De Stuivers-Spaarbank. MJT voor alle mannelijke overtuiging, j werd toegejuicht. De voorzitter bracht den geachten spreker hulde voor hetgeen hij hier met zooveel talent had ten beste gegeven en beval de kiesvereeniging ten zeerste in de vriendschap des heeren Schaepman aan. bied maar het valt niet vrij te pleiten dat men de zaak hoog en zwart wil kleuren. In den laatsten tijd de influenza schijnt hierin verbetering te hebben ge bracht werd men bijna iederen mor gen gewekt door een lévoille en 's avonds een alarm, deukende d it de vijand al op onze grenzen stond. Ik geloof daarin niet. Het is zeer mogelijk dat wij in een strijd ten opzichte onzer neutraliteit veel zouden hebben uittestaan. Men spreekt van ver overing. Daaraan geloof ik niet, niet om de edelmoedigheid van onzen grooten nabuur, want het zou hem wikkelen in moeilijkheden van du gevaarlijkste en ontzettondste soort. Wat nut heeft eene verovering vau ons land voor die ont wikkelende machtige natie? Men denke aan de veroveringen van 1866. Deze wa ren niet altijd met den tegenzin van de ge- annexeerden. Velen waren niet weinig ver heugd te ontkomen aan de tyrannie van hun keurvorsten, en zelfs Hanover waar de weltsche trouw het langst heeft stand geworden tot een duit- Naar wij vernemen zal de heer Schaep man in den loop van dit seizoen eene literaire voordracht houden in het ge nootschap //Oefening iu Wetenschappen» alhier. van de belegging der gelden is geheel al aan het bestuur der spaarbank overgelaten. In het volgende nummer be spreken wij het verslag verder. gehouden, het is sche provincie. Dat maakt oen zeer groot verschil. In 1870 is men van hetzelfde beginsel uitgegaan. Klzas en Lotharingen zijn ttruggenomen, omdat Lodewijk XIV ze aan het duitsche rijkhad ontnomen, maar slechts een deel van het veroverde ge bied kon zich daarin schikken en Duitsch- land heeft genoeg te doen met de onte vredenen. Nu zou men aan den grooten kanselier willen toedichten zich van dit land meester te willen, om zeehavens? die het duitsche rijk zelf bezit en van een onzeker koloniaal rijk? Voor dei gewone lessen der staatkunde en historie is zoo iets onbestaanbaar. De vraag, is ons land verdedigbaar, is eene groote vraag. Maar eene andere wil spreker zich stellen, eenvoudig deze: Wij geven uit voor ons oorlogsbudget 30 millioen. Deze moeten door het volk worden opgebracht. Verkrijgt het volk nu de zekerheid dat alles geschiedt wat daarmede kan worden verricht. Zoo neen, en de meeste stemmen schijnen daarmede op te gaan, dan moet dit stelsel worden veranderd. Niet op den breeden weg der uitvin dingen wage men zich, want is éón stelsel goed dan worden er terstond 10 nieuwe aangeboden. Men moet zich met éen stelsel vereeDigen en niet dulden, dat ten slotte de landsverdediging worde gemaakt tot het onderwerp van een debating-club. Een nationale wet mag niet in botsing komen met een groot deel van het volk. Een leger zij niet het hoogste ideaal van den Staat, maar een wapen, een middel, geen opvoedingssysteem. Men zegt dat bij verplichten krijgs dienst en behoud der plaatsvervanging de gelijkheid van de zonen des lands geschonden is. De loting, die nu reeds een privilege schenkt, maakt dan in dub belen mate een privilege. Welke eenheid van plichtbewustzijn kunt gij dan vergen? Men kan stand en opvoeding niet ter zijde laten. Ik wil hier niet spreken van gelijkheid van plichten, maar men moet niet vergeten, dat men een leger kan bijeendrijven als Napoleon I, maar zulke legers zijn om nederlagen te lijden. Wanneer het Ned. Volk den algemeenen dienstplicht wilde, ik zou mij niet ver zetten. De wijze waarop de heer Eland, direc teur der krijgsschool, zijne inzichten heeft Wij ontvingen een kort overzicht van de geschiedenis der Stuivers-spaarbank alhier, vervat iu de openingsrede van den voorzitter, uitgesproken in de verga dering belegd ter herdenking van het lü-jarig bestaan op 3 Februari 1890. Het volgende is daaraan ontleend Allereerst wordt met ingenomenheid melding gemaakt van het schoone denk beeld om ook hier ter stede een gele genheid te openen tot spareu voor oude ren en joDgeren. De aanleidende oorzaak tot oprichting van een spaarbank alhier is geweest het voorbeeld door Groot lirit- taun:ë reeds zooveel vroeger gegeven, waardoor de aandacht hier te lande op het spaarbankwezen is gevestigd. Aller eerste oprichter was hier ter stede de heer Adiiaan Loosjes, die het denkbeeld in de algemeene vergaderiag van de Maatschappij Tot Nut vau 't Algemeen, 1817 gehouden, zoo degelyk uit werkte, dat deze eene commissie be noemde tot ontwerpen van plannen. Ko ning Willem I echter, die gaarne van alle nuttigei nstellingen het initiatief nam, wilde zich dit ook hiervan toeëigenen, en hoewel Loosjes het koninklijke be sluit niet afwachtte, waarbij aan de //loffelijke» Maatschappij Tot Nut van Algemeen door Z. M. werd opgedragen voor de oprichting van spaarbanken te zorgen, maar reeds den 17en December 1817 de spaarbank van het departement der M. tot N. van 't A. werd geopend, had toch die vorstelijke inmenging het voordeel voor deze spaarbank gehad, dat ook haar voor hare registers en boe ken vrijdom van zegelrecht werd verleend. Onbetwistbaar is de veiligheid van geld belegging in een dergelijke spaarbank als deze. Immers, het is zonder twijfel, dat in lijden van oorlog en andere moei lijkheden, de staat geen ve.lige waar borg meer levert, terwijl ook het op- hoopen van veel kapitaal iu éen enkele spaarbank, hoe goed deze ook worde be stuurd, schromelijke gevolgen kan ns zich slepen. Rampen, welke zulke instel lingen treffen, nemen zoo groote propor tion aan, dat kleinere instellingen daar naast, niet alleen recht van bestaan heb ben, maar veeleer zijn aan te bevelen. Zoodanige kleine spaarbanken of spaarkassen behooren te trachten van die groote lichamen onafhankelijk te worden en zoover zegt het verslag heeft onze spaarbank het gebracht. Niet dat zij terstond tot deze onafhankelijk heid geraakte. Het verslag geeft een overzicht van de geschiedenis van liet bestuur vau af den 3den Februari 1880 tot op heden. Op den 25sten October 1879 werd door een daartoe benoemde commissie een ontwerp-reglemont voor uiteengezet, heeft spreker verontwaardigt, een stuiversspaarbank vastgesteld, en Wanneer het leger bijdraagt tot de ontwikkeling des volks dan doet het nog slechts zijn plicht. Maar men moet niet zooals de heer Eland wil de zaak des volks tot eene partijzaak maken. Inder daad met dergelijke beschuldigingen, maakt men eenvoudig een partijzaak. Men verheft niet, doch treft een partij waarvan men wel eens heeft beweerd, dat zij niet vaderlandslievend was; maar wanneer zij gehoorzaamt aan dei» Op persten aller koningen, zal zij ook niet kort daarna werden de commissarissen van de bank benoemd. Den 2Usten Dec. 1879 had de eer8te vergadering van het bestuur pLiats. De function in het be stuur werden verdeeld en aangewezen als volgtals Voorzitter H. v. d. Voort Az., als vice-voorzitter dr. C. N. de Graaff, als secretaris A. C. do Koek, als penningmeester J. L. Nierstrasz. Van stonde at aan nam deze spaarbauk te genover de atdeeling van //Multapatiors bond», wiens naam later in dien van dralen hare gehoorzaamheid te geven aan i Volksbond veranderde, 'een vrij zelfstan- hem, die door dien Opperste is daar-j digo houding aan. Wel worden de com- geBteld! j raissarissen door de afdeeling benoemd Hiermede eindigde spreker zijn met en doet de spaarbank eenmaal 's jaars grootsche welsprekendheid gehouden rede, rekening en verantwoording en is zij tot die wij getracht hebben zoo goed mogelijk dat laatste verplick;, als het bestuurder weer te geven en die herhaaldelijk en j afdeeling zulks verlangt, maar de inrich- aan het slot langdurig en met veel warmte ting van de bank met uitzondering drirejidisisetötent» Sieclilbaalt TE HAARLEM, Zitting van Donderdag 6 Februari 1890. In den nacht van 1 op 2 Januari be vonden zich bij de wed. van Leeuwen, tapster te Zaandam, een vijftal personen op een huiselijk feest. Het waren hare dochter Suzanne, een jong meisje Maria Stam, de weduwe van een agent van politie Moreu en twee gebroeders, Jan en Maarten Eijdenberg, de vrijers der beide meisjes. Er werd geklopt te halftwee. Men opende en zag twee agenten van 'politie, J onbezoldigd rijksveldwachters, 11. P. Norel en J. Vrind. Zij begaven zich doodkalm naar boven, voegden zich bij het gezelschap en dronken eenige glaasjes cognac. Te half drie wilde men uiteen gaan, maar Norel verklaarde dat hij daar den geheelen nacht wilde blijven. Eerst had hij de weduwe Moreu aange boden haar naar huis te brengen, wat deze echter had afgeslagen. Niettemin gingen de beide agenten heen en een oogenblik later ging Maar ten naar buiten. Daar vond hij nog de tweo politiemannen, die hem sloegen. Hij riep „au, auen daarop gin; zijn broer Jan naar buiten en vond er alleen Norel nog maar. Deze gelastte hem met vloeken, om naar huis te gaan en toen hy verder ging kwam Vrind op hem toe en gaf hem een klap met den sabel op het hoofd, zoodat hij een bloedende woud be kwam. Hij ontmoette daarop zijn broer, die eveneens een wond aan het hoofd had, hem door denzelfden //rustbewaarder» toegebracht. Daarop hebben zij zich naar het bureau van politie begeven, waar proces-verbaal is opgemaakt. De beide beklaagden die den da« het feit onmiddellijk in hun functie zijo geschorst, ontkennen beiden. Wel zijn zo bij de tapster geweest, maar do mishandelingen zijn niet door hen gepleegd Maar toen de beide gekwetsten aan het Raadhuis kwamen, bood Norel hun elk tien gulden aan, oin de zaak af te doen. Nu beweert Norel, dat hij dat al leen deed opdat de jongens niet zouden vertellen dat zij als agenten bij de tap ster waren geweest, maar den dag daar voor waren ze reeds geschorst en had hij zijn bezoek bij do tapster reeds aan den commissaris van politie bekend. Die bewering van Norel is derhalve een leugen. Treffend is het, dat noch de tweo verwonden, noch de drie vrouwen eenige aanleiding weien te noemen tot de mishandeling. Er was, zoo zeggen zij, geen enkele oneenigheid geweest, alleen had Vrind de lamp uitgeblazen, wat Marie Stam „ploertig» had gevonden. Door deze raadselachtige verwikkeling duurt het verhoor der getuigen zeer lang. „Als je schreeuwen durft», hebben deze twee voorbeeldige rustbewaarders tot Maarten gezegd, „dan zullen we je vermoorden!» Natuurlijk ontkennen de beklaagden dat ook, wel begrijpende dat bun straf niet gering wezen zal. De subs, olfic. van just, requireert hunne veroordeeliog tot een gevangenis straf van 9 maanden. Het verdient nog vermelding, dat No rel acht jaar en Vrind vijf jaar bij de politie zijn geweest en steeds hun plicht getrouw hebben waargenomen. Na de pauze stonden terecht B. H. 16 jaar en W. L. 18 j. los-werklieden, ter zake dat zij in den namiddag van 12 Januari te zamen uit een ongesloten bakkerswagen op de Nieuwe Gracht hebben weggenomen ieder een krenten brood, toebehooreude aan den brood bakker J. F. Lindeman, met het oog merk, zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. De knapen zijn wegens gemis van middel van bestaan in voorloopige hechtenis. Als verdediger is hun toege voegd mr. W. van Hulst. Deze zeide o. a. het volgende: Hoewel het feit eenvoudig en bekend is, wil ik toch gaarne wijzen op een paar omstandigheden die hen tot 't feit brachten, en in hooge mate 't misdadige karakter daaraan zullen ontnemen. Om te beginnen met Hagen, kan ik zeggen dat Hagen een jongen is die eer een gunstig dan een ongunstig uiterlijk heeft. Hij placht zijn ko3t te verdienen met een kleine handel in turf, die hij met een kar in de Haarlemmermeer rondventte. Een 14 dagen vóór 6 Febr. werden echter de wegen in de Meer zoo slecht ea zwaar te berijden, dat hij die geen hond had, dat werk moest staken. Die wegen zyu ook inderdaad bij nat weer zeer slecht tegenwoordig. Later kwam hij in gezelschap van C. de G. die voor hem echter geen goed ge- schap wasaangezien die man de eerste aanleiding is geweest, dat hij thans hier terecht staat. C. de G. werd n.l. verdacht van de dietstal van een paar jassen. Deze nu werd vervolgd, en nachts gevonden in de zandschuit, en nu werden, ofschoon ze van niets werden verdacht, de twee andere jongens ook maar mee genomen naar 't bureau van politie, daar is hen toen alles afgenomen, ook hun eerlijk verdiende geld. En wat L. betreft, deze is geheel en al de dupe vau de omstandigheden ge worden hij is meegenomen naar het bureau vau politie, enkel en alleen op grond dat hij in die schuit sliep, hij werd van niets verdacht, ergo ook om niets vervolgd. Ook hem is door de politie zijn gold afgenomen, en nu is hij eveneens in die ongunstige oinstandig- heilen gekomen die hem evenals llagen er toe gebraeht hebbeu, om door 't weg nemen van een brood zijn honger te stillen. Al deze zakeD in aanmerking nemende meen ik gerust in deze op ecu zeer kleine straf te mogen aandringen, te meer da: beide beklaagden reeds 24 dagen in voor arrest hebben gezeten. De elfjarige Meewis Visser heeft op zettelijk brand gesticht in de boerenwo ning, te Haarlemmerliede-Spaarnwoude bewoond door zyn vader, en toebehoo- rende aan Greet, te» gevolge waarvan de behuizing geheel i3 afgebrand. Hij had een hoop hooi in de schuur aanwe zig met eeu lucifer in brand gestoken. Eerst 4 a 5 weken later verleide het kleine kereltje aan zijn moeder dat hij bij ongeluk den brand had gesticht. La- ter zeide hij aan een politieagent, dat hij het met opzet gedaan had. Een poosje van te voren, had het zelfde ventje gesproken van zijn zusje te willen doodsteken en had hij f 3 uit de school ontvreemd. Het schijnt dat het kind meende, dat hij, op het oorlogschip zou komen wan neer hij den brand stichtte. „Het is een raar kind,» zei de vader, „hij leert goed genoag.» Meester had hem wel eens van admi raal de Ruijter verteld, en van diens jongensstreken vóór hij op zee mocht gaan. Het schijnt dat dit voorbeeld hem tot deze treurige navolging heeft ge prikkeld. De ambt. vau het O. M. requireert zijue plaatsing in een Rijks-opvoedings gesticht tot zijn 16e jaar. stoomschip Leerdam, den 16 December 18S9 door aanvaring in de Noordzee gezonken. Aan B. G, Bruinsma, kapitein van het Nederl. stooms.-hip Leerdamden 16en December 1889 i oor aanvaring in de Noordzee gezonken, de gouden me daille voor de uitstekende orde, door hem na die aanvaring aan boord van zijn schip gehouden, en de bedaardheid, waarmede hij de 500 aan boord zijede personen in die booten deed o versa ".n, waardoor allen door kapitein Basroger, van het fransche stoomschip Mmma, later gered konden worden. (iV. R. Ct.) Dinsdag werd de Biltstraat te Utrecht in opschudding gebracht. In eene zijsteeg daarvan had een man, schildersknecht van beroep, die in voort durende oneenigheid met zijne vrouw leefde, weder ongenoegen met haar ge had. Hij bracht in zijne woede haar verscheiden messteken toe, zoodat de polilie, wier hulp ingeroepen werd, haar bewusteloos en in haar bloed badende vond. Naar het bureau van politie aan de Wittevrouwoubrug overgebracht, stierf de vrouw daar tijdens het goneeskundig onderzoek. De dader werd in hechtenis genomen. Te Zuilichem is een zalm gevangen in een boomgaard. Toen de hooge waterstand de zomerkaden deed overloopen en de uiterwaarden onder water gezet werden, is zeker door de strooming de zalm medegevoerd, en in den boomgaard, die buitendijks ligt, terechtgekomen. Men schrijft uit Wildpad, nabij Twijzel (Fr.), dat een paard aldaar een reeks van zonderlinge kuren beeft uitgehaald. Het di"r, dat voor een kruidenierskar was gespannen, sloeg den karrijder en sing op den loop. Het werd door den landbouwer K. opgevangen en bij hem gestald. Het woedende dier wist echter los te komen en rende de kamer in. De huisgenooten vluchtten, terwijl een zieke in den kelder kroop. Het vuur van don haard vloog door het steigeren door de kamer, zoodat er reeds brand ontstond. Men sloeg daarop een venster in en slaagde er gelukkig eindelijk in, het woedeude dier met een langen stok te verdrijven. De kamer leverde een schouwspel van verwoesting en verwar ring. Tot nu toe is het paard nog niet teruggevonden. Bi i\ li 1 A 0, De heer N. van den Bran d- hof heeft zijn ontslag aangevraagd als goevorneur van Cura9ao. Op grond dat zich te Am sterdam weder een geval van hondsdol heid heeft voorgedaan, zijn de honden aldaar voor 4 maanden tot den muilkorf veroordeeld. Door de te Rotterdam ge vestigde Zuid-Hollandsche Maatschappij tot reddiog van schipbreukelingen zijn iu de maand Januari 1890 de volgende onderscheidingen toegekend Aan G. Basroger, kapitein van het fransche stoomschip Emma van Havre, de gouden medaille, voor de redding der equipage en passagiers, tezamen onge veer 500 personen, van het Nederl. 93% pCt. 60 94 22'/,-23 Fiiiancieele Mededeelingen. Het Weekblad van Broekman en Iion- ders bevat o. a. de volgende opgave van minder couranto of incourante fondsen, in de week, tot den datum van 4 Febr. loopende, door hunne tusschenkorast ver handeld. Aand. Mpij tot expl. van „De Brakke Grond» 1 Aand. Effectenbank de Kleine Kapitalist Aand. Mij lot Expl. van Waterl. in Nederland Aand. Mij tot Expl. der Lintorfer Mynwerken Aand. Wit watersrandsche Mijnbouw Mij Elsburg Serie B Aand. Dagblad Het Va derland te 's-Hage Aand. Amsterdam-Deli Compagnie 1886/88 Aand. Asahan Tabak-Mij Aand. Ned. Ind Cultuur- Maatschappij Aand. Rotterd. Borneo- Maatschappij Aand. Tabak Mij Amst. Aand. Almelo-Salzbergen Spoorweg-Mpij Aand. Noordbrab. Stoom- tramwegw. te Tilburg Aand. Oosterstoomtram Maatschappij Aand. Stichtscho Tramw. Maatschappij 29Jj 83 „470 r 127JJ 150 95 75 73» i 12 ƒ29!», 125 Nadat de duitsche keizer Dinsdag met een aantal aanzienlijke leden van het parlement, beboerende tot alle par- z ide zij eindelijk. „Ik heb verscheidene engelsche boeken gelezen.» „Dat was zeer verstandig; het doet mij genoegen, dat te hooren. Wat soort van boeken?» „Ik ben begonnen met „het boek der martelaren,» van Fox,» zeide Espératice, zich van niets kwaads bewust; „het was een goed boek, maar wel wat somber en verder heb ik nog gelezen „het Huisgezin,» dat ik nog al aardig vond.» „Gij zoudt moeielijk twee voddiger boekeu hebben kunnen uit kiezen. Hebt gij dan niet opgemerkt, hoe bekrompen en ouder- wetsch zij waren?» zeide Cornelia op verachtelijken toon. De arme Espérance was zeer teleurgesteld. Zij liet er zich nog al op voorstaan, dat zij die engelsche boeken had gelezen en het was hard, om na met zooveel volharding die boeken te hebben doorgeworsteld te moeten hooren, dat zij haar tijd had ver spild. Bovendien wist zij volstrekt niet, wat de woorden „be krompen» en „ouderwet8ch» beteekenden. Zy zocht echter naar een autwoord. „Dat waren de eenige boeken, die ik kon krijgen en ik vrees, dat ik te onwetend was, om in te zien wat de gebreken van die boeken waren. Ik hoop dat gij zoo vriendelijk wilt zijn, mij voort aan met uw raad te dienen; dan zal ik geen vergissingen meer maken. Cornelia beloofde haar in alle3 te helpen, wat met de letter kunde in betrekking stond; m^ar zij zeide dit volstrekt niet op vriendelij ken toon en de dankbetuigingen van Espérance schenen haar zeer onaangenaam te zijn. Het was eene ware verlichting voor haar, dat de predikant te rugkeerde, want nu kwam er een einde aan die lange reeks van vragen, en ofschoon er dadelijk na zijne komst weer sterke thee werd rondgediend, dronk Espérance moedig haar kopje leeg, o£- schoon zij van dit vocht walgdezij was echter reeds dankbaar, dat er aan dezen pijnlijken toestand eeu einde was gekomen. Dien avond wilde het gesprek niet vlotten en tegen tien uur werd het avondgebed gehouden, daarna ging ieder zijn slaapvertrek opzoeken. Espérance was blij toen zij weer in haar kamer was, ofschoon het gevoel van verlatenheid op dat oogenblik zeer sterk bii haar opkwam, en haar vertrek haar zeer ongezellig toescheen. Angstig liep zij in het kamertje rond, terwijl zij met eene brandende kaars alle duistere hoekeu verlichtte. Er waren geen spoken te vinden, maar toen zij de kaars neerzette op de tafel, die midden in het vertrek stond, viel haar o g op de schaduw, tegen den wand, van een groot menschelijk gelaat. Zij ontstelde hevig, maar het volgende oogenblik bemerkte zij, dat deze schaduw veroorzaakt werd door een groot glas met muurbloemen, dat de een of ander op ha3r tafel had gezet. Dat was eene vriendelijke opmerkzaamheid de eerste lichtstraal, die haar sinds hare aankomst trof. Wel is waar was het reeds zeer vriendelijk van hare bloedverwanten, dat zij in dit huisgezin werd opgenomenmaar de koelheid van hare nichten griefde haar zeer en ofschoon zij er zeer dankbaar voor was, dat- zij zich harer hadden aangetrokken, was die dankbaarheid geheel verschillend van die, welke zij gevoelde voor dit onverwachte geschenk van bloemen. Zij was juist op het punt om haar licht uit te blazen, toen er aan de deur werd geklopt en eene dienstbode van middelbaren leeftijd binnentrad en haar vroeg, of zij haar ook van eenigen dienst kon zijn. Espérance vermoedde en terecht dat zij de kindermeid moest zijn en meeneade tussehen haar en de arme Javotte gelijkenis te zien, gevoelde zij zich zoer tot haar aangotrokken. „Ik heb mijn koffers reeds uitgepakt, dank u,» antwoordde zij. „Kunt gij mij ook zeggen, wie hier deze prachtige bloemen heeft gebracht?» „Die muurbloemen, miss? Het doet mij genoegen, dat zij ube vallen. Ik dacht, dat gij wel van zulk gezelschap zoudt houden.» „Hoe goed van u, om ze mij te brengen! ja waarlijk, ik houd zeer veel van bloemenzij doen mij weer denken aan oDzen ouden tuin in Frankrijk, waar zij ook te midden van de puinhoopen zoo weelderig groeiden.» Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 2