NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. 7e Jaargang, Woensdag 15 Januari 1890. No. 2004. Va» Verre en van Nabij. „Weldadigheid naar Vermogen" IN DEN VREEMDE. Hip®!! AEOIKEMEHTSFRIJS: Yooj* Haarlem per 3 maanden/1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummer»-0-03. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. 'EfelcffooirasaraïJaBMeir JLS®. ADYSETEITIËI: van 15 regels 50 Cent6; iedere regel ineer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Ad verten tien worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en coumitier Diroctouren-Uitgevers J. O. PEEHEBOOM en J. B. AVIS. Hoofdagenten voor ltd Buitenland: Compagnie Generale de Publiciti Etrangère G. L. DA IJ BS Co., JO MN F. JONES, Suca., Parijs olbis Faubourg tfonèmattre. VII. HET GROETEN. In alle tijden en onder alle volkeren is het groeten van minderen voor meer deren en het groeten van maatschappe lijk gelijken voor elkander eene gewoonte geweest. Het spreekt echter vanzelf, dat de manier van groeten bij de verschil lende natiën zeer uiteenliep. De buiging is ten allen tijde als groet zeer in zwauj geweest en nog heden ten dage neemt zij onder de beschaafde klassen der maat schappij een eereplaat3 in, wanneer er geen gelegenheid is tot het afnemen van den hoed, of ook wel daarmede gepaard gaande. Sommige volken legden de hand op het hart, wanneer zij bogen voor hun meerdere, een groet die zeker een van de meest uitdrukkingvolle is, daar hij beteekentik acht mij niet waardig rechtop vóór u te staan, terwijl het leg gen van de hand op het hart natuurlijk een symbool is van de oprechtheid der gevoelens, die men koestert voor dengene dien men begroet. Zeer geliefd was ook de kniebuiging als groet en zeker paste dit sierlijk sa luut bij den schitterenden en kleurigen dos der ridders en edelen uit vroeger dagen. De spanbroeken hebben evenwel het buigen der knie onmogelijk gemaakt en de eenige gelegenheid, waarbij deze groet nog te pas wordt gebracht, is aan het slot van romans, waar de held neer knielt voor de heldin als hij hare //hand en hart" vraagt. Als men verder naspoort hoe verschil lende oude volken hunnen eerbied voor do in rang boven hen verheven en aan den dag legden, dan komt men tot de slotsom, dat een tamelijk boekdeel met de variëteiten in het groeten zou kunnen worden gevuld Wij zullen on3 dus ver genoegen met hier en daar een greep te doen in de uitgebreide stof. Zonderlinger groet dan die van de Patagoniërs is wel haast niet denkbaar. Dit onbeschaafde volk toch houdt het voor //Tcqu", om elkander bij de ooren te grijpen en dan hunne respectieve neuzen tegen elkander te wrijven. Zulk een groet zou ons zeker moeilijk kunnen behagen. De Franken, zoo zegt de ge schiedenis, wisten iemand niet beter eer te bewijzen dan door ten zijnen behoeve een haar uit hun baard te trekken en die aan dengeen dien men begroette, aan te bieden en Karei de Groote verzuimde nooit om, wanneer hij aan den oosterschen khalif Haroun al Raschid schreef,een haar van zijn baard in het zegel van den brief te drukken. In tegenwoordig-ambtelijken stijl zou datheeten: //met Óen bijlage, een baardhaar." Het is echter zeer waarschijn lijk dat de Franken deze pijnlijke manier van cerbetoonen slechts bij zeer hooge heeren toepasten, daar anders hun baard spoedig geheel in die beleefdheden zou zijn opgegaan. Oo3tersche volkeren plegen de plaat sen, die zij als gewijd beschouwen, onge schoeid te betreden. Geen Mohammedaan zal de Moskee binnentreden, voordat hij zich aan den ingang behoorlijk van zijn schoei-el heeft ontdaan, en in verband daarmede vindt een Turk zich uitermate beleefd, wanneer hij voor iemand zijn schoen uitschopt. Ziedaar eenige wijzen ran groeten, die wij Nederlanders, levende in een koud en vochtig klimaat, ons bezwaarlijk zou den kunnen eigen makeD. Zonder nog van den patagoni3chen groet te spreken, hoe zouden wij onzen schoen kunnen missen op onze drievierde van het jaar zoo modderige straten? Wij vergenoegen ons derhalve op straat met den hoed te lichten en zwaaien hem volgens den meuwsten smaak bijna tegen den grond, wanneer wij zeer be leefd willen salueeren. En het is wezen lijk de vraag, of deze gewoonte uit een oogpunt van gezondheid, niet even on verstandig is als het blootshoofds in een deur staan in herfst- of winterseizoen. Reeds menigmaal hebben doctoren hun stem verheven tegen het ontblooten van het hoofd op straat. En toch men kan toch zijnon kenniasen en vrienden niet stijf als een paal op straat voorbijloo- pen, zonder nog van de dames te spreken, die men ontmoet. Slechts weinigen kan men groeten met een handbeweging. Herhaaldelijk reeds hebben sommigen getracht de mode in dit opzicht te wij zigen, maar niettemin heeft het groeten door hoed-afnemen zich tot op den hui- digen dag weten te handhaven. Nu weer te Pesth eene beweging tegen dezen voor de gezondheid des winters gevaar lijken groet op touw gezet en de bladen die stad bevatten lange rertoogen vóór en tegen. Een geneesheer te Wei- mar schrijft o. a.: //Van Allerheiligen af' groet ik op militaire wijs en bevind er mij wel bij. Vroeger hoestte en proestte ik den ganschen winter door, maar nu weet ik nauwelijks meer wat niezen Waarlijk als de menschen wisten, hoe licht zij in het barre jaargetijde door het afnemen van den hoed een kou vatten, die allerlei ziekten na zich slepen kan, dan zouden zij zeker allen mijn voorbeeld volgen." Een ander tegenstander van den groet door het afnemen van den hoed, doet opmerken, dat ook uit een historisch oogpunt deze wijze van salueeren be hoort te worden afgeschaft. Hat waren de Franken die haar invoerden. Bij dezen volksstam toch mochten alleen de voorname personen en de Patriciërs lan^ haar dragen. De plebejers en bedienden moesten het haar kort laten knippen. Ontmoette nu een plebejer een patriciër dan was het zijn plicht (een verzuim werd zwaar gestraft) het hoofddeksel af te nemen, om den patriciër te doen zien, dat hij, de plebejer, kort haar droeg. In Amerika kent men het hoedaf- nemen niet. Daar groet men winter en zomer met eone eenvoudige beweging der hand. Het is evenwel met het groeten aldus gesteld, dat iedereen hervorming wel goed zou keuren, maar dat niemand lust heeft de spits af te bijten. Zoo ia het in Holland: of het ia Pesth andera zal zijn S AOS N l E li W S. Haarlem, 14 Jan. 1880. Nog hebben zich tot den Gemeenteraad met een request tot afschaffing van de kermis gewend de Haarlemsche Jonge- lingsvereeniging Pred. 12 1 a en do afdeeling Haarlem van de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie. Eene vergadering van afgevaardigden van verschillende vereenigingen hier ter stede is tegen Vrijdag 17 Januari te half negen des avonds in café Brinkman (bo venzaal) bijeengeroepen naar aanleiding dat door 15. en W. aan den Gemeente raad i3 voorgesteld een nieuwe school te bouwen aan de Schoterstraat. De com missie van toezicht op het L. O. acht deze plaats ondoelmatig, en meent, dat het einde van de Parklaan (Spaarne zijde) geschikter is. Om verschillende redenen komt het sommigen voor, dat deze plaats de voorkeur verdient, en men wordt uitgenoodigd daarom deze gewichtige aan gelegenheid te bespreken. Tevens luidt het in de oproeping missen wij in het plan van B. en W. tot on3 leedwezen eene schoolbadinrich- ting, waarop noodzakelijk de aandacht moet worden gevestigd. Deze convocatie is onderteekend door de heeren D. de Clercq en Roelof Luy- ten. De uitvoering van het oratorium //Pau- lus" door de afdeeling Haarlem van Toon kunst, is thans definitief vastgesteld op 7 Februari a. s., de algemeeme repetitie op den 6en. Weten en Werken. Maandagavond trad in de gewone we- kelijksche lezing in bovengenoemd lokaal op de heer W. C. Goteling Vinnis, vroe ger alhier, thans te Arnhem woonachtig. Er heerscht, zoo zeide spreker, tegen woordig op het tooneel, eene strooming ten gunste der russische en dernoorsche literatuur. Ik voor mij geloof dat dit veeleer is om de critici, dan wel om het publiek te behagen. En het doet daarom te meer goed wanneer men ziet, dat een bekwaam man, als de directeur van het Theatre de l'Odéon te Parijs, Porei, nu en dan stokken doet opvoeren in den trant van Corneille en Rasine. Zoo b.v. de Jacobieten, met de vertaling waar van de vereeniging //Cremer"alhier, een gouden medaille mocht behalen, zoo ook thans ecu werk van een tot heden onbe kende schrijfster Simonne Arnaud, geti teld //Les fils de Jahel" (de zone a van Jaël). Spreker heeft dit treurspel vertaald in rijmloozo jamben en zal eenige fragmen ten er uit voordragen, die evenwel met elkander een begrijpelijk geheel vermen. Ziehier den verkorten inhoud: Jaël, de weduwe van Mattathias, een Hebrëer, die voor zijn land gevochten heeft en gesneuveld is in den strijd met de onderdrukkers, de Syriërs, heeft vijf zonen van hem. Daar er een zaakgelas tigde van den syrischen koning Antio- chus Epif'anes in aantocht is, om eene volkstelling te houden, schatting te heffen en de jongelingen te pressen tot den dienst des konings, doet zij haar vijttal vluchfen en blijft zelf in de hut achter om den afgezant op te houden. Met allerlei leugens be antwoordt zij zijne vragen en eerst wan neer het signaal weerklinkt, dat hare zonen in veiligheid zijn, maakt zij zich met trots aan den gehaten Syriër bekend. Dit is het voorspel. Het eerste bedrijf speelt zestien jaar later. Johanne3, de jongste zoon, verkeert onder de Syriërs, die hem gebruiken als spion, maar niet weten dat hij wederkeerig voor zijne geloofsgenooten bij hen den spion speelt. Johannes is verliefd op Myrrha, 's ko nings dochter, en ook zij bemint hem. Er wordt door de Syriërs voor de poort van Jeruzalem een standbeeld ont huld ter eere van Jupiter. Met een stroom volks komen de broeders van Johannes, waaronder ook de geduchte Judas, de Leeuw van Juda, zooals men hem noemt, bij hunnen joDgsten broeder, om met hem af te spreken, dat hij een signaal zal ge ven, hetwelk hun de plannen der Syriërs zal doen kennen. Want den volgenden g zal er een slag worden geleverd en de dappere Maccabeën smeden stoute plannen ter bevrijding van hun land en volk. Johannes echter, dien zijn rol van spion tegenstaat, verzet zich, en eerst als Jaël en Judas hem wijzen op zijn plicht, belooit hij zijn deel van het werk te zullen doen. De broeders vertrekken, maar niet voordat Judas in zijn toorn het afgods beeld heeft geschonden. De Syriërs ver doeken Johannes van de daad en willen hem ter dood brengen, als Myrrha zich tusschen beiden werpt. Een pijl treft Jo hannes, maar wondt slechts, zonder te dooden. Zij trekt den pijl uit, verzorgt hem, blijft zelf bij zijn leger. Als hij her stellende is, vergeet hij bij het minnekoozen, zijne belofte om een signaal te geven. Een boodschapper bericht, dat de Judeërs zijn geslagen en de vier Maccabeën ge dood. Thans maakt Johannes zich in zijn wanhoop en zelfverwijt, als hun broeder bekend. Men zet hem gevangen, en de soldaten eischen onstuimig ziin dood. Koniug Antiochus is wanhopig, zijn dochter Myrrha zal sterven van verdriet wanneer Johannes gedood wordt. Zijn bevelhebber raadt hem aan, haar met Johannes te doen trouwen. Jaël, die ook gevangen genomen is, wordt van dit plan in kennis gesteld, en zij laat zich niet uit, maar verzoekt haren zoon te mogen spreken. Als dit haar is toegestaan zet zij Johanne3 aan, deze genade uit de hand van don onderdrukker te weigeren en hij, hoewel hij lang aarzelt, stemt eindelijk toe. Myrrha, die do blijdo tij ding vernomen heeft van 's konings be sluit, komt thans ook in zijn kerker. Uit wanhoop over Johannes' weigering doodt zij zich met vergif. Hij zelf levert zich aan den beul over. Daar heeft Jaël een visioen. Zij ziet Judas levend, ziet hem naderen, de stad innemen. Het is waar, dichtbij schettert de krijgsklaroen, het is de Leeuw van Juda, die als uit den doorle is opgestaan. Hij verdelgt de onderdrukkers. In zijne armen geeft de onverzettelijke moeder der Maccabeën, nu haar doel bereikt is, den geest. Na de voordracht van dit, zooals men ziet, kleurrijk genoeg stuk, liet spreker nog een versje volgen van H. Th. Boelen, getiteld: //Holland-Bolland". Het behoeft wel nauwelijks te worden gezegd, dat spreker met zijn bekend ta lent al zijne hoorders aan zijn lippen beeide. Bij het bestuur der vereeniging hebben zich de volgende personen voor werk aangemeld Een voor koetsier. - Twee voor oppasser. FEUILLETON. Naar het engelsch yan EDNA LYALL. 3) HOOFDSTUK II. George Palgrave was, naar zijn uiterlijk te oordeelen, ongeveer vijf en twintig jaar oud, hy was slank en flink van gestalte en zeer blond, met wel wat vrouwelijke gelaatstrekken, zoodat hij een groot contrast vormde met den kleinen donkeroogigen Gaspard. Zij reikten elkaar de hand, en daar Espórance bemerkte, dat haar neef zich slecht in het franscli kon uitdrukken, had zij nu eene goede gelegenheid, om hare geringe kennis van de engelsche taal te luchten; zij deed dit niet zonder eenigen trots. z/Ik hoop dat gij eene voorspoedige reis hebt gehad? z/Dank u. Nog al vrij goed; toen wij vertrokken woei er een stevige zuidwester, maar de wind is toen spoedig gaan liggen. Espórance had er niet het minste begrip van, wat een //Stevige zuidwester" beteekende, maar zij liet zich niet afschrikken. «En zijt gij vandaag in Parijs aangekomen? en blijft gy hier nu eenigen tijd? z/Dat zou ik zeer gaarne willen, maar hedenavond moet ik reeds weg, want Zwitserland is het doel van mijne reis. Wat is dat gelukkig, dat ik toevallig uw broeder ontmoette; ik had nooit gedacht, dat gij in Parijs woondet! z/Wij wonen hier nog maar vier maanden. Weet gij wel, mijn heer, dat gij van onze engelsche bloedverwanten de eerste zyt, dien ik ooit heb gezien. Vertel mij eens iets van onze neven en nichten, wij kennen hunne namen niet eens, nietwaar, Gaspard?" Palgrave glimlachte. z/Ik heb tetdusverre nog niet het genoegen gehad uw naam te hooren. z/Ik heet Espórance; vertel mij nu als 't u blieft eens iets van onze bloedverwanten. z/Ik ben de eenige der familie Palgrave; dan zijn er nog drie dames Collinson, of liever twee, want de oudste is gehuwd, me vrouw Mortlake. De beide anderen heeten Cornelia en Bertha. //Cornelia! neen, dat is geen mooie naam. Bertha, van die houd ik; vertel mij eens iets van haar. Palgrave scheen dit verzoek in verlegenheid te brengen, hij behoefde tot zijn groot genoegen niet te antwoorden, daar op dat oogenblik de Mabillon binnentrad. Espórance snelde haar vader te gemoet. z/Papa, hier is onze engelsche neef, mijnheer Palgrave, hy vertelt mij van onze bloedverwanten. De begroeting van de Mabillon was plechtig en beleefd, maar niet hartelijk; het gesprek werd eensklaps koeler en stijver, en de gelaatstrekken van Palgrave werden zoo fier, dat Espórance hem bewonderend aanstaarde. Haar vader was blykbaar beter be kend met al die geheimzinnigo bloedverwanten; zij hoorde ten minste hoe hij vroeg naar Collinson en zijne dochters, naar mijn heer en mevrouw Palgrave, en andere onbekenden; tot hare ver wondering bemerkte Espórance in zijne manieren echter iets stijfs en terughoudends. Dit maakte haar angstig, zoodat het haar niet speet, toen haar neef zich gereedmaakte om te vertrekken, nadat hij de uitnoodiging om te blijven dineeren had afgeslagen. Gaspard, die zich ook over de koelheid van zyn vader verwon derde, stelde zyn neef voor, om hem te begeleiden, zoodat zij met hun beiden vertrokken, en de Mabillon en Espórance alleen ach terbleven. De Mabillon slaakte een diepen zucht, toen de deur zich achter hen sloot. wDat is dus George Palgrave; arme jongen, ik was niet erg beleefd tegen hem, gij moet mijn slecht voorbeeld niet volgen, mijn kind. z/Ik begrijp u niet, vader. Waarom houdt gij niet van onzen neef, en waarom hebt gij ons nooit iets van onze familie in En geland verteld? //Om verschillende redenen," was het antwoord. Wij zijn van elkaar vervreemd zoowel door den afstand als door verschil in ge voelens. Sedert uw moeder is gestorven hebben zij nooit iets van zich doen hooren; zij houden niet van mij. z/Houden zij niet van u, vader? Dat is onmogelijk!" De Mabillon glimlachte. ,/Ik zal u maar alles vertellen, en dan zult gij het beter be-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1