaan. Twee jaar vroeger was hij een vlugge, veelbelovende jongen. Hij was de zoon van een teekenaar, die bij de maatschappij in dienst was en had altijd vrijen toegang tot de werk plaatsen, terwijl hij bij het werk mocht toekijken en de werklieden Eens echter brak er een ketting en een zwaar stuk ijzer viel op zijn hoofd, waardoor hij een ernstige wonde bekwam. Toen hij daarvan hersteld was bleek het dat zijn denk vermogen geschokt was. Zijn aan geboren lust voor machinerieën en werktuigkundige proeven bleef en toen hij zijn lichamelijke sterkte had teruggekregen, bracht hij het groot ste deel van zijn tijd door met het maken van kleine radertjes en ver vaardigde hij van oude stukken me taal allerlei toestellen, die hij met zekeren trots en zelfvoldoening liet zien. Deze bizondere gesteldheid in den jongeling deed hem den bijnaam van den «Uitvinder» verwerven. Alle werklieden gevoelden een zekere vriendschap voor hem, of schoon hij dikwijls hard en ruw behandeld werd. Zoodanig was de persoon, die den grooten oven moest bewaken voor het gieten van de koning»klok voor den toren van de St. John. Trouw nam hij zijn plaats bij den oven in, ter wijl George op eenigen afstand zijn maai gebruikte. Toen de laatste geëindigd had sprong hij op en begaf zich in een afge legen deel der werkplaats om zijn pijp te zoeken. De «Uitvinder» zat alleen bij den grooten oven en het eenige wat zijn zwakke geest in al zijn omvang kon begrijpen, was de grootheid van de onderneming, die daar rijpte bin nen die gloeiende muren. Hij wist dat de oven vol was met kostbaar metaal en dat dicht bij hem, in het zand, de groote vorm was uitgegra ven, die zich spoedig daarmede zou vullen. Hij wist en kon zien dat alle kanalen voor de gloeiende vloeistof gereed waren en dat bij den mond van den oven de lange ijzeren staaf was, die gebruikt zou worden op het oogenblik dat men haar zou uitlate Stil en tevreden zat hij daar, toen plotseling iets hem deed opschrikken. Het was een zwak gerucht en eenig gekraak boven aan het for nuis. Toen volgde weder een ge kraak en er viel een baksteen van boven neder aan zijne voeten. De knaap opende zijn mond tot een kreet, maar hij was zoo verschrikt dat de klanken hem in de keel ble ven zitten alsof hij ten prooi was aan een nachtmerrie. Een smalle rossige stroom volgde den gevallen steen en droop langs het fornuis tot op den grond als vloeiende lava. Toen volgde weder eenig gekraak en een smalle scheur ontstond halverwege de steenmassa die meer van het sissende metaal uitliet. Waar was George? Wasdetrou- welooze nog zoekende naar zijn pijp De oven barstte en slechts een arme halve idioot bewaakte hem. Wat kon hij doen? Hij deed wat misschien een jongen met gezonden geest in zijne plaats niet zou hebben durven doen. Hij snelde naar de opening van den oven en greep naar de lange ijzere staaf en sloot den luchtstroom, die het vuur aanblies, af. Met een andere scherp gepunte staaf stootte hij daarna met alle kracht tegen den oven en trad snel achteruit. De klei, welke de opening afsloot, viel weg en de geelwitte stroom «poot er met onweerstaanbare kracht uit, sprong in de kanalen en vervolgde sissend zijn weg, die hij met een vlam teekeDde tot aan den mond van den klokkenvorm. De «gek» had een werk gedaan een veldheer op het slagveld waar- dig. Was het te laat? Ieder oogen blik openden zich nieuwe scheuren in den bedreigden oven. Enkele steenen rolden reeds naar omlaag. Alleen het metaal stroomde in den vorm; de drukking op de wanden verminderde wel-is-waar, maar de scheuren wer den overal zichtbaar. Kunst en on dergang kampten met elkaar en de arme «Mopus» stond machteloos voor het naderende onheil. Zijne knieën knikten en hij baadde in net zweet. Een massa gloeiende steenen en puin viel op hem neder. Hij had nog gehoopt weg te komen en zich te redden. Hij hoorde een luid ge schreeuw op een afntand en een vreeselijk geweld achte: zich en hij gevoelde dat stukken vuur hem in het lichaam brandden op honderd plaatsen. Het overige was een ver schrikkelijke onbegrijpelijke droom. Het was hem alsof hij plotseling in de aarde Was gezonken en voor altijd verzwolgen. Ten zeven ure was alles rustig, de ramp was geschied. Slechts eene ruïne was over en de werklieden stonden in somberen ernst te staren naar de overblijfselen van den oven. Hij was in elkaar gestort en niets was er van overgebleven dan een hoop rookend puin. De arme «Uit vinder» was gevonden met het sluit- ijzer in de hand, met zijn gelaat in het zand, vre eelijk gebrand en was in dien toestand naar huis ge bracht. Er werd weinig gesproken, maar de eenige woorden, die geuit werden, waren verwenschmgen ge slingerd naar George. «Zie wat hij heeft gedaan,» zeiden zij eenige dagen later, toen zij in de half verbrande gieterij stonden. Vijf duizend pond sterling in éen minuut verloren. Het beste werk in den tijd van twintig jaar, vernietigd. Die dwaas, om zijn pijp te gaan zoeken en dien dommen idioot daar alleen te laten.» Het meest van allen trok de mees ter zich het gebeurde aan, woedend van smart en teleurstelling liep hij langs de pninhoopen toen hij plot seling uitriep «Hola, wat is dat?» Hij hukte zich en raapte een stuk gestold metaal op, dicht bij de plek waar de vorm was geweest. Er wa ren sporen dat de stroom daarheen was geloopen. Dit in verband met de omstandigheid, dat men in de hand van den jongen het ijzer had gevonden, deed plotseling eene ge dachte bij hem opkomen. «Gauw, een houweel», riep hij uit. Dit werd hem ter hand gesteld en met zenuwachtige haast be gon hij de heete masta weg te houwen, die opgestapeld lag boven den klokkevorm. Het was een hercules-taak, maar hij werkte als een reus, en drie of vier van zijne mannen hielpen mede. Steenkolen, sintels en steenen vlogen in het rond. Nu geraakte het houweel des meesters aan den grond en stuitte op iets hards. Hij bukte. Toen sprong hij op half zinneloos en zijn houweel met dubbele kracht hanteerend, deed hij het nog aan wezige zand verdwijnen en ont blootte iets, dat geleek op een groo ten metalen ring. «Manneri,» riep hij uit, zijn rood gelaat opheffend, «de klok is ge goten». «Wie heeft dat gedaan?» vroe gen allen met ontroerde stem, toen hun hoera geklonken had. «Komt mede, twee of drie uwer,» riep de meester. «Ik denk dat ik het weet. Het ia een mirakel.» Allen liepen naar het huig van den stervenden jon gen en zijne moeder liep hun te gemoet met den vinger op de lippen. «De arme jongsn heeft een her senkoorts,» zeide zij. «Zegt hij iets in zijn ijlen?» fluis terde de meester. «O ja, hij spreekt den geheelen tijd van den grooten klokkevorm. «Ik hoop dat hij volloopt. Ik hoop dat hij volloopt,» zegt hij. De mannen wisselden blikken. Het was inderiaad waar. De idioot had de groote klok van St. John gegoten. Juist trad de dokter naar buiten. «Misschien zal hij zijn verstand terugkrijgen. Dat is meer gebeurd,» zeide hij. «Denkt gij dat? God geve dat het geschiede,» riep de meester uit op plechtigen toon, en allen stem den daarmede in, waarna zij diep geroerd terugkeerden. Twee maanden later hing de groote klok aan een zwaren ring m een nevengebouw der gieterij en daaronder stond een groote wagen, waarop hij zou worden neergelaten. Stilte heerschte er onder de groep werklieden, toen het bleeke gelaat van den zwakken «Uitvinder» ver scheen, die op een rolstoel naderde. Hij had zijn verstand teruggekre gen en zijne krachten namen toe. Zijne groote grijze oogen vestigden zich op de groote klok, dat prach tige meesterstuk, welks totstandko ming voor een groot deel aan hem te danken was. Men had hem de geheele geschiedenis van het gieten en van de ramp verteld, maar dat alles klonk hem als een sprookje. «Ik herinner mij nieti van het geen er is gebeurd», zeide hij met een glimlach, het hoofd schuddend. «Het is alles nieuw voor mij en zoo vreemd, zoo vreemd I» «Ja», zeide de baas ernstig, «het was Gods hand». Ieder oog was naar den zieke gewend. Sommige der mannen waren zelfs verschrikt, het ge leek zooveel naar eene opstan ding hem daar onder hen te heb ben, dien jongen, dien zij zoolang verstandeloos hadden gekend, nu een jong man, vlug en begrijpelijk, als in een ander wezen herschapen. «Ik zou de klok wel eens willen luiden.» Twee mannen lichtten hem op en gaven hem een kleinen hamer. Hij gaf een lichten slag. Een diepe, zachte, zwaarmoedige toon, plechtig als de klank van een verwijderden waterval rolde van de groote klok en weerklonk in de gieterij. Tra nen vulden de oogen van de ruwe mannen, toen zij hem hoordeD. Daarna werd de groote klok neerge laten en toen de wagen was weg gerold met zijn weiluidenden last werd de jongen hem achterna gere den en beiden gingen uit in den zonnigen dag terwijl de ruwe man nen in de deur stonden en met de handen wuifden. De «Uitvinder" deed zijn bijnaam, die hem zoo licht vaardig was gegeven, later eer aan. Zijn naam is nog te lezen op me nige klok, wier onvergeiijkelijken klankrijkdom zijn gioote kennis van en ondervinding in het vak alleen te voorschijn nepen. B 1 N -N E N I» A N Men leest in het Centrum Verschillende bladen melden, op grond van een bericht in het Va derland, dat dr. Schaapman, lid van de Tweede Kamer, «wegens ernstige ongesteldheid voor een tijdlang naar het Zuiden gaat». Wij kunnen dienaangaande me dedoelen, dat dr. Schaapman, tot ontspanning van de vele ver moeiende werkzaamheden der laatste dagen, een kleine vacantie heeft genomen, doch dat hieraan geen bizonder onrustbarende strekking behoeft te worden toegekend. Moge ook de gezondheidstoestand van het geachte Kamerlid voor het oogenblik niet meer zoo krach tig zijn als vroeger, van eene erns tige ongesteldheid, die een verblijf in het Zuiden zou noodzakelijk ma ken, is gelukkig geen sprake, zoo dat de mededeeling van het Vader land als zeer overdreven kan wor den beschouwd. De N. Gr on. Ct. verneemt dat de invulling der lijsten ten dien6te der door de hooge regeering samen te stellen nijverheidsstatistiek bij eenige der voornaamste gemeente besturen op zoovele bezwaren en moeilijkheden vooral van fiuai:ciee- len aard stuit, dat door eenigen hun ner aan den minister van Water staat, Handel en Nijverheid het voorstel is gedaan om de invulling der lijeten waarmee zeker eenige maanden tiids is gemoeid, te doen geschieden op 's rijks kosten, door daartoe afzonderlijk aan te stellen personen, die alsdan de invulling feuilletokt. Novelle van Louis Colas. 3) (Slot). «Jeanne,» zeide hij met bevende stem, «hebt gij dat lied gespeeld? Vind ik u hier?» «Vandaag gaat Brantel in andere handen over en ik heb dezelfde gedaebte als gij gehad, vaarwel te zeggen aan 3ia voor mij zoovele herinneringen bevat!» «Gij zult mij wel veracht hebben, Jeanne, in die jaren van dwaasheid, welke ik thans moet boeten.» «Ik had u kunnen beriepen, Paul, maar ik heb u nog meer beklaagd!» «De beproeving is zwaar, maar ik aanvaard die zonder morren. Als ik daarginds zal zijn, in Algerië, denk dan eens aan mij Jeanne, aan den vriend uwer jeugd, die wel gedwaald heeft, maar vastberaden de gevolgen zijner on bezonnenheid aanvaardt 1» «Doet het u geen pijn van deze woning te moeten scheiden «Als smart machteloos is, moet men haar onderdrukken.» «Zal u dat gelukken?» «Ik zal het althans beproeven.» «Gij hebt gelijk. Ala men zijn land vaarwel zegt, doet men wel de herinnering aan dierbare plekjes en aan vrien den geheel uit het geheugen te wisschen.» Hij antwoordde niet, de aandoening waarmede hij te kam pen had, verstikte zijn stem in zijn keel. Zij zagen elkander aan en bloosden beiden. «Jeanne,» hernam de jonge man eindelijk, «ik dank u dat gij gekomen zijt en toch ware het wellicht beter ge weest, als dit onderhoud mij gespaard was gebleven. Dit uur twijfel ik aan imijn moed, ik meende dat mijn vast be sluit mij tegen iedere zwakheid beschermen zou, maar nu begeven mij de krachten en ik ben diep bedroefd, dat ik voor altijd van u afscheid nemen moet.» «Gij zult u troosten, Paul.» «Nooit,» mompelde bij. En met een nog zwakkere stem voegde hij er bij: «Het is een harde straf als men het geluk dat ontvloden is, weerziet om het onmiddellijk voor altijd weer te verhezen. Vaarwel, Jeanne I» «Vaarwel, Paul; mijn vader en de notaris wachten u om de zaken te regelen.» Met onzekeren tred en bleeke wangen begaf de jonge baron zich naar de groote zaal, waar de heer de Rosel zich mei den notaris en Pierre bevond. «Mijn vriend,» zeide de eerste, «wij waren juist bezig, notaris Plantier en ik, om uw toestand eens te overzien. Bijna 300,000 francs verteerd in twee jaar; wel, gij hebt voor dien prijs veel genoegen kunnen hebben!» «Genoegen? zeg liever, dat ik het geld op een dwaze manier uit het venster geworpen heb.» «Weet gij wel dat men u schandelijk bestolen heeft?» «Ja wie zijn bezittingen niet weet te verdedigen, mag zich niet beklagen zoo men ze hem ontneemt!» «Uwe leveranciers hebben u alles bespottelijk hoog be rekend en de geldschieters hebben u geld geleend tegen vijftig procent.» «Dat is het bedrijf der woekeraars.» «Gij legt er u wel gemakkelijk hij neder. Men zou moe ten beproeven nog iets uit hunne handen te krijgen.» «En door welk middel?» «Door op hun gemoed te werken!» «Wat zal dat haten!» zeide Paul, de schouders ophalende. «Bovendien, ik ken hen niet eens!» «Dan zal ik ze u noemen,» zeide nu de notaris, die tot dusverre gezwegen had. «Zij heeten de heer de Rosel, Pierre en nog een derde, die de meest schuldige van allen is.» De jonge baron zag den spreker verbaasd aan, zonder te begrijpen wat hij zeide. «Ik zal u alles vertellen,» hernam de Rosel glimlachend, terwijl hij den jongen man op den schouder klopte. «Ik was de intieme vriend uws vaders en toen hij stierf beval hij u in mijn hoede aan. Ik begreep en Pierre die zeer slim is, begreep het ook, dat het niet mogelijk zou zijn u die hartstochtelijk waart, hier te houden. Wij begrepen dat gij naar Parijs zoudt willen gaan om u daar te vermaken en smeedden daarom een complot om u te bewaren voor on-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 5