NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. BEMCIIT. 7e Jaargang. Zaterdag 18 Januari 18&0. No. 2007. AEOUSÉÏÏIHTSPEUS: ADVERTENTIES: EEN BEZOEK Van Verre en van Nabij. S T A 0 S X E U IV S. FEUILLETON. IN DEN VREEMDE. Voor Haarlem per 3 maandenƒ1.20. franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers-0 03. Dit blad versebynt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. 'trcïeffoMffmumaEaer a®ï. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertenfciën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers0 Directeuren-Uitgevers J. C. PEEREBOOM en J. B. AVIS. Hoofdagenten voor het BuitenlandCompagnie Genérale de Fubliciie Etrangère G. L. HATJBE §r Co., JOHN F. JONES, SuccFariji 31 öis Faubourg Montmartre. Verschenen aan bet door J. C. PEEREBOOM, groot 10 pagina's druks. Voor Geabonneerden op ons Blad wordt dit a 5 cents aan ons Bu reau verkrijgbaar gesteld. Niet-geabonueerden kunnen bet tegen 15 Cts. per Exemplaar be komen aan ons Bureau en bij de Boekhandelaars hier ter stede. Directeuren- Uitgevers. VIII. Onze Nationaliteit. In den laatsten tijd is het vraagstuk van 's lands defensie zeer op den voor grond getreden. Aan het alarmgeschreeuw van den gewezen infanterie-officier Henri Tindal is het zeer zeker te danken, dat thans in alle kringen, politieke zoowel als niet-politieke, en ook bij d9 Hooge Regeering, de verdediging van ons va derland bij een mogelijken aanval, een onderwerp van ernstige gesprekken en ook van ernstige onderzoekingen uit maakt. De verdienste van de kwestie vierkant voor het voetlicht te hebben ge zet, mag aan Tindal's brochures, hoe overdreven men ze ook over het alge meen in deskundige kringen acht, niet worden onthouden. Zoo ziet men hier en daar sprekers optreden, die 's lands defensie tot onder werp hunner rede hebben gekozen, en, al is de een tegenover de zaak wat opti mistischer gestemd dan de ander, allen zijn ze het eens, dat de tegenwoordige toestand van onze weermiddelen cene ernstige verdediging onmogelijk maken zal. Op de hollandsche waterlinie is aller hoop gevestigd. Gelijk eertijds bij het beleg van Leiden door de Spanjaarden, het water onze goede bondgenoot was, zoo ook zal het later moeten dienen om den Duitschers het voortrukken te be letten. Want het is opmerkelijk wan neer men denkt aan een vijandelijken inval, dan stelt men zich dien altijd voor als zullende komen van onze stamgenoo- ten, do Duitschers. Niemand spreekt ooit van een fransche invasie of.... van eene landing der Engelscken. En zeker is toch d8 laatstgenoemde, die natuurlijk van de zeezijde zou plaats hebben en waartegen onze geheele waterlinie niets zou ver mogen, wel overweging waardig. Dit evenwel ïn het voorbijgaan. Het is de bedoeling van dit artikeltje niet om te filosofeeren over mogelijke aanvallen en de kansen van verdediging daartegen dat kan men in de militaire en di plomatieke kringen wel af; maar wij wenschten even stil te staan bij eene be wering, die altijd te gelijk met de kwestie der defensie te, voorschijn komt, de be wering och, wat doet het er toe, of wij Hollanders zijn of Duitschers? Misschien zouden wij bij een annexatie door Duitsch- land in vele opzichten vooruitgaan. Men meene niet, dat zij die zoo spreken slechts uitzonderingen zijn, velen denken er zoo over. En nu kan men iemand even moeilijk vaderlandsliefde ingieten als hem overtuigen van de smakelijkheid eener spijs waarvan hij niet houdt. Spreek hem van onze roemrijke voorouders, herinner hem aan Tromp, aan de Ruijter, aan onzen onafhankelijkheidsoorlog: hij zal u antwoorden dat ons land toen tot de groote mogendheden in een gansch an dere verhouding stond, en dat hij overi gens niet méér in vuur kan raken voor de daden onzer groote mannen, dan voor die van fransche maarschalken en en- gelsche admiraals uit dien tijd. „Wel," zoo zal hij ongeveer tot u spreken, „ik houd van onze duinen, van onze zee, maar wat maakt het my voor verschil, of die duinen Duitschland of Holland heeten en of op die zee duitsche of hol landsche booten stoomen. Al dat gepraat over het behoud onzer nationaliteit is ook Diets meer dan gepraat, waar uitgevers en boekdrukkers en journalisten wel bij varen. Ik vind het heel aangenaam, dat ik Hollander ben, maar ik zou er niet minder om wezen als ik Duitscher was Zou dat waar zijn Wij kiianen het niet gelooven! Zij die zoo spreken mogen voor een een deel gelijk hebben wat betreft de heldendaden onzer voor ouders: wij leven in het tegenwoordige, niet in het verleden en het is veel ver dienstelijker zelf een tiende gedeelte van hun moed en hun beleid aan den dag te leggen, dan tienmaal hunne krijgsbe drijven te beschrijven en uit te bazuinen. Zou het waar zijn, dat ons onafhan kelijk volksbestaan zoo maar zou kunnen worden opgeheven? Neen en nogmaals neen dat kan niet zijn. Nog waait de banier der vrijheid van denken en spreken in ons vaderland; nog hebben wij onze taal lief, nog stellen wij ons volkskarakter hoog. Deze drie dingen althans zijn tastbaar en levend dat zal zelfs hij moeten erkennen, die hot verlies onzer nationaliteit niet zou be treuren uit piëteit voor de daden van het voorgeslacht. j Wat zou het onmiddellijk gevolg we izen van eene inlijving bij een vreemde j mogendheid? On3 rijke, smijdige hol- j landsch opgevuld met vreemde woorden, I totdat.,... men eindelijk in onze taal niet meer aanmerkingen maken zou op ger- manismen of gallicismen, maar op hol- l landismen. Onze drukpersvrijheid aan banden, vreemde ambtenaren overal in geschoven, vreemde hoogleeraars aan onze universiteiten, meer nog dan er nu reeds zij o Neen, wij zijn nog niet gezind om onze nationaliteit prijs te geven en op te gaan in eene ander, zij het dan ook een stamverwant, volk! Nooit zal Ner derland in de rij der Staten de eere plaats meer innemen welke het voor eeuwen heeft bekleed, maar zoo de vijand naakt zal de Nederlandscho Leeuw op rijzen uit zijn rust en den vijand toonen dat hij zijne klauwen nog heeft, dat het nog geen tijd is hem aan den ketting te leggen. Haarlem, 17 Jan. 1890. De kerkeraad der Nederduitsch Gere formeerde Kerk heeft zich mede tot den Gemeenteraad gewend tot geheele af schaffing van de kermis, terwijl ook het bestuur van de afd. Haarlem van den Nederlandschen Vrouwenbond tot ver hooging van het zedelijk bewustzijn, zich met gelijk verzoek tot den Raad heeft vervoegd. Door den Commissaris des Konïngs in deze provincie is bepaald dat voor de verloting in den loop der maand April a.s. door den bizonderen raad der vereeniging van den H. Vincentius van Paulo alhier te houden, zullen mogen worden uitge geven 4000 loten, tegen 1 per stuk. Gedurende de maand December is in dc Stuiversspaarbank van de afdeeling Haarlem van den Volksbond ingebracht in 422 posten 1028.69terugbetaald in 57 posten f 805.45. Er zijn afgege ven 24 nieuwe boekjes. In 1889 is ingebracht in 5936 posten ƒ11336.35; terugbetaald in 609 posten 11892.73. Er zijn afgegeven 222 nieuwe In den ouderdom van 52 jaar is, na eene korstondige ziekte, alhier overleden de heer B. Klenke, onderwijzer le kl. aan de openbare kostelooze school letter B alhier. Bij gelegenheid van zijn 25- jarige onderwijzersloopbaan, op 1 Juli j 1882, verleende de Gemeenteraad hem j voor zijne ijverige plichtsbetrachting eene jaarlijksche gratificatie boven zijne jaar- I wedde. In den heer Klenke wordt een medeburger verloren, die door zijne uit- I stekende hoedanigheden aanspraak had op aller achting. De heer Charles Van der Knaap, die bet vorige jaar alhier zich in de Groote Kerk als baryton-zanger deed hooren en veel bijval inoogstte, heeft in zijn woon plaats, Werkendam, blijkens een verslag in de N. Gorinch. Courant van 16 Ja nuari weder veel succes behaald. Men leest daarin het volgende: Het door don heer Dekker gegeven concert, onder welwillende medewerking van den nederlandschen baryton-zanger de heer Charles v. d. Knaap, den beeren A. v. Dasseldorp en H. v. d. Vlies, bood aan de kunstvrienden een hoogst genoegelijken en onvergetelijken avond.... De kroon spande natuurlijk de begaafde baryton-zanger Charles v. d. Knaap. De keuze zijner liederen was prachtig en de uitvoering meesterlijk. Heerlijk klonk de sonore heldere en sympatieke stem, gepaard gaande met eene duidelijke uit spraak en warme voordracht, onder de voortreffelijke begeleiding van den heer Dekker, door dc zaal. Het is moeielijk te zeggen, welk lied het meest voldeed, want wat hij zingt is schoon. Het afscheidlied van L. M. Giesen, „O, vaarwel, vergeet mij niet" zong hij verrukkelijk, het maakte dan ook een diepen indruk op de toehoorders, zoodat een daverend applaus het gevolg was en zoolang aanhield, tot de gevierde zanger het nogmaals gedeeltelijk zong. De heer v. d. Knaap kan verzekerd zijn, dat de kunstliefhebbers hem niet licht zullen vergeten, maar zich hem steeds in dank zullen herinneren. Uit het verslag omtrent don toestand van het Haarlemsch Schaakgezelschap (in April 1889 opgericht) op de eerste al- gemeene jaarvergadering uitgebracht bleek dat het gezelschap als gevestigd mag beschouwd worden. De kas sloot met een klein voordeelig saldo, het aan tal werkende leden bedroeg op 1 Jan. '90, 31, het aantal donateurs 24. Er werden van AprilJan. 35 oefenings avonden gehouden, die door elkaar door een twintigtal personen werden bezocht. Een tiental borden met stukken wor den aan de leden op afbetaling verstrekt. Het reglement dat telken jare weder in stemming moet gebracht worden, bleek geheel aan de eischen te beant woorden. De oefeningsavond werd voorl890op Dinsdag bepaald. Aan de Utrechtsche Schaak-Vereeni ging zal een correspondentie-partij wor den voorgesteld. Met een woord van opwekking aan allen, die nog geen lid van het gezelschap zijn en een van dank aan den ijverigen se cretaris-penningmeester werd de verga dering gesloten. Thans begon de le huishoudelijke wedstrijd, bijgewoond door eenige dona teurs, en waaraan werd deelgenomen door 14 leden. De le partij werd door loting bepaald en geheel afgespeeld, de tweede, wegens het late uur, uitgesteld tot den volgenden oefeningsavond op Dins dag 22 Jan., waartoe alle belangstellen den beleefd worden uitgenoodigd. J. Hagedoorn, rijtuig-bankwerker bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaat schappij alhier, vierde Woensdag zijn 25-jarig jubilé als werkman bij genoem de Mij. De Strijd om liet Bestaan. Een cynicus, die alleen zichzelven lief heeft, die om aan zijn eerzucht te vol doen, ieder en alles wat hem in den weg staat, meedoogenloos wegschopt, die noch door de onschuld der jeugd, noch door de tranen van den ouderdom, van zijn plannen af te brengen is zulk een personage is de held van het stuk van Daudet, „la lutte pour la vie", dat in onze taal „de strijd om het bestaan" is gedoopt. Het woord „ellendeling" wordt op het tooneel nog al een3 gebezigd, maar niet altijd met zooveel recht als hier tegen Paul Astier, opgeklommen van arm ar chitect tot onder-secretaris van staat. Deze promotie dankt hij aan zijne vrouw, eene schatrijke hertogin, die echter veel ouder is dan hij. Eerst maakt hij haar geld op in speculatiën, dan tracht hij haar tot echtscheiding te bewegen om met een ander te kunnen trouwen. Als middel tot echtscheiding maakt hij een lief, maar arm meisje, Lydie Vaillant, het hof en als zij bemerkt dat ze hem alleen tot werktuig heeft gediend en hij haar niet liefheeft, sterft ze. De hertogin weigert niettemin om te scheideneerst wanneer hij haar vergif tigen wil, maar op het laatste oogenblik nog berouw krijgt en haar belet om te drinken, stemt ze in de scheiding toe. Alles gaat nu goed. Hij staat op het punt met een ander (die jong en rijk i3) te trouwen, maar daar treedt de vader van Lydie Vaillant op en schiet hem dood. Blij toe! De heer Clous speelt den Paul Astier, en dat verdienstelijker dan wij hem ooit zagen. Vooral de koele insolente wijze waarop hij Vaillant in het eersto bedrijf behandelde en het tooDeel met zijn vrouw, waarin hij haar Naar liet engelsch VAN EDNA LYALL. 6) HOOFDSTUK IV. Deze kwam ten laatste. Laat op den avond van den 3en Sep tember, verspreidde zich in Parijs de vreeselijke tijding van den nederlaag te Sedan. De overgave van het leger van Mac Mabon en van den keizer verwekte een storm van verontwaardiging in Parijs, en de republikcinsche geest, die zoolang gesmeuld had, stond eensklaps in lichterlaaie vlam. De familie de Mabillon be hoorde tot de Imperialisten, maar ofschoon zij geen deel hadden aan de gebeurtenissen van den volgenden dag, toch waren vader en zoon dien dag niet tehuis, zoodat Espérance en mevrouw Le- mercier eikair zoo goed mogelijk zochten te troosten, en verlan gend naar nieuws uitzagen. Het was een laDgdurige, vervelende Zondag; Espérance zou gaarne het huis hebben willen verlaten, maar bare vriendin was bevreesd voor die overgroote menigte, en de „rooden", ofschoon zij tot de partij van haar echtgenoot behoorden, joegen haar schrik aan. Eerst togen den avond vernamen zij wat er op dien ge- denkwaardigen dag was gebeurd. Espérance wa3 reeds naar bed gegaan, toen zij haar vader hoorde terugkomen. Op haar geroep, begaf hij zich dadelijk tot haar, en zij vroeg hem toen, wat hem zoo langen tijd had bezig gehouden. „Ik zou wel eerder teruggekomen ziju, mijn kind, als ik niet geweten had, dat mevrouw Lemercier u gezelschap hield. Gij vraagt, wat of er gebeurd is, mijn kind. Er heeft weer eene omwen teling plaats gehad, ofschoon er goddank geen bloed is vergoten; de keizerin is gevlucht, en de republiek is reeds uitgeroepen. „De republiek! Wat zal mijnheer Lemercier blij zijn. Hadt gij dat echter verwacht, vader?" „Na die vreeselijke tijding van gisteren was alles te verwach ten," zeide de Mabillon op droeven toon. „Dat tachtigduizend soldaten zich overgeven is iets ongehoords; dat hebben de Parij- zenaars ook niet zoo kalm kunnen verdragen, en om aan hunne opgewondenheid lucht te geven, hebben zij de republiek uitgeroe pen. Ik mag u den slaap nu niet langer ontrooven, mijn kleine pa triot; ga gerust slapen, en vergeet de rampen, die uw arm vader land treffen." De slagen, die Frankrijk troffen, werden zoo hevig, dat Espé rance ze onmogelijk meer kon vergeten. Binnen veertien dagen hadden twee pruisische legers voor Parijs postgevat, en het beleg begon. Nu zou Espérance moeten toonen, dat zij moed bezat, maar toch ontzonk haar de moed, wanneer zij aan een afscheid van haar vader en broeder dacht. Toen er echter eenige weken ver liepen, werd zij veel kalmer, en toonde zij haar geestkracht, door de Mabillon en Gaspard, wanneer zij vermoeid en uitgeput thuis kwamen, een opgewekt gelaat te toonen. Eens echter scheen haar alle moed te ontzinken. Het was in het begin van October; plot seling was het veer en ook de temperatuur zeer veranderd, en de snerpende koude werd bijna onverdragelijk, vooral omdat er groot gebrek aan brandstoffen heerschtc. De ontberingen van goed voed sel en warmte hadden haar invloed op Espérance doen gelden, en toen de Mabillon haar op zekeren dag mededeelde, dat zijn regiment moest deelnemen aan een onverhoedschen uitval, werd zij geheel moedeloos, en ondanks de verontwaarding van Gaspard, zeide zij, dat zij niets liever zou wenscben, dan dat Parijs zich overgaf. Toen echter haar vader en haar broeder ongedeerd terugkeer den, met stof bedekt en zwart van den kruitdamp, en haar triom fantelijk mededeelden, dat zij honderd en vijftig vijanden krijgs gevangen hadden gemaakt, herleefde haar hoop weer. De 31e October, de dag van do revolutie, die het gevolg was van de overgave van Metz, was voor haar zelfs een dag van bijna vroolijke opgewondenheid, daar zij wist, dat degenen, die zij lief had in veiligheid waren. Langzaam kropen de weken voorbij; telkens werden de ontbe ringen drukkender en grooter zelfs paardenvleesch was een kostbaar voedsel, dat slechts voor een hoogen prijs gekocht kon worden, terwijl het brood dagelijks duurder werd. Een ieder be greep dat er een flinke uitval moest gewaagd worden, en het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1