NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD. EEN GEBROKEN LEVEN. 6e Jaargang. Woensdag 23 Januari 1889. No. 1704. ABONNEMENTSPRIJS: ADVERTENTIES: BINNENLAND. De Toestand des Konings. HAARLEM'S DAGBLAD Voor Haarlem, per 3 maanden1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 0.03. Dit bind verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen, bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer fi3Z. ▼an 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgaven aanzienlijk rabat. Abonnememten en Advertentiën worden aangenomen door cnze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers. KMrecteuren-SJfltgevers «9. C. PEKREBIMMS en J. B- AVIS. Rao'f dagenten voor het Buitenland: Compagnie Generale de Publieite Etrangère G. L. DAUBJB J" Co., JOH. JONESSuer., Paryt, 31bix Faubourg Montmartre. S T I) S I E l! B s. Haarlem, 22 Januari. De heer H. C. Maurenbrecher, inspecteur van het Financiewezen in Nederlandsch Indie, heeft aan het Koloniaal Museum alhier in bruikleen afgestaan, een belangrijke verzameling voorwerpen door hem uit verschillende streken van Neder- landsch-Iudië bijeengebracht (voor namelijk uit Sumatra, Borneo, Java, Riouw-LiDgga en Celebes) en met zorg beschreven in een catalogus van 188 nummers. Van den heer J. A. Maronier te Kemanglen (Java) ontving het Mu seum eene verzameling suikerriet soorten met de daarbij behoorende analyseook fragmenten van sereh- ziek suikerriet, waardoor de aard dier ziekte aanschouwelijk wordt voorgesteld. De onlaügs te dezer stede opge richte Argentijnsche Bond, ten doel hebbende inlichtingen aan landver huizers naar Argentinië te verstrek ken en de emigratie derwaarts te bevorderen, is reeds ontbinden. Wanneer wij de belangstelling voor den spreker, die in „Weten en Werken" op treedt, mogen afmeten naar de opkomst der leden, dan kan gezegd worden, dat de beer W. C. Goteling Yinnis niet.te vergeefs op hunne waardeering aanspraak maakt. De zaal was overvol, toen onze stad genoot zijn plaats innam voor de verga derden, die in aangename spanning de dingen afwachtten die komen zouden. Bij alles wat wij in deze dagen te zien en te hooren krijgen maken de lezingen in „Weten en Werken" steeds een goed figuur. Zij trekken ons aan door bare een- voudig-scboone degelijkheid, passende in het kader van hen die in die lezingen een hunner hoogste genietingen vinden. En wij genieten mede van dat vele schoons, hoewel onze taak als verslagge ver er niet altijd toe leidt, met het ver- eischte gemak de sprekers le kunnen volgen. Wij moeten by het toehooren denkend rangschikken datgene wat ons somtijds in uiteenloopeude vormen of te uitvoerig of te beknopt wordt voorge- diend en trachten den volgenden dag in voldoende mate onzen lezers eenig denk beeld daarvan te geven. Moeten wij deze besch®uwing toepassen op bet gehoorde van Maandagavond Ons dunkt, wij zouden niet te uitvoerig kun nen zijn in het weergeven van hot vele schoon8, dat de heer Goteling Yinnis te genieten gaf. Moeilijk zouden wij kunnen zeggen met hoeveel warmte en oprecht gevoel van ge negenheid hij wees op het afsterven van den man, in wien „Weten en Werken" zulk een groot voorstander, zulk een trouw wachter voor hare belangen heeft verloren. Hij gedacht den heer P. Rouwenhorst Mulder. Spreker had zich, meenen wij, hiermede den weg tot veler harten gebaand en dat hij de snaren des gevoels in den loop vak den avond in schoone harmonieuse tril ling wist te houden betwijfelen wij na hetgeen hij verder ten gehoore bracht niet. Spreker begon met „de kuDst", en zou ons laten zien, dat deze schoone medaille eene keerzijde bezit zoo afgesleten en zwart, dat men zich moest afvragen hoe het mo gelijk is dat de schoone veredelende kunst haren dienaren zulke wreede teleurstellingen kan berokkenen. Tot inleiding koos spreker een twee tal gedichten, beiden getiteld „Napoleon." Het eene was van Victor Hugo, vertaling van ten Kate, bet andere van Schimmel. Beide dichters behandelen een der ge wichtigste épisodes uit het leven van kei zer Napoleon Bonaparte, de eerste de ge boorte van zijn zoon, den lateren hertog van Reichstadt, bij welke gelegenheid hem de trotsche woorden ontvielen: „l'avenir est a moi", en de ander „Do afstand te Eontainebleau." Hier hebben de dichters het grootsch verheven karakter van Napoleon in krach tige en boeiende kleuren geschilderd, „den gebieder der volkeren, den man die de toekomst aan zich rekende," maar wien het evenals allen «tervelingen duidelijk zou worden, dat niemaud zeggen kan „wat het morgen brengen zal." De heer Goteling Yinnis droeg deze gedichten in gespierde geestdriftige taal voor, en stelde zoo do schoonheden in een helder licht. De hoofdschotel van den avond bestond echter in de voordracht van het proza stukje „Een wilde vogel" van I. H. Hoy er. Dfarin toonde hij ons de keerzijde der medaille waarvan hierboven sprake was. Het behandelt de geschiedenis van een kunstenaar, een zanger, die van ne derige afkomst tot eene hoogte steeg, die hem vorstengunst, roem en grootheid schonk, doch ondanks dat alles diep on gelukkig was, want het ontbrak hem aan het gevoel dat alleen de moederliefde ia het hart kan doen ontstaan en zijn moe der was hem door zijne lange tochten van triomf en glorie vreemd geworden, tot hij eindelijk zijne vaderstad weder kwam be zoeken en zijne lieve oude moeder terug vond en zoo, zichzelf weder bewust, zich ophief uit den zwijmelroes van genoegens, die hem wel hartstochten, maar geen waar achtige liefde hadden geschonken. Wij zouden vergeefs trachten den indruk hier te beschrijven, dien de voordracht van dit innig schojue stuk op de toe hoorders maakte. Aan het applaus was geen einde, men zou en moest meer van den spreker hooren, die volmondig erkende dat hij ten einde was. „Neeu, jongens," sprak hij, „ik heb nu niets meer voor jelui. Ik heb nog wel een paar versjes maar die keu jelui al." Toch had spreker nog een aardig stukje in zijn voorraad en wel een van onzen gevierden Piet Paaltjes, dat niet weinig op den lachlust der toehoorders werkte en een waardig slot was van dezen zoo ge- zelligeu avond in „Wetea en Werken". Na de gunstige recensiën die over het nieuwe stuk van Meilhac en Gaude- rax, Pépa, uit Erankrijk tot ons waren gekomen, konden de schouwburgbezoekers zich Maandagavond verzekerd houden een aangenaam en geestig stuk te zullen zien. Hoe de uitvoering zijn zou moest men nog afwachten, daar in den laatsten tijd vele fransche gezelschappen zieh op de planken van ons haarlemsch tooneel heb ben bewogen en waaronder er waren van wie men kon zeggen, dAt hunne talenten niet in verhouding stonden tot den langen weg, dien ze hadden afgelegd om ons die te laten zien. Maar dit gezelschap, onder directie van den bekenden Paul Dcsh'iyes, gaf ons een staaltje vau de meesterlijke wijze waarop de Eranschen dialogen weten te voeren, van den geest en den humor die ze in al hunne woorden weten te leggen, ook in de minstbeduidende en hoe zij de kunst verstaan om, bij tooneeltjes die bij het lezen door hunne gerektheid het geduld op een harde proef zouden stellen, de aandacht der toehoorders van het be gin tot het einde gespannen te houden en hen bij het vallen der gordijn, te doen verlangen naar het weder ophalen. Als „lever de rideau" diende een blij spel in ééu bedrijf „Sus&nue et les deux Vieillards", ook van Meilhac. Het waren do heeren Galabert ee Richez die met mile Dhermont dit geestig, soms wel ietwat ondeugend stukje speelden, waarin de heer Yeuillet de rol vau jeugdigen minnaar vervulde. Het gezegde „last not least" is op deze rangschikking ditmaal niet van toepastiDg. In „Pépa" trad mile Marie Laure op, wier naam met vettere letter op het programma voorkwam. Met Marie Auger die de titelrol te vervullen had, gaf zij on8 een bewijs van het coquette, geestige spel dat de fransche aetrice onderscheidt. Naast deze dames trok het meest de aan dacht de heer Man in in zijn zeer moei lijke rol, welke hij met zooveel soberen humor en op zoo onweerstaanbaar weg slepende wijze vervulde, dat een warm applaus hem telkens bij zijn aftreden naklonk. Ditzelfde bewijs van waardeering ontving, en terecht, de heer Jaeger in de rol van Ramiro Yasquez. Alweer beviel ons de heer Yeuillet niet, hij was niet natuurlijk en heeft blijkbaar minder school dan zijne medewerkers. De zaal was zoo goed bezet als men hier bij eene fransche voorstelling zelden ziet, en zeer zeker is deze vertooning ook een der beste, welke men in den laatsten tijd op deze planken heeft gehad. Voor belangstellenden en leden van den Sociaal-DemocratischenBond trad de heer Domela Nieuwenhuis, lid der Tweede Kamer, Maandag avond in «Felix Favore» op en be handelde de vraag in hoeverre de toestanden van voorbeen en thans, met name vóór 1789 en 1889 uit- eenloopen. Spreker kwam na een leerrijke rede tot de conclusie, dat mocht er in dit opzicht verandering zijn te bespeuren, van verbetering geen sprake kan zijn. Hij wekte de arbeiders daarom op, zich bij her nieuwing aaneen te sluiten tegen de stramme en zelfzuchtige burgerij onzer dagen en zich noch door dood zwijgen, noch door smaad, noch door erger te laten overbluffen, waar het de verkondiging hunner beginselen en het voorstaan hunner rechten en belangen geldt. Ingekomen aanvragen van werk zoekenden bij de Arbeidsbeurs aan het bureau van Haarlem's Dagblad: 1 jongmensch voor loop-of huiswerk, 1 flink persoon vraagt bezigheden, 1 koetsier zoe^t een betrekking. Ingekomen aanvragen van werk gevers 1 wagenmakersjongen. LETTEREN EN KUNST. Door een consortium Tan Hollanders te Parijs is W. Van Znylen aangezocht, om tijdens de Parijsche tentoonstelling, met het oog op de vele Nederlander» die men verwacht, in Juli, Augustus en September tweemaal 's weeks voor drachten te houden. Sarah Bernhardt zond A gar 3500 frs.jhet Ministerie verzekert haar een jaarlijksch inko men van 1500 frs., mme Carnot beloofde haar een «bureau de tabao» en de «Comédie Fran- gaise» zal een benefietvoorstelling voor haar geven. Agar, die zeer ziek was, is thans aan de betere hand. Naar wij vernemen is de heer Van Baar, lid der Tweede Ka mer, ernstig ongesteld. (N. R. CO De Staatscourant van 20 Januari meldt Ofschoon Zijne Majesteit de Ko- niDg de laatste 48 uren minder rus tig heeft doorgebracht, blijft volgens verklaring der geneesheeren de toe stand des Konings voor het oogen- blik bevredigend. De voeding ver betert iets en de krachten gaan lang zaam vooruit. 's Konings geneesheer, dr. Vink- huijzenis Zaterdagavond weder naar het Loo vertrokken. Het hedenmorgen, 22 Januari, uit gegeven bulletin luidt «Na een kalmen dag heeft Zijne Majesteit de Koning heden een rustigen nacht doorgebracht en is de algemeene toestand bevredigend.» Men deelt mede, dat landgeuooten, die op dit oogenblik in Davos vertoeven, het voornemen hebben opgevat, om ter gelegen heid van 's Konings verjaardag, een tooneeluitvoering te geven. De keuze vau het stuk is gevallen op «Jonge Harten» van Marcellus Emants, die op dit oogenblik daar vertoeft. Een medewerker van het Nieumll. voor Nederland zal voor rekening der direetie de reis naar Argentinië doen, om zich op de plaats zelve op de hoogte te stellen 1. van de ontvaDgst, die den land verhuizers te beurt valt; 2. van de wijze waarop hun een tijdelijk on derkomen wordt verschaft3. van al de omstandigheden en bizonder- heden, waarop landverhuizers bij aankomst in een vreemd land dienen te letten, om zich de hun toeko mende rechten te verzekeren. Den 5den Februari zal hij ver trekken om in 't begin van Mei weder terug te zijn. De heer Van Hattem te Sliedrecht heeft een groot werk in de Transvaal aangenomen, waar- FBUIIiLBTO KT. Oorspronkelijke Novelle doob HASSELAER. 3} I. Op dit oogenblik bereikte de trein het station Leiden. Vinkenburg greep het reistaschje dat hij bij zijn binnenkomen op de netten geworpen had en stond op. Ik stap hier uit, zeide hij, adieu I Bonjour, antwoordde Willem koel en zonder den handdruk, waarmede mannen ook al mogeo zij elkander niet lijden, gewoonlijk zoo ibild zijn, stapte Vinkenburg uit. Toen Willem hem werktuigelijk nakeek, zag hij hoe hij in een andere coupé van denzelfdeu trein stapte. Goddank, dacht hij, wat is dat een vervelende yent geworden! Wat kunnen vijf jaar een prettigen jongen in een onuitstaanbaren cynicus veranderen! Maar komaan, ik wil niet meer aan hem denken. Lize wacht me te Am sterdam, Lize wacht me te Amsterdam! en hij herhaalde die vijf woorden nog eenige malen, om het heerlijke ge voel, dat hem daarbij doorstroomde, zoo sterk mogelijk te maken. De trein had zich reeds weer in beweging gezet, rom melde over de brug en schoot het kleine station van War mond voorbij. De trein is zeker wat laat, mompelde Willem, die van den Haag naar Leiden niet op zijn horloge gekeken had. De wagen slingerde en bonsde hevig en hij keek naar de telegraafdraden die voor het raampje rezen en daalden, terwijl elke paal een oogenblik scheen stil te staan en dan met een ruk voorbijtrok. Piet Gijzenbrug! Sneller nog rende de trein verder. In het land waren een gansche rij mannen en vrouwen buk kend aan hun werk bezig en hij gevoelde medelijden met hen. Eenige arbeiders die aan den weg werkten, stonden aan den rand van den dijk op hun spaden te leunen. Het scheen Willem toe alsof al die menschen ongelukkig waren omdat ze niet zooals hij met een maand verlof naar hun meisje gingen. Veenenburg! Nu nog een vóór Haarlem, Vogelenzang. Plotseling herinnerde Beek zich, hoe bij Vogelenzang eenige jaren geleden een oDgeluk had plaats gehad. Als dat nu weer eens gebeurde... De trein rijdt zoo hard en het is zoo gemakkelijk een kei op de rails te leggen...ja eigenlijk wordt zoo'n dijk volstrekt niet voldoende bewaakt. Nu sterven! Een oogenblik klopte zijn hart luider. Mor gen, over dr e uur desnoods, maar eerst het genot van het weerzien nog! Zoo zijn wij allen. O, wij zijn niet bang voor den dood, maar er zal ons een kind geboren worden, onze eerste novelle zal het licht zien, wij zullen een fraai examen doen laat ons tot zoolang nog leveD, Dood! Maar als dat kind ge boren is, die novelle verschenen, dat examen gedaan, dan willen wij het zoo gaarne zien opgroeien, en we hebben alweer een mooi idee voor een tweede novelle en we zou den nu ook zoo graag de vruchten van dat examen willen plukken! We zijn nog niet klaar, Dood! We zijn nooit klaar, als we gezond zijn en niet kwijnen van honger. De zieke die uitgeteerd op zijn bed ligt, is eerst dén klaar wanneer hij gevoelt dat hij verloren is, en wanneer zijn hersens zoover verslapt zijn, dat hij niet recht meer weet wat het leven voor hem was toen zijn wangen nog kleur hadden en zijn spieren hun kracht. Er zijn er zoovelen, die, gezond en krachtig, verklaren dat zij niet bang zijn voor den dood en dat hun leven niet zoo aangenaam is om er tegen op te zien, al kwam hij morgen. Maar zij liegen, liegen onbewust, omdat een gezond en sterk mensch zich niet kén voorstellen wat de Dood is. Willem lachte een oogenblik later weer om zijn vrees. Volgens de kansrekening heb ik weinig gevaar zeide hij hardop, maar hij gevoelde toch een kleine verlichting, toen het bontgeschilderd station van Vogelenzang voorbij schoot. Nu een plan de campagne voor vandaagdacht hij en giog rustig zitten. Dadelijk met haar en de zusters naar huis, wat zullen we in het oog loopen, nu de menschen ons in zoolang niet samen hebben gezienDan gauw naar haar huis en daar blijf ik dan den heelen dag, want ik maak vandaag geen enkele visite. Moeder zal er wel op staan, dat ik even naar oom Koo ga, maar ik doe het niet! Dan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 1