NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. 6e Jaargang. Donderdag 28 Februari 1889. No. 1735. ADVERTEHT1EN: IN TIJGERKLAUWEN. ABONNEMENTSPRIJS: HAARLEM'S DAGBLAD ran 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgayen aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en oonrantiers. en J-3B. ATI». Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Generale de Pubheite Etrangère Q. L. DAJJBE §T Co., JOH. I. JONES, Suer., Parigt, 31bts Faubourg Monimartre. STADSNIEUWS. Haarlem, 27 Februari. Den beer J. G. Fünckler, boek houder bij de firma Zocber en Co. alhier, is door den beer Scbleijer, den uitvinder van Volapük, bet diploma van onderwijzer in die taal (Yolapükatidel) toegekend. Het examen in nuttige band- werken, 25 dezer te 's-Hage ge houden, is met goed gevolg afge legd door Mej. C. P. van Asperen van de Velde, alhier. Op de voordracht voor gymnas- tiek-onderwijzer van een der open bare scholen te Amsterdam, staat als no. 2 van bet drietal de beer A. Cb. W. van Es, thans te Groningen. Dinsdagavond trad in //Weten en Wer ken op de heer Keiler van Hoorn. Spreker deelde mede, dat hij op eene reis in het buitenland in zekere stad ken nis had gemaakt met een geneesheer, die hem aanbood, hem tot gids te verstrek ken bij het bezien van de merkwaardig heden der stad. Dit aanbod nam spreker dankbaar aan en zij begaven zich eerst naar het Zieken huis, waar de professor juist de studenten die vacantie hadden gehad, verwelkomde. Na dien welkomstgroet mede te hebben aangehoord begaf spr. zich met zijn gelei der in den tuin waar de barakken voor besmettelijke zieken stonden. «Ik verzocht," zeide spreker, «om zoo'n barak eens van binnen te mogen zien en vroeg hem welke lijders er gehuisvest werden, lijders aan typhus, roodvonk, pok ken of zoo iets P" i/O neen," was het antwoord, die ziekten hebben wij door goed voedsel, goed drink water en frissche lucht al lang overwonnen. Neen, het zijn veel erger zieken die hier gehuisvest worden, de lijders aan bab belzucht!" Wij hebben ze in soorten: grootspre kers, kwaadspreki rs, lasterzuchtigen en patiënten, die lijden aan het opvisschen en vertellen van geheimen. Gij moogt hier niet binnengaan, deze kwalen zijn veel te besmettelijk." //Wel," zeide ik, //ia Nederland hebben wij wel ziekenhuizen maar geeDe inrich tingen voor deze kwaal." «/Gelukkig Nederland," zeide hij, //dan zijt gij stellig van die ziekte vrij gebleven." Daarop voerde de gids spreker naar een lokaal waar allerlei gymnastiektocstellen stonden, ook velen die hij vroeger nooit gezien had. Er was o. a. een draaischijf, zooals men die bij de sporen siet. Daarop stonden evenwijdig van elkaar acht staven met ijzeren knfipers er bovenaan. Die wa ren ter genezing van mensehen die wat eenzijdig waren. Men vette ze tegen zoo'n staaf, hield het hoofd met den knijper vast en draaide ze dan rond, eiken dag een klein eindje, tot ze inzagen dat elke rich ting recht van bestaan heeft. Men moet echter zeer voorzichtig zfin dat de patiënten er «iet draaierig van worden. Er waren ook twee met fluweel gevulde halfronden, ter genezing van jongelieden die door het voortdurend najagen van geld en eer, verleerd hadden naar boven te zien. Het hoofd werd in die halfronden een paar uur daags naar boven gericht. Men zag er tweewielige velocipèdea voor menschen, die niet op eigen betnen konden staan en aan den leiband loopen. Op deze machines leeren ze ziehzelf voorthelpen en hun eigen steunpunt vinden. Zij zwaaien later niet meer ea komen veel sneller vooruit. Ook bekende instrumenten waren er, het paard b. v. dat hier gebruikt werd ter genezing van menschen, die zich niet over bezwaren konden heenzetten. De directeur der gymnastiek-inriehting deelde hen nog mede, dat er geen enkel werktuig was, waarvan hij niet bij ondor- vinding de gunstige resultaten kende. In het gebouw teruggekeerd zagen wij, zoo ging spreker voort, een man en een vrouw de trap opstrompeleu en telkens tegen elkaar aanbotsen. Zij gingen naar een dokter, die met nauwlettendheid een schoen bekeek; zijn taak was te ontdekken «waar de schoen wrong." Als ergens de schoen wringt toch, komt men steeds met anderen in botsing, soms met zijn eigen vrouw. Toen spr. den wenseh had te kennen gegeven om eens eenige patiënten te zien, verbaasde de geneesheer zich zeer, dat hij, enkel uit nieuwsgierigheid, die ongeluk kige lijders wilde aanschouwen." Niettemin voerde de geneesheer hem in een zaal, waar zich patiënten bevonden, die aan zelfuitzetting, hoogmoed, lijdende waren. De een had een windbuil in zijn borst, die hem noodzaakte het hoofd in den nek te dragen, een was er die half zat, half lag od er zeer pijnlijk uitzag. Dat was een betweter, die leed aan een zwak gezicht, gehoor en verstand. Er was een jongmenseh, die voortdurend schreide es pijnlijke zuchten slaakte, dat was iemand die een blauwen scheen had en wiens hoogmoed daardoor gekwetst was. Er hing in de zaal een spiegel, die iemand zoo leelijk maakte, dat men schrikte als men er in keek. In een kinderwagentje werd een jongmenseh rondgereden, die den voet reeds in den stijgbeugel had ge had om er boven op te komen, toen vrien den en bekenden, ongeduldig dat het zoo lang duurde, hem een handje wilden helpen, maar hem in hun ijver over het paard tilden. Er waren ook velen die zeer voornaam keken, dat waren lui die van het hondje gebeten waren. Voor hen waren hoog tegen den wand ridderkruisea, -benoe mingen enz. opgohaogenmaar daar onder bevonden zich uitstekken waar aan zij den neus stootten zoodra zij de ridderorden trachtten te grijpen. Als ze een paar maal den neus gestooten had den waren ze genezen. Op een isoleerbaukje, waarvan de draden tot ver buiten de zaal liepen, zat een lyder aan acute zelfuitzettiug. Hij had een menigte teedcre plekkeu, die onzichtbaar waren, zoodat men die telkens onwille keurig kwetste; als dat gebeurde zwol hij op, werd rood eu spuwde al zijn gal uit. De isoleerdradeu hielden hem in voort durende aanraking met al de stroomen van het meuschelijk leven, om hem daardoor te genezen. Op de vraag of het niet gevaarlijk was al die lijders aan hoogmoed bij elkaar te brengen, antwoordde de geneesheer dat juist de trots van den een het middel was om den hoogmoed van den ander te over winnen. In den tuin zag men een jongmenseh, keurig gekleed, met geplakte haren, die zich vasthield aan een verdorden boom, waarvan zijn achter-grootvader eens heer lijke peren had gegeten. Tegenover hem stond een jonge man, niet behoorlijk ge kleed, die met fonkelende oogen hem stond te sarren. Hij was toornig, dat de eerste zijn boom niet wilde loslaten eu de ander was boos omdat de wilde jonge man hem zoo sarde. «Dit is," zeide de geleider, «het beeld des tijds. Plaatsten we al de patiënten die zoo wild zijn als de een bij elkaar, dan zou er geen houden aan zijn, plaatsten we echter al de stillen bijeen, dan zouden ze allen inslapen." Eindelijk nog word op een brancard een patient binnengebracht, die klemmen aan handen en voeten had en op treurigen toon zeide, dat hij altijd boven zijn stand had geleefd en nu leelijk in de klem zat. Toen de patient hoorde, dat hij waarschijn lijk een operatie zou moeten oudergaan, jammeide hij luid. «Ja," zeide de genees heer, «die man is in zijn leven al zoo vaak gesneden geworden, dat hij vrees voor het suyden gekregen heeft." «Al onze patiënten worden genezen," ging hij daarop voort, «geen ziekte van dezen aard is ongeneeslijk. Ieder kan op zijn eigenaardige manier goed zijn, daarom wordt ook ieder door ons behandeld naar zijn aanleg en naar zijn karakter. Er zijn geen geneesmiddelen die goed zijn voor iedereen." Hiermede besloot spreker zijne voor dracht, die van het begin tot het einde met zeer groote belangstelling was aange hoord en meermalen een hartelijktn laeh of een luid applaus had uitgelokt. De President van «Weten en Werken," de heer J. H. Stoel Az., deelde mede dat dit de laatste bijeenkomst van den winter waa en sprak een hartelijk afscheidswoord met een «tot weerziens 1" uit. Dat het dier recht heeft op bescherming en een goede behandeling begint in de laatste jaren zoo algemeen ingang te vinden, dat wij inderdaad hem, die het tegendeel beweert, als een onmensch besehouweu. De wetgeving onzer maatschappij is er dan ook op ingericht om het mishandelen van dieren te voorkomen,inderdaad een gelukkig verschijnsel in onzen tijd, nu meer dan ooit de beschermiug van den zwakkere door den sterkere, vau het onontwikkelde redelijke wezen door den ontwikkelde, van het dier door den mensch als een der eerste plichten onzer maatschappij op den voorgrond wordt gesteld. Klinkt het niet als eene absurditeit, dat een dier slechts een zaak is, een diug waarover men zich evenmin behoeft te bekommeren als over een steen of plant, aan welke ieder waarnemingsvermogen behoort te worden ontzegd, niettegenstaande er duizenden gevallen zijn, die aautoonen dat elk dier een deukend wezen is, met gevoel en oordeel begaafd, dus een wezen dat in meer dan één opzicht met den mensch gelijk kan worden gesteld? In de Dinsdagavond gehouden vergadering der Haarlenasche Vereeuiging tegen het mishandelen van dieren sprak de heer A. van der Voort Az., in dien geest naar aanleiding van de vraag: «Verstand of iustiuct?" Merkwaardig noemde spreker het, dat er nog zoovelen zijn, zelfs zeer omwikkelden, die zich niet kunnen losmaken van het verouderde idee, dat een dier slechts instinct heeft en geen verstand bezit, dat er werkelijk nog in beginsel verschil zou bestaan tusschen het verstand van dier eu mensch en dat het verschil tusschen het verstand van het dier eu het instinct van den mensch meer zou zijn dan gradueel. Is het niet treurig, dat bestudeerde personeu in dierenbescherming slechts dwaze sentimentaliteit z.en en een schrijver als ds. N. E. M. ten Brink verklaart: «de dieren hebben geen het minste verstand." De beschouwingen van de handelingeu der dieren hebben ons geleerd, dat de oude uitspraak, als zouden de dieren slechts onbewust die handelingen verrichten, een grove dwaling is. Spreker somde een menigte treffende voorbeelden op waaruit duidelijk bleek, dat het dier tal van handelingen verricht welke wijzen op ervaring, overleg en voorzorg. Een voorbeeld uit de vele: De bijen bouwen hare raten van boven naar beneden. Nu is het echter duidelijk dat, wanneer een houten korf, zonder van latjes voorzie® te zij®, van boven met glas gesloten is, de bijen hare raten daartegen niet kunnen bevestigen. In Enlk een geval beproeven zij dit ook niet eens, maar beginnen met tegen een der houten zijwanden aan te bouwen, waarbfi der halve de raten in stede van een lood rechte een min of meer horizontale rich ting verkrijgen naar den tegenorergestel- den houten wand toe. Plaatst men dan op haren weg een glasplaat of eeaige andere oppervlakte, die te glad is dan dat er de was aan vastkleven kan, dan bouwen de bijen niet voort totdat do raat daartegen stuit, maar reeds eenigen tijd vroeger, en op eenigen afstand van daar begiuuen zij de cellen op een geheel on- gewoue wijze te vervaardigen in dier voege dat de raat zich ombuigt om den in den weg gestelden hinderpaal heen. Het opmerkelijke hierin is dat zij do ongeschiktheid van glas om een bevesti gingspunt aan te bieden, erkend hebben, zoo zelfs dat zij op eenigen afstand van zijne oppervlakte hare bouwmanier wij zigen. In de natuur toch leren de bijen in holten van boomen en daar kan haar noch glas nog eenige andere in hardheid en gladheid daarmede eenigszins overeenko mende stof ontmoeten. De bijen hebben deze eerst en dan nog wel bij wijze van zeldzame uitzondering in den korf leeren kennen en er kau derhalve wel geen re delijks twijfel bestaan of zij vermijden deze met opzet, dat is: zij denken bij haren arbeid, zij verbinden oorzaak en gevolg, met één woord zij bezitten wat rechtsge leerden zouden noemen het oordeel des onderscheids, zij hebben verttand. Van de miereu deelde spreker menige bizouderheid mede, welke de bewijzen le verde dat ook deze dieren handelen met vorstand, zonder wat het hun onmoog- lijk zou zijn hunne dikwijls zoo gecom pliceerde «n vernuftige handelingen te ver richten. Wat men totnutoe heeft beschouwd als instinct (van instinguere: aandrijven) bij de dieren, laat zich op veel eenvoudiger wijze verklaren nu eens uit werkelijk overleg of vrije keuze, d&n eens uit ervaring, oefening of navolging; of ook uit een bizonder fijne ontwikkeling der zintuigen, inzonder heid van den reuk, dan weer uit gewoonte lichaamsbouw enz. De boeiende en veelomvattende lesing van den heer van der Voort hield blijk baar zijn gehoor, dat jammer genoeg niet zeer talrijk was, aangenaam bezig. Wij kun nen de lezingen in deze vereeniging, welke steeds geschieden door sprekers die hun spo ren op dat gebied hebben vsrdiend, ten volle aanbevelen en hopen den volgenden keer op een flinker bezette zaal. Ten slotte zij nog medegedeeld dat in FUUUjLEITO N. Roman van Karl Hbllmeb. 20) VEERTIENDE HOOFDSTUK. Een wissel. Gij zijt vandaag zeer vroeg, Maurits, riep mevrouw Lovell, de kamer binnentredend waarin haar broeder haar wachtte. Wat is er gebeurd? Ik hoop dat gij niet weer komt om geld te leenen? Dat is juist mijn plan, waarde zuster, ten minste voor twee of drie weken. Maar luister eerst voor gij weigert. Ga zitten! Mevrouw Lovell zette zich doch scheen niet zeer verheugd. Zij zag haar broeder opmerkzaam aan en zeide toen: Welnu, wat is er? Als het een gelukkige gebeurtenis was, zoudt gij geen geld noodig hebben. Dat schijnt zoo en toch is het een goede tijding, welke ik u te vertellen heb. Er «prak triomf uit zijn oogen en had Lionel von Raven hem op dat oogenbhk gezien, hij zou zeer ongunstig over hem geoordeeld hebben. Luister, vervolgde Carlingford. Als gij mij nu dadelijk vierhonderd pond sterling leent, kan ik u die in zeer korten tijd teruggeven en houd dan nog bijna zes duizend pond over. Werkelijk? Leg mij dat eens uitl Ten eerste, of liever ten tweede, zal ik mijne griek- sche schoonheid veroveren. Begin liever bij het begin, want ik heb een hekel aan sprookjes! Goed dan. Gisterenavond kreeg ik bezoek van een geldschieter, die een door mij onderteekenden wissel liet zien, welken hij van Natalies oom, Arthur Melleville, had gekregen. Maurits! Gij begrijpt mij al, naar ik zie. Die onderteekening was valsch, ik heb mijn naam niet daaronder gezet, Arthur Melleville heeft mijn handteekening nagemaakt. Dit ver moeden schijnt den jood eerst na eenige dagen ingevalien te zijn en daarom begaf hij zich tot mij. Ik zeide hem, dat ik dezen wissel niet geteekend had en dat Melleville een zwakhoofd was, maar tevens beval ik hem te zwijgen en hedenavond terug te komen. Melleville was een vriend van mij, zei ik, en ik wilde zijn ongeluk niet en dergelijke fraaiigheden verderZoo staan de zaken nu en gij ziet wel in, dat ik mijn voorwaarden stellen kan, zoo dra ik dien wissel in handen heb. f«oo. Hij stond met een voldaan gezicht op, te opgewonden om te blijven zitt-n en ging in de kamer op en neer. Mevrouw Lovell zag hem een wijle aan. Zij ondervond aanvankelijk eenig gemoedsbezwaar om bij deze schurken streek haars broeders de behulpzame hand te bieden, maar bracht die goede aandoening spoedig tot zwijgen. Zij zou bevrijd zijn van haar broeders onophoudelijke verzoeken om geld en Natalie mocht tevreden zijn hem tot echtgenoot te krijgen. Een bezwaar kwam echter bij haar op. Maar als het meisje nu eens het hoofd blijft bieden aan uw aanzoek en u afwijst? Watl riep Carlingford, zijn wandeliDg door de kamer stakende, meent gij dat het meisje in staat zou wezen, dien smaad te dulden en rustig toe te zien hoe men haar oom veroordeelt als falsaris, als bedrieger, als dief? Neen, ik heb het spel in de hand en de prijs daarvan is de moeite overwaard. Luister, Gusti, ik wil u als gij mij vier honderd pond leent, gaarne vijfhonderd terugbetalen. Dat verlang ik niet, zeide mevrouw Lovell, op staande, ik zal u het geld geven, maar als het plan mislukt Het moet gelukken, wees daar zeker van. Duizend maal dank, Gusti. Als gij mijn vrouw maar eerst ziet zult gijzelf verklaren, dat zij het schoonste wezen is hetwelk gij ooit hebt ontmoet. Ik wensch haar volstrekt niet te zien en raad u aan, uw huwelijk strikt geheim te houden. Schuldeisohers ont dekken het spoedig genoeg als men een vrouw met geld trouwt en worden dan lastig. Maar ik zal het geld gaan halen Voor Haarlem, per 3 maanden1.S0. Franco door het geheels Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 9.08. Dit bind verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen, bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnnmaaer 1SS. Directeuren-Uitgevers j. c. 5* KEK KB «OM

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 1