Premis tori Keiler NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. 7e Jaargang. Vrijdag 7 Februari 1890. No. 2024. A E Q N B E M E H T S F E IJ S ASVIRTEÏTÏIËÏT: Het Testament van farauw iie Tonaette. S T i) S N1 E II tt' S. Lezing Scliaepmaii, FEUILLETON. IN DEN VREEMDE. 161 A Voor Haarlem per 3 maanden/1.20. Franco door het geheele Kijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers-0-03. Dit blad rerscfcynt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem, 'releffoïtrar.aeaascs' ÏS8. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertenties worden aangenomen dcor onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers Directeuren-Uitgevers J, C. PEEREB002S en J. B. AVIS. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicity Fir angers G. L. DA VBM êf Co., JOHN P. J ONES, Succ-Parijs 31 bis F&ibourg Montmar ire. Daar wij reeds meermalen ondubbel zinnige blijken ontvingen van de inge nomenheid onzer Abonnés met de Pre- mïën, die nu en dan door ons werden aangeboden, is het ons voornemen op dezen weg voort te gaan. Thans kunnen wij onzen Geabonneer- den aanbieden eone Novelle van den be kenden schrijver GERARD KELLER, getiteld Deze boeiende Novelle, groot 228 pa gina's, stellen wij, uitsluitend voor onze Geabonneerden, vorkrijgbaar a 2*5 Ct.sr., franco p. post 35 Cts. In ons Nummer van 10 Februari e.k. (dat Zaterdagavond verschijnt) zal een Bon worden afgedrukt, tegen afgifte waar van en betaling van 25 Cts. men deze interessante Novelle aan ons Bureau kau bekomen. Directeuren- Uitgevers. Haarlem, 6 Febr. ISfcO. Dinsdag a.". zal de Edelachtb. heer Mr. L. E. A. baron Sloet tot Olthuis, benoemd tot vice-president der Arrond.- Rechtbank alhier, in de plaats van wijlen Jhr. Mr. T. L. L. Prins van Westdorpe, in een zitting van de Arrond.-Recht- bank plechtig worden geïnstalleerd. Boor den Commissaris des Konings in de provincie Noord-Hollland is ter ken nis gebracht van belanghebbenden, dat de jacht op eenden in die provincie zal worden gesloten met 28 Februari e.k. met zonsondergang, dat die op ander waterwild zal werden gesloten met 15 April e.k. mede met zonsondergangdat hét weispel van kwartelen met steekga ren of vliegnet zal mogen worden uitge oefend van 1 Mei tot 15 Juli e.k. en dat de visscherij met uitzondering van die met den heDgcl in de hand, van die met aalkorven,aaldobber -> en palingfuiken, van die met het schepnet of de gebbe om kleine vischjes te vangen, van de aaldobbers en van die op snoek in de gemeente Tessel, zal worden gesloten van 15 Maart tot 1 Juni e.k. Aan de fabrikanten van bamboemeu belen die aan, de tentoonstelling van deze artikelen, gedurende de maanden Decem ber en Januari op het Museum van Kunst nijverheid alhier gehouden, hebben deel genomen, werden de volgende b kronin gen toegekend. Aan J. Verheyden te Brussel, diploma le klasse; aan H. Lang te Ulft id. 2e klasse; aan A. Becking te Ulft id. 2e klasse. Door J. Schreijers is aan het ge meentebestuur vergunning gevraagd tot oprichting van eene sigarendrogerij in het perceel aan den Burgwal no. 56. "Wegens plaatsgebrek zijn wij genood zaakt het verslag van de voordracht, Woensdagavond in 't gebouw van Teyler's stichting door dr. E. van der Ven ge houden, tot het volgende nummer uit- testellen. In de groote zaal der sociëteit „de Kroon" trad Woensdagavond door de Katholieke Kiesvereeniging daartoe uit- genoodigd, dr. H. J. A. M. Schaepman als spreker op. De opkomst was buiten gewoon talrijk. De president, de heer vau Gemert, opende de vergadering en verleende daarna aan den spreker van den avoud het woord. Spr. drukt de meening uit dat men van politieke redevoeringen niet kan ver wachten een academische oratie, men hangt af van de omstandigheden. Daarvan zal ook spr.'s rede niet vrij zijn. Bpr. wecscht te spreken over de politiek der rechterzijde, over hetgeen gedaan is en wat nog gedaan moet worden. Daarin schijnt iets vermetels te liggen. Na het vo tum, door 20 tegen 19 in de Eerste Ka mer uitgesproken, weet Spr. niet of hij aan de regeering der rechterzijde een lange toekomst mag durven voorspellen. Om niet den schijn te hebben te willen eindigen met een verrassing zal spreker thans terstond zijn meening doen ken nen en daarmede onmiddellijk de koe bij de horens vatten. Wat zal ik u van het votum betref fende deu min. van Koloniën zeggen. Ik moet daarvoor terugtreden in het ver- ledene. De min. Keuchenius Ï3 opgetre den als de man, die hij was. Ieder in den lande, tot welke partij hij behoorde en de organen der partijen hebben, daar over onbewimpeld hun oordeel uitge sproken. Hij was een man van onbe twistbare kundigheden en van groote be- teekenis, een man die Indïë een warm hart toedroeg, die wilde dat Indië een parel zou zijn aan de kroon, snaar ge ëvenaard aan het goud, dat die parelen bevat. Men wist dat Keuchenius zou blijven zooals hij als kamerlid was, een man die een eigen houding zou aanne men, die anderen, zelfs met de beste be doelingen bezield, zou kwetsen. Men wist ook dat hij vooral hield van zekere j soort van belijdenissen, die in haar vorm wel eens een weinig gerekt mogen hee- ten en wier voltalligheid niet altijd even- aardde wat aan wezen, wat aan kern werd gewenscht. Maar hoe die beken tenissen ook mochten zijn, in hem stak een karakter boven alle bedenking verheven, een stout en moedig hart, hij was een persoonlijkheid met een vaste omlijsting en een geheel niet kleurlooze verschij ning en door hetgeen zij geleden had voldoende om ook van tegenstanders eerbied af te dwingen. Ilij ziet in het votum, in dezen toeleg, geen valschheid en verraad. De toeleg was polemisch en spreker kan daarom daarover met zekere toegevendheid heengaan. De lust tot tiieologiseeren is bij den minister Keu chenius aangewakkerd, geprikkeld; hij zou niet aarzelen om zijn christelijke belijdenis te verkondigen, wel niet met volmaakte klaarheid maar met te meer geestdrift met te meer hartstocht zou hij antwoorden naarmate hij op meer grove of vermetele of fijne wijze werd aangevallen. Hij wist wat de scherpste aanval beteekenen kon; er zat in hem echter een bizonder iets: hij kon niet zwijgen wanneer zijn inzichten worden aangerand. Men scheen hem te willen maken tot een evangelie-beleider en niets meer. Ik zeg niet dat bij zeer veel heeft verricht. Zaken als die van de pacificatie van Afjeh kan men echter niet behandelen in de Katner ten over staan van het gansche land, want als men morgen de vraag stelt hoe dit aan te pakken, dan zou men ten slotte niet meer weten of men met één openbare of met een millioen meeningen te doen heeft. In de opium-kwestie kan hem ook niets kwalijk worden genomen. Ieder lid wil in de Kamer de opium-pest wel be strijden, maar in den grond van zijn hare de opium -pacht wel behouden Hoe moet men dit rijmen en is het billijk van den heer Keuchenius de oplossing te vorderen Maar noch in dit alles maar in de Billiton-kwestie zat het vraagstuk waarop men den heer Keuchenius wilde dwingeD, een ander man te zijn dan hij was. Maar m. i. is het zeer bedroevend wat aan de uitspraak der late Kamer kleeft. Het is onduidelijk wat zij be doelt. Hebt gij eenige kloeke verklarin gen van 't geen in Indië is geschied? Dit had men hem in de Kamer moeten vragen. Men heeft van Keuchenius in de Tweede Kamer gezegdWij vreezen dat gij door uwe godsdienstige drijverij on tevredenheid in en gevaar voor onze koloniën zult doen ontstaan. Had men het nog maar zoo gezegd Maar de heer Keuchenius heeft m. i. niet de minste fout, noch als christen noch al3 staatsman begaan. Zijne daden hebben niet getoond dat het art. van het reg. regiem, dat gelijkberechtiging van godsdienst in Indië voorschrijft is ge schonden. De heer Keuchenius heeft gezegd, dat hij tegenover den Islam de grootheid, heiligheid en verhevenheid van het chris tendom meende te mogen verkondigen. Heeft hij eenig staatkundig middel ge bezigd of doen bezigen, waardoor de neutraliteit van den Islam is geschonden NeenMen heeft den min. beschuldigd, dat hij in Indië zou strijden voor zijn dogmatisch protestantisme, maar ik zou hem dan te lijf zijn gegaan en heb hem nog nooit in de noodzakelijk heid gezien zich op dergelijke punten te verdedigen. Hij heeft nooit voor dien vorm van protestantisme, die hem eigen is op bizondere wijze partij getrokken. Hij is de verdediger geweest van het christelijk protestantisme in Nederland. Het schijnt in dit theologiseerende land niet mogelijk om het karakter van iemand te leeren kennen; de minister heeft nooit gezegd wat hij onder zijn godsdienst verstaat, wat ook nooit door een der hoogstaangeslagenen is gevraagd Al die kritieken, al die bezwaren zijn dus niet goed; men wist wie de minister was. In het laatst dezer eeuw waarin men in ons land een standbeeld van Spinoza opricht, kan men een Keuchenius ver werpen Deze geschiedenis is een bijdrage tot die der politieke zielkunde in Nederland. Indien men echter de geschiedenis der politieke psychologie in Nederland nog wilde vervolgen, dan kan men dit moei lijk beter dan met de jongste schoolwet geving doen. Nu doet zich een algemeene beschou wing aan mij voor, die ik in korte woorden wil mededeelen: Welke strijd over regee- ringsvorm er in onze eeuw ook moge be staan ik zag niet voor het verlicht des potisme maar voor de monarchie, repu bliek of anderen vorm. Welke de ver schillende meeningen ook mogen zijn, een feit is daar: het steeds toenemen van de democratische macht over de ge- heele wereld. Ik wil geen schrikbeeld nalaten. Die democratische macht is niet dat vreeselijke wat men er vroeger aan placht te hechten. Zij openbaart zich thans in meer toenemende belangstelling, deelneming voor de publieke zaak en in de aangroeiende verbreiding van de ver keersmiddelen. Niet alleen in uitbreiding van het kies recht: deze democratische geest openbaart zich over het toenemend aantal vereeni- gingen, die trachten invloed uit te oefe- I nen op den gaDg der openbare zaak, niet misschien omdat wij zoo gaarne willen, maar omdat wij niet anders kunnen. Wij weten dat het volk, de gemeenschap, een rnaeht geworden is, die een zelfstandig oerdeel heeft, en het kan uitspreken. Indien gij de ware democratie wilt, dan wilt ge niet meer boven de gemeen schap een zelfstandig hoofdmaar in de gemeenschap zelve zooveel hoof den mogelijk. Gij wilt zorgen dat ieder man geregeerd wordevoorzoover hij niet door zichzelf geregeerd worden kan. Gij moet bij hem vestigen het begrip van zijn zelfstandigheid, dan wordt hij sterk. Dan ook op 't gebied van onderwijs. Men moet zeggen het onderwijs is uwe zaak. Geen onderwijs-verplegingsinrich- ting van den staat, maar naar eigen consciëntie en eer Wanneer men u dan van zekere zijde daarvan een verwijt maakt; als gij hulp hebt van den staat, dan komt het niet aan op het mooie maar op het recht. De wereld gaat een democratische ontwikkeling te gemoet, dit is niet te ontkennen, maar wanneer men het niet tot democratie wil opleiden, dan moet men de zelfstandigheid bij het volk ves tigen,de zelfstandigheid tegenover de maat schappij. Eu dan zal het verbond onver breekbaar zijn, omdat zij onder deze om standigheden ten hoogsten zegen gewor den is. Nog eenige zaken wensch ik, alhoewel niet zonder huivering, te bespreken. Ik zal u niet lastig vallen over den finan- cieelen toestand hoe die te verbeteren. Over graanrechten zal ik u ook niet onderhouden dat zou een bijsmaakje geven. Ik zou trachten alle belastingen op te ruimen, die raken aan do productie krachten van een volk en eene leemte aanvullen: het slapende kapitaal eenswen- sehen op te schudden uit zijn rust. Allo palliatieven zouden dan verdwijnen. Wanneer het bestaan van onzen land bouw wordt bedreigt zou ik zijne lasten willen overbrengen en hetzelfde met de nijverheid. De belasting op het roerend vermogen zou ik kunnen toejuichen. De loop dien de sociale beweging neemt behoort nagegaan te wor den, omdat het plicht wordt de juiste middelen te vinden om deze in 't goede spoor te leiden. Er zijn nog andere zaken. Er is een zaak, die op buitengewone wijze de aan- dacht getrokken heeftDe landsverde diging. Als man des vredes, kan ik moeilijk mtt onbedwongen geestdrift daarover spreken. Ik geloof echter dat niemand mij in het opzicht van vaderlandsliefde overtreft. Als vrij Nederlander wensch ik te leven en te sterven. Ik heb eer- Naar het engelsch VAN EDNA LYALL. 19) HOOFDSTUK XI. Zij was niet voorbereid op het middagmaal en dus wist zij nog niet, wat haar bedreigde; maar alle moed ontzonk haar, toen de bel weer luidde en men zich plechtig in optocht van de huiskamer naar de eetkamer begaf; aldaar aangekomen namen zij plaats, terwijl het gaslicht was aangestoken, de gordijnen dicht waren geschoven en de vroolijke, heldere zon daardoor zoo wreed werd buitengesloten. Mevrouw Mortlake deelde haar mede, dat haar vader er niet van hield om bij daglicht het middagmaal te gebruiken en ofschoon een angstig gevoel de borst van Espérance beklemde, trachtte zij zich in haar lot te schikken. Zulke deftige diners waren haar zoo geheel vreemd en zij had het laatste jaar zoo sober geleefd, dat dit langdurige middagmaal met die vele gerechten haar eene ware pijniging toescheen. Het gesprek wilde niet vlotten en wanneer die plechtige bediening van den deftigen bediende haar niet vermaakt had en zij niet zooveel eigenaardigheden in de manieron van hare nichten had opgemerkt, dan zou er nooit een einde aan het diner gekomen zijn. Zij deed al haar best om haar geeuwen te verbergen en zij was dan ook zeer dankbaar, toen het middagmaal voorbij was en de dames zich weer naar de zitkamer begaven, waar de atmosfeer lang zoo druk kend niet scheen te zijn. Bertha nam dadelijk weer haar toevlucht tot een boek, waarin zij bleef lezen, tot de avond was gevallen. Mevrouw Mortlake en Cornelia wisten niets beters te doen dan Espérance nauwkeurig op te nemen en te ondervragen. Hare vragen brachten Espérance somtijds niet weinig in verlegenheid en vooral die van mevrouw Mortlake brachten haar iu verwarring, zoodat zij, ondanks hare spraakzaamheid, geen gelegenheid had om iets goed te kunnen vertellen. Het verhoor duurde zoo ongeveer een half uur, terwyl de vrageD, die tot Espérance werden gericht, ongeveer waren als volgt: „En uw broeder heet „Hij heet Gaspard, mijn „Hoe oud is bij?" „Hij is twee-en-twintig jaar oud." „En gij?" „Ik ben zestien jaar, dezen „En wanneer zijt gij in Londen gekomen?" „In Maart." „En wanneer werd het beleg van Parijs opgeheven?" „Op den negen-en-twintigsten Januari." Nu was bij mevrouw Mortlake de stof tot vragen uitgeput. Es pérance was aan de wanhoop ten prooi en nu reeds kwam zij van hare goede opinie omtrent Christabel terug. Met een zucht van verlichting wendde zij zich naar Cornelia, maar de eerste vraag, die deze tot haar richtte, was nu juist niet geschikt om haar haar kalmte terug te geven, ofschoon zij nu wel in de ge legenheid werd gesteld, om geregeld te kunnen doorspreken. „Hoe is uwe opvoeding geweest?" Deze vraag bracht Espérance te zeer in verwarring, om dadelijk een antwoord gereed te hebben. „Sint8 het beleg heb ik bijna niets gedaan," stamelde zy, volstrekt niet gerustgesteld door de verbazing, die Cornelia liet blyken. „Het was by a a onmogelijk om in die dagen te studeeren." „Wanneer men wil, dan kan men wel," zeide Cornelia droogjes. aHet was een groote fout, om u op dien leeftijd in luiheid te laten opgroeien, gij zult dien verloron tijd nooit weer kunnen in halen. Wie was uw leermeester?" „Myn vader heeft mij in alles onderwezen," antwoordde Espé rance, terwijl zij hare oogen neersloeg om hare tranen te ver bergen „toen wij nog op Mabiilon woonden, ging ik iederen na middag naar het klooster, waar ik muziek- en naailessen kreeg." „En hebt gij werkelijk sedert de oorlogsverklaring niets gedaan vroeg Cornelia op zulk een verschrikten toon, dat Espérance niet nalaten kon te glimlachen, hoewel zij terzelfder tijd hare hersenen pijnigde, om een antwoord te kunnen vinden. „Gaspard en ik hebben gestudeerd, toen wij in Londen kwamen,"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1