TWEEDE BLAD Be nacMpartü van Jeu lieer Peyrusse. DE SCHATGRAVERS. BEHOOBENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 11 Februari 1889. Naar het fransch. Ondanks zijn vijf kruisjes, was de heer Cyprien Peyrusse, een der rijkste kooplieden van Bordeaux, een knap man, met een nobel hart en flink verstand. In de stad was hij bij ieder bekend, geëerd en bemind. Hij bewoonde een lief huisje op de Quinconces, dat confortabel en met smaak was in gericht. Hij was ongetrouwd, en had nimmer tot een huwelijk kun nen komen of juister gezegd, hij had op 't punt gestaan, maar, zooals hij er zelf genoegen in schiep te vertellen, op 't oogenblik dat de knoop zou worden gelegd, was hij bang geworden. Het lieve huisje op de Quinconces was voldoende voor het vrijgezelsleven van den heer Pey russe. Maar op een goeden keer veranderde hij van idee. Het kwam hem in 't hoofd om gasten te ont vangen en feesten te geven. Zooals alle brave lieden zag hij gaarne vroolijke gezichten om zich heen. Hij wilde bij de hoofd woning een ruime zaal trekken, half hal, half serre, waar men kon dansen, ver gaderen en spelen naar hartelust. Men moest van zijne partijen spreken. Niets zou hem te duur zijn om ze schitterend te maken. Men moest er zich puik amuseeren, zoo waar als hij was Cyprien Peyrusse. Zes maauden lang werd in de stad nergens van gesproken als van de zaal van den heer Peyrusse. Alle aardige jonge dames en er zijn er eenige te Bordeaux spra ken reeds met elkaar over de toi letten voor die gelegenheid. De zaal was nog niet klaar of men noemde ze reeds een wonder van pracht, en als men den heer Pey russe op de wandeling ontmoette, vroeg men hem altijd, welnu, wan neer geeft ge de partij Daarop glimlachte dan de heer Peyrusse met een glimlach, die een belofte inhield. Eindelijk vernam men dat de zaal klaar was, geverfd, behangen. Het inwijdingsfeest zou zich nu niet lang meer laten wachten. Zou het een bal zijn een concert f een komedievoorstelling Men verdiepte zich in veronder stellingen. De heer Peyrusse even wel bleef gesloten. Op de vragen, die men hem deed, antwoordde hij geregeld: «Wacht maar, of... het zal nu gebeurenspoedig ge beuren Drie maanden, zes maanden, een jaar gingen voorbij. Er geschiedde niets. Wat beduidde dat nul Men begon zich boos te maken. Waar dacht de heer Peyrusse toch aan? Eerst een partij te beloven en dan als het juiste oogenblik gekomen is, doen aisof er niets gebeurd was I Het was een schande De waarheid was, dat de heer Peyrusse vervelend van natuur, bang was. Hij wilde van zijne partij iets fijns, iets buitengewoons hebben, iets dat in de jaarboeken van Bor deaux zou worden vermeld. Maar waar zou hij iets nieuws vinden? Alles was oud, bekend, versleten. Duizend plannen dwarrelden in zijn brein. Hij vond ze alle zijner on waardig. Hij was zeer roijaal en zou voor geen kosten zijn terugge deinsd. Maar waar iets nieuwe, iets pikantB te vinden? Liever niets dan iets ouds. En eindelijk gedurende twee jaar gebeurde er niets. Men werd onge duldig en hoewel men den goeden man te hoog achtte om het hem in zijn gezicht te zeggen, had de spot ternij ruim veld. De «partij van Peyrusse» werd een punt van ver gelijking om iets onwaarschijnlijks, iets onmogelijks te beschrijven. Van iemand, dien men nooit gezien had, heette het: «ik heb hem ontmoei op de partij van Peyrusse», of: «het is zoo waar als de partij van Pey russe», of: «hetis zoo vermakelijk als de partij van Peyrusse.» Bij het begin van den derden winter hield men het niet meer uit. De partij m o e s t plaats hebben, het kostte wat het wilde, zelfs zonder Peyrusse. Men was in het midden van De cember. De gelegenheid bood zich als vanzelve aan. Een nachtpartij... een soirée in de nieuwe zaail Men juichte over dit idee. Maar hoe dat aan te leggen? «Het is zeer eenvoudig,» zeide de mooie mevrouw Capefique. «Elk jaar gaat op den avond vóór Kerstmis Peyrusse dineeren bij zijn ouden vriend Dubois en komt eerst te middernacht te huis. Te negeu uur begeven zich eenigen onzer naar zijn huis met bedienden en alles wat er voor tafelgoed noodig is. De tafel wordt in de zaal gezet met een eenvoudig koud souper. Te elf uur komen wij en als te middernacht Peyrusse thuiskomt.... «Maar de dienstboden?» merkte men op. «O, die koopen wij om of binden hen. Is het afgesproken?» «Afgesproken!» Men beloofde el kaar de grootste geheimhouding. Alles geschiedde zooals men had voorzien. Peyrusse ging te zeven uur bij zijn vriend Dubois dineeren. Te halitien kwamen er drie jongelieden voor het huis, gevolgd door een twaalftal koks die reusachtige man den en lange schragen droegen, wal een zeer geheimzinnig gezicht op leverde. Een der koks helde aan. Justine, de oude keukenmeid deed open. Toen zij vrienden van haar heer herkende verwonderde ze zich maar weinig. «Mijnheer is nog niet tehuis,» zeide zij. «Dat weten wij wel,» antwoord den de indringers. Wij hebben hem zooeven bij meneer Dubois gespro ken. Hij heeft ons gevraagd, hel souper klaar te maken.» «Het souper?» •Ja, hij heeft plotseling besloten een souper te geven. Verwonder u maar over niets 1» Justine luisterde verbaasd toe. Maar zonder haar den tijd te laten om na te denken, drongen zij het huis binnen en gingen regelrecht naar de zaal, gevolgd door de twaalf koks. In een oogwenk wal alles ge reed. Het licht werd opgestoken, bloemen en groen overal aange bracht, een tafel van veertig cou verts smaakvol in orde gebracht. Ia de naburige salon bevond zich flink orkest achter een barrière van groen, gereed om op het eerste sein te spelen. Weldra kwamen de gasten, de dames in baltoilet, de heeren in zwarten rok. Ieder was te half- twaalf present; de keukenmeid ver suft door al dat gedruisch in de anders zoo stille woning, durfde niets zeggen. Nu moest Peyrusse spoedig ko men. Als er weer gebeid werd was hij het. Men had de eereplaats voor hem bewaard en een groote bouquet voor hem op tafel gezet. Wat zou hij een dwaas figuur maken! hoe zou hij zich wel houden Daar werd tweemaal gebeld. Hij is het. Vlug, ieder op zijn plaatsopdat zijn entrée goed zij 1» Het was Peyrusse inderdaad. Na een eindelooze partij domino met Dubois, was hij met de handen in de zakken naar huis gegaan. Daar de vensters der zaal op de bin nenplaats uitzagen, bemerkte hij niets. Hij ging de voordeur binnen en wilde zich als naar gewoonte naar zijn slaapkamer op de eerste verdieping begeven. «Waar gaat u heen?» vroeg Jus tine verwonderd. «Alles is klaar, men wacht slechts op u om te be ginnen.» «Wat?» «Ja zeker, zij zijn allen in de groote zaal en wachten op u.» Peyrusse meende te droomen. Was Justine gek geworden of hij zelf Uit de groote zaal drong het ge luid van stemmen tot hem door. Hij begreep ten halve en opende Zalm de deur van de zaal «Daar is hij 1 daar is hijt Ga zit ten, Peyrusse! Leve Peyrussel Hoera voor Peyrussel» Peyrudse was een schrander man. Onmiddellijk begreep hij den toe stand en zag in dat hij zich over mets moest verbazen, alles zeer na tuurlijk vinden en het hardst lachen, «Het spijt mij zeer dat ik u heb laten wactiten,» zeide hij, plaats nemende aan het hoofd der tafel. «Laat ons Deginnen.» Het souper was vroolijk en aan genaam. Men at, dronk, praatte en zong. Peyrusse was opgewekt en goed geluimd. «Welk een uitnemend idee», zeide hij, «ik durfde zelf niet be ginnen. Wat is het toch aange naam bij mij en wat gaat dat ge makkelijk 1» Na afloop van het souper werd de tafel weggenomen en begon het bal. Het orkest speelde een einde- Ioob aantal walsen en quadrilles. Peyrusse zelf danste een prachtige cavalier seul. Men scheidde zeer laat in den nacht, iedereen scheen verrukt over het prettige feest en Peyrusse het meest van allen. Den volgenden morgen te negen uur stond Peyrusse op en ging naar beneden. Alles was volgens zijn den vorigen dag gegeven bevel wegge ruimd. Tafels, bloemen, alles was weg, niets was er meer van de partij overig. Peyrusse ging daarop eene kleine wandeling in het park maken. Het scheen alsof de historie reeds rucht baar geworden was, want de per sonen die hem groetten schenen te glimlachen. Maar Peyrusse deed alsof hij niets bemerkte. Hij vas goedhartig en verstandig, maar wilde niet dat men zich ten zijnen koste zou vermaken. Hij zou degene zijn die het laatst lachte. Een der vroolijkste gasten van den vorigen avond, de jonge Bailli- oque ontmoette hem en sprak hem aaa. «Hoe gaat het mijnheer Pey russe Goed geslapen Zijt gij niet vermoeid meer?» «Vermoeid? waarvan?» «Wel van het laat naar bed gaan.» «Laat? wel, ik ben op het ge wone uur naar bed gegaan!» De jonge Baillioque keek zeer verbaasd. «En de cavalier seul? Gij moet dien nog in uw beenen voelen ?i «Welke cavalier seul?» «En het souper? het was heer lijk 1 O men zal nog lang over uw nachtpartij spreken.» «Mijn nachtpartij? Wat bedoelt gij? ik begrijp u niet!» Peyrusse was onverstoorbaar kalm. De jonge Baillioque herin nerde hem aan de menu, aan den wijn, aan het bal, maar toen hij geëindigd had zeide Peyrusse dood bedaard: «Gij hebt gedroomd,beste vriend, of gij zijt ziek. «Ga naar den dokter 1» Daarop liet hij den jongeling staan en zette zijn wandeling voort. Tien Bchreden verder ontmoette hij mevrouw Capefigue, nog eenig- zins bleek van de nachtpartij. «Goeden morgen, meneer Pey russe. Wat heb ik mij geamuseerd!» «Des te beter. Maar waar? «Deze nacht!» «Waar «Wel op uw partij?» «Gij dus oo'c «Wat bedoelt gij? «Gij behoort dus ook tot het complot? Want het is een complot, ik begrijp het zeer goed «Een complot?» «Ja, men wil mij wijsmaken dat ik een nachtpartij gegeven heb. Heel aardig bedachtMaar ik loop er niet in, beste mevrouw, ik loop er niet in De oogen van mevrouw Capefi gue werden grooter en grooter. In plaats van bleek werd zij rood. WaB Peyrusse gek geworden Zij ging zonder een woord te zeggen verder. Achtereenvolgens ontmoette Pey russe drie of vier personen, die op de partij waren geweest. Dezelfde vragen, dezelfde antwoorden. Bij elk detail, dat men hem herinnerde, ant woordde Peyrusse lachend Ja jaik weet alheel aardig bedachtZij hebben het zoo maar afgesproken, de deugnieten I» Het is om mij te straffen, dat ik zoolang wacht, niet waar Men wil mij aan het verstand brengen, dat het tijd is om mijn belofte ten uit voer te brengen en probeert daarom mij te doen gelooven.... Een avond partij!.... ik... in de groote zaal? Ik heb ze in mijn bed gehouden.... die avondpartij. Ha... ha, ha, ha! Het was niet mogelijk hem er van af te brengen. Hoe meer men er op aandrong, hoe meer hij er om lachte. Zoo ging het den ganschen dag, den volgenden dag en nog vele da gen daarna. Aan ieder die hem er over sprak, zeide hij: «Behoort gij ook tot het complot? Loop heen. die vlieger gaat niet op Men liet Justine en de twaalf koks getuigen. «Omgekocht!» riep Pey russe, «omgekocht!» en toen de le veranciers met hunne rekeningen kwamen, zeide hij: «Gij ook al? Men heeft u ook in de samenzwe ring betrokken Ik maak er u geen verwijt van, gij hebt geen klanten voor het hoofd willen stootenl Maar die denkbeeldige rekeningen te be talen, dat doe ik niet. Gij zoudt het niet eens willen!» Het einde was, dat de aanleggers van de grap gezamenlijk de kosten moesten betalen. Dat werd hinderlijk ten slotte. Men begon boos te worden op Pey russe. Hij ging nu toch te ver. Meu durfde hem niet meer over de partij spreken, maar nu sprak hij er over en bespotte hen met de mislukte poging om hem voor den gek te houden. De toestand was zeer gespannen, toen eenigen tijd voor Paschen de élite van Bordeaux de volgende uit- noodiging entving: De Heer Peyrusse is den lOen April te huis. Souper te middernacht. Om te groot gedrang te voor komen, rekent hij op de kieschheid van diegenen die zijn zoogenaam de nachtpartij van 24 December hebben bijgewoond, dat zij nu niet zullen komen. Toen de veertig samenzweerders deze vreemde uitnoodiging ontvin gen, waren zij er niet weinig mee verlegen. Hun eerste idee was zich niet overwonnen te verklaren. Ah werden zij uitgesloten WelDU, zij zouden er niet heengaan, zij konden zeer wel buiten zijn partijen. Maar in geheel Bordeaux was van niets anders Bprake dan van het feest van Peyrusse. Men 6prak van Zigeuner- muzikanten, van spaansche zangers, van japaneesche acrobaten. Het souper zou prachtig wezen en na den cotillon zouden aldegenoo- digden een kostbaar geschenk ont vangen. Zeker was het hard dat alles te laten voorbijgaan om een grap te verlengen die al lang ge noeg geduurd had. Maar aan den anderen kant stond het aannemen der invitatie met een nederlaag gelijk. Te midden der beraadslagingen kwam de tiende April. Des morgens hadden de veertig samenzweerders elkaar plechtig beloofd er niet te zullen heengaan. Des avonds waren tij er allen. Peyrusse ontving hen even be leefd ais de anderen, maar een goed •pmerker had om zijn mond een lachje kunnen ontdekken dat veel beteekenend was. Het feest was schitterend. Aan het einde van het souper stond Pey russe op en vroeg terwijl hij da zaal rondzag: «Welnu, vrienden, is dit beter dan de nachtpartij van den 24sten December Er heerschte een oogenblik stilte. De veertig zagen elkander onrustig PBUIIiLBITO 3ST, Naar het engtlsch van EDGAR POE. 4) Zeidet gij dat het een dooie tah was, Jupiter? riep Legrand uit met bevende stem. Ja, massa, zoo dood als een pier, zit geen blaadje meer aan. Wat zal ik in's hemels naam doen vroeg Legrand, schijnbaar aan de grootste wanhoop ten prooi. Doen! zeide ik, blijde gelegenheid gevonden te hebben, om een woordje in het midden te brengen; wel, ga naar huis en naar bed. Wat te doen? Die vind ik goed! Het wordt laat en bovendien, denk aan uw gelofte. Jupiter, riep hij uit, zonder acht op mijn woorden te slaan, hoort gij mij! Ja, massa Will, ik u hoor heel goed. Onderzoek het hout eens met uw mes en zie of het erg verrot is. Het erg verrot is, zeker en gewis, antwoordde de neger eenige oogenblikken later, maar het kon nog erger. Ik eens een beetje wil probeeren of ik alléén op den tak kan klimmen, dat ik wil, ikke. Wat bedoelt ge alléén? Ik bedoel zonder den kever. Die beste goede kever, zal ik laten vallen en dan is de tak sterk genoeg om een neger te dragen. Duivelsche schurk! riep Legrand uit, in hevige woede ontstoken, wat voor nonsens zegt gij daar. Als gij dat beestje laat vallen, breek ik u zoo waarachtig den nek. Kijk Jupiter; hoort gij mij? Ja, massa, moet niet zoo tegen den armen neger spreek. Welnu, luister dan! als gij op den tak wilt gaan zoover gij denkt het veilig te kunnen doen en het beest niet loslaat, zal ik u een zilveren dollar schenken, zoodra gij beneden zijt. '\n Ik ga al, massa Will ja zeker, daar ga ik al ant woordde de neger terstond, ik ben haast al aan 't eind, ikke. Aan het eind! gilde Legrand; zeidet gij dat ge aan 't eind van don tak waart? Spoedig ben ik aan het eind o. o. o. o. oh! Hemelsche goedheid! Wat is dat hier op den boom? Wel! riep Legrand uit, ten hoogste verrukt, wat is het? Wel het is niets anders dan een doodshoofd. Iemand heeft zijn hoofd op den boom gelaten, en de kraaien hebben er al het vleesch van af gegeten. Een doodshoofd, zegt gijzeer goed hoe is het aan den tak vastgemaakt, waardoor wordt het vastge houden? Ik eens kijken ikke, massa. Wel dat is een buiten gewoon geval, op mijn woord er is een groote dikke spijker in den doodskop, en daarmee zit hij vast aan den boom. Welnu, Jupiter, doe precies zooals ik u zeg, hoort ge? Ja, massa. Let op dan! zoek het linkeroog van den kop. Hum, ho, dat is goed, maar er is niet een linkeroog, in 't geheel niet. Ezel die ge zijtweet gij uw linker- en rechterhand te onderscheiden? Ja, dat weet ik weet ik heel goed ikke dit mijn linkerhand is waarmede op tak sla ikke. In orde alzoo uw linkerhanden nu is uw linkeroog aan denzelfden kant als uw linkerhand. Ik denk dat gij nu het linkeroog van den kop wel kunt vinden, of de plaats waar het heeft gezeten. Hebt gij het gevonden Er volgde een lange pauze. Eindelijk vroeg de neger: Is het linkeroog van den kop aan denzelfden kant als de linkerhand van den kop ook omdat de kop geen ziertje hand heeft maar dat is nietsIk heb nu het linkeroog hier is nu het linkeroog. Wat ermee doen moet ikke? Laat het beest er door gaan zoover als het koord reikt maar pas op dat gij het koord niet loslaat! Al klaar, massa Willheel maklijk is om den kever door het gat te krijgen, kijk daar hangt hij al!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 5