De Stuivers-Spaarbank.
MJT
voor alle mannelijke overtuiging, j werd toegejuicht.
De voorzitter bracht den geachten
spreker hulde voor hetgeen hij hier met
zooveel talent had ten beste gegeven en
beval de kiesvereeniging ten zeerste in
de vriendschap des heeren Schaepman aan.
bied
maar het valt niet vrij te pleiten dat
men de zaak hoog en zwart wil kleuren.
In den laatsten tijd de influenza
schijnt hierin verbetering te hebben ge
bracht werd men bijna iederen mor
gen gewekt door een lévoille en 's avonds
een alarm, deukende d it de vijand al op
onze grenzen stond. Ik geloof daarin niet.
Het is zeer mogelijk dat wij in een strijd
ten opzichte onzer neutraliteit veel zouden
hebben uittestaan. Men spreekt van ver
overing. Daaraan geloof ik niet, niet om
de edelmoedigheid van onzen grooten
nabuur, want het zou hem wikkelen in
moeilijkheden van du gevaarlijkste en
ontzettondste soort. Wat nut heeft eene
verovering vau ons land voor die ont
wikkelende machtige natie? Men denke
aan de veroveringen van 1866. Deze wa
ren niet altijd met den tegenzin van de ge-
annexeerden. Velen waren niet weinig ver
heugd te ontkomen aan de tyrannie van
hun keurvorsten, en zelfs Hanover waar
de weltsche trouw het langst heeft stand
geworden tot een duit-
Naar wij vernemen zal de heer Schaep
man in den loop van dit seizoen eene
literaire voordracht houden in het ge
nootschap //Oefening iu Wetenschappen»
alhier.
van de belegging der gelden is geheel
al aan het bestuur der spaarbank
overgelaten. In het volgende nummer be
spreken wij het verslag verder.
gehouden, het is
sche provincie. Dat maakt oen zeer groot
verschil. In 1870 is men van hetzelfde
beginsel uitgegaan. Klzas en Lotharingen
zijn ttruggenomen, omdat Lodewijk XIV
ze aan het duitsche rijkhad ontnomen, maar
slechts een deel van het veroverde ge
bied kon zich daarin schikken en Duitsch-
land heeft genoeg te doen met de onte
vredenen. Nu zou men aan den grooten
kanselier willen toedichten zich van dit
land meester te willen, om zeehavens?
die het duitsche rijk zelf bezit en van
een onzeker koloniaal rijk? Voor dei
gewone lessen der staatkunde en historie
is zoo iets onbestaanbaar.
De vraag, is ons land verdedigbaar,
is eene groote vraag. Maar eene andere
wil spreker zich stellen, eenvoudig deze:
Wij geven uit voor ons oorlogsbudget
30 millioen. Deze moeten door het volk
worden opgebracht. Verkrijgt het volk
nu de zekerheid dat alles geschiedt wat
daarmede kan worden verricht. Zoo neen,
en de meeste stemmen schijnen daarmede
op te gaan, dan moet dit stelsel worden
veranderd.
Niet op den breeden weg der uitvin
dingen wage men zich, want is éón
stelsel goed dan worden er terstond 10
nieuwe aangeboden. Men moet zich met
éen stelsel vereeDigen en niet dulden,
dat ten slotte de landsverdediging worde
gemaakt tot het onderwerp van een
debating-club. Een nationale wet mag niet
in botsing komen met een groot deel van
het volk. Een leger zij niet het hoogste
ideaal van den Staat, maar een wapen,
een middel, geen opvoedingssysteem.
Men zegt dat bij verplichten krijgs
dienst en behoud der plaatsvervanging
de gelijkheid van de zonen des lands
geschonden is. De loting, die nu reeds
een privilege schenkt, maakt dan in dub
belen mate een privilege. Welke eenheid
van plichtbewustzijn kunt gij dan vergen?
Men kan stand en opvoeding niet ter
zijde laten. Ik wil hier niet spreken van
gelijkheid van plichten, maar men moet
niet vergeten, dat men een leger kan
bijeendrijven als Napoleon I, maar zulke
legers zijn om nederlagen te lijden.
Wanneer het Ned. Volk den algemeenen
dienstplicht wilde, ik zou mij niet ver
zetten.
De wijze waarop de heer Eland, direc
teur der krijgsschool, zijne inzichten heeft
Wij ontvingen een kort overzicht van
de geschiedenis der Stuivers-spaarbank
alhier, vervat iu de openingsrede van
den voorzitter, uitgesproken in de verga
dering belegd ter herdenking van het
lü-jarig bestaan op 3 Februari 1890.
Het volgende is daaraan ontleend
Allereerst wordt met ingenomenheid
melding gemaakt van het schoone denk
beeld om ook hier ter stede een gele
genheid te openen tot spareu voor oude
ren en joDgeren. De aanleidende oorzaak
tot oprichting van een spaarbank alhier
is geweest het voorbeeld door Groot lirit-
taun:ë reeds zooveel vroeger gegeven,
waardoor de aandacht hier te lande op
het spaarbankwezen is gevestigd. Aller
eerste oprichter was hier ter stede de
heer Adiiaan Loosjes, die het denkbeeld
in de algemeene vergaderiag van de
Maatschappij Tot Nut vau 't Algemeen,
1817 gehouden, zoo degelyk uit
werkte, dat deze eene commissie be
noemde tot ontwerpen van plannen. Ko
ning Willem I echter, die gaarne van
alle nuttigei nstellingen het initiatief nam,
wilde zich dit ook hiervan toeëigenen,
en hoewel Loosjes het koninklijke be
sluit niet afwachtte, waarbij aan de
//loffelijke» Maatschappij Tot Nut van
Algemeen door Z. M. werd opgedragen
voor de oprichting van spaarbanken te
zorgen, maar reeds den 17en December
1817 de spaarbank van het departement
der M. tot N. van 't A. werd geopend,
had toch die vorstelijke inmenging het
voordeel voor deze spaarbank gehad,
dat ook haar voor hare registers en boe
ken vrijdom van zegelrecht werd verleend.
Onbetwistbaar is de veiligheid van geld
belegging in een dergelijke spaarbank
als deze. Immers, het is zonder twijfel,
dat in lijden van oorlog en andere moei
lijkheden, de staat geen ve.lige waar
borg meer levert, terwijl ook het op-
hoopen van veel kapitaal iu éen enkele
spaarbank, hoe goed deze ook worde be
stuurd, schromelijke gevolgen kan ns
zich slepen. Rampen, welke zulke instel
lingen treffen, nemen zoo groote propor
tion aan, dat kleinere instellingen daar
naast, niet alleen recht van bestaan heb
ben, maar veeleer zijn aan te bevelen.
Zoodanige kleine spaarbanken of
spaarkassen behooren te trachten van
die groote lichamen onafhankelijk te
worden en zoover zegt het verslag
heeft onze spaarbank het gebracht. Niet
dat zij terstond tot deze onafhankelijk
heid geraakte. Het verslag geeft een
overzicht van de geschiedenis van liet
bestuur vau af den 3den Februari 1880
tot op heden. Op den 25sten October
1879 werd door een daartoe benoemde
commissie een ontwerp-reglemont voor
uiteengezet, heeft spreker verontwaardigt, een stuiversspaarbank vastgesteld, en
Wanneer het leger bijdraagt tot de
ontwikkeling des volks dan doet het nog
slechts zijn plicht. Maar men moet niet
zooals de heer Eland wil de zaak des
volks tot eene partijzaak maken. Inder
daad met dergelijke beschuldigingen,
maakt men eenvoudig een partijzaak.
Men verheft niet, doch treft een partij
waarvan men wel eens heeft beweerd,
dat zij niet vaderlandslievend was; maar
wanneer zij gehoorzaamt aan dei» Op
persten aller koningen, zal zij ook niet
kort daarna werden de commissarissen
van de bank benoemd. Den 2Usten Dec.
1879 had de eer8te vergadering van het
bestuur pLiats. De function in het be
stuur werden verdeeld en aangewezen
als volgtals Voorzitter H. v. d. Voort
Az., als vice-voorzitter dr. C. N. de
Graaff, als secretaris A. C. do Koek,
als penningmeester J. L. Nierstrasz. Van
stonde at aan nam deze spaarbauk te
genover de atdeeling van //Multapatiors
bond», wiens naam later in dien van
dralen hare gehoorzaamheid te geven aan i Volksbond veranderde, 'een vrij zelfstan-
hem, die door dien Opperste is daar-j digo houding aan. Wel worden de com-
geBteld! j raissarissen door de afdeeling benoemd
Hiermede eindigde spreker zijn met en doet de spaarbank eenmaal 's jaars
grootsche welsprekendheid gehouden rede, rekening en verantwoording en is zij tot
die wij getracht hebben zoo goed mogelijk dat laatste verplick;, als het bestuurder
weer te geven en die herhaaldelijk en j afdeeling zulks verlangt, maar de inrich-
aan het slot langdurig en met veel warmte ting van de bank met uitzondering
drirejidisisetötent» Sieclilbaalt
TE HAARLEM,
Zitting van Donderdag 6 Februari 1890.
In den nacht van 1 op 2 Januari be
vonden zich bij de wed. van Leeuwen,
tapster te Zaandam, een vijftal personen
op een huiselijk feest. Het waren hare
dochter Suzanne, een jong meisje Maria
Stam, de weduwe van een agent van
politie Moreu en twee gebroeders, Jan
en Maarten Eijdenberg, de vrijers der
beide meisjes.
Er werd geklopt te halftwee. Men
opende en zag twee agenten van 'politie, J
onbezoldigd rijksveldwachters, 11. P.
Norel en J. Vrind. Zij begaven zich
doodkalm naar boven, voegden zich bij
het gezelschap en dronken eenige glaasjes
cognac. Te half drie wilde men uiteen
gaan, maar Norel verklaarde dat hij
daar den geheelen nacht wilde blijven.
Eerst had hij de weduwe Moreu aange
boden haar naar huis te brengen, wat
deze echter had afgeslagen.
Niettemin gingen de beide agenten
heen en een oogenblik later ging Maar
ten naar buiten. Daar vond hij nog de
tweo politiemannen, die hem sloegen.
Hij riep „au, auen daarop gin;
zijn broer Jan naar buiten en vond er
alleen Norel nog maar.
Deze gelastte hem met vloeken, om
naar huis te gaan en toen hy verder
ging kwam Vrind op hem toe en gaf
hem een klap met den sabel op het
hoofd, zoodat hij een bloedende woud be
kwam. Hij ontmoette daarop zijn broer,
die eveneens een wond aan het hoofd
had, hem door denzelfden //rustbewaarder»
toegebracht.
Daarop hebben zij zich naar het bureau
van politie begeven, waar proces-verbaal
is opgemaakt.
De beide beklaagden die den da«
het feit onmiddellijk in hun functie
zijo geschorst, ontkennen beiden. Wel
zijn zo bij de tapster geweest, maar do
mishandelingen zijn niet door hen gepleegd
Maar toen de beide gekwetsten aan
het Raadhuis kwamen, bood Norel hun
elk tien gulden aan, oin de zaak af te
doen. Nu beweert Norel, dat hij dat al
leen deed opdat de jongens niet zouden
vertellen dat zij als agenten bij de tap
ster waren geweest, maar den dag daar
voor waren ze reeds geschorst en had
hij zijn bezoek bij do tapster reeds aan
den commissaris van politie bekend.
Die bewering van Norel is derhalve
een leugen. Treffend is het, dat noch de
tweo verwonden, noch de drie vrouwen
eenige aanleiding weien te noemen tot
de mishandeling. Er was, zoo zeggen zij,
geen enkele oneenigheid geweest, alleen
had Vrind de lamp uitgeblazen, wat
Marie Stam „ploertig» had gevonden.
Door deze raadselachtige verwikkeling
duurt het verhoor der getuigen zeer lang.
„Als je schreeuwen durft», hebben
deze twee voorbeeldige rustbewaarders
tot Maarten gezegd, „dan zullen we je
vermoorden!»
Natuurlijk ontkennen de beklaagden
dat ook, wel begrijpende dat bun straf
niet gering wezen zal.
De subs, olfic. van just, requireert
hunne veroordeeliog tot een gevangenis
straf van 9 maanden.
Het verdient nog vermelding, dat No
rel acht jaar en Vrind vijf jaar bij de
politie zijn geweest en steeds hun plicht
getrouw hebben waargenomen.
Na de pauze stonden terecht B. H.
16 jaar en W. L. 18 j. los-werklieden,
ter zake dat zij in den namiddag van
12 Januari te zamen uit een ongesloten
bakkerswagen op de Nieuwe Gracht
hebben weggenomen ieder een krenten
brood, toebehooreude aan den brood
bakker J. F. Lindeman, met het oog
merk, zich deze wederrechtelijk toe te
eigenen.
De knapen zijn wegens gemis van
middel van bestaan in voorloopige
hechtenis. Als verdediger is hun toege
voegd mr. W. van Hulst.
Deze zeide o. a. het volgende:
Hoewel het feit eenvoudig en bekend
is, wil ik toch gaarne wijzen op een
paar omstandigheden die hen tot 't feit
brachten, en in hooge mate 't misdadige
karakter daaraan zullen ontnemen.
Om te beginnen met Hagen, kan ik
zeggen dat Hagen een jongen is die eer
een gunstig dan een ongunstig uiterlijk
heeft. Hij placht zijn ko3t te verdienen
met een kleine handel in turf, die hij
met een kar in de Haarlemmermeer
rondventte. Een 14 dagen vóór 6 Febr.
werden echter de wegen in de Meer
zoo slecht ea zwaar te berijden, dat hij
die geen hond had, dat werk moest
staken. Die wegen zyu ook inderdaad
bij nat weer zeer slecht tegenwoordig.
Later kwam hij in gezelschap van C. de
G. die voor hem echter geen goed ge-
schap wasaangezien die man de
eerste aanleiding is geweest, dat hij
thans hier terecht staat.
C. de G. werd n.l. verdacht van de
dietstal van een paar jassen. Deze nu
werd vervolgd, en nachts gevonden in
de zandschuit, en nu werden, ofschoon
ze van niets werden verdacht, de twee
andere jongens ook maar mee genomen
naar 't bureau van politie, daar is hen
toen alles afgenomen, ook hun eerlijk
verdiende geld.
En wat L. betreft, deze is geheel en
al de dupe vau de omstandigheden ge
worden hij is meegenomen naar het
bureau vau politie, enkel en alleen op
grond dat hij in die schuit sliep, hij
werd van niets verdacht, ergo ook om
niets vervolgd. Ook hem is door de
politie zijn gold afgenomen, en nu is hij
eveneens in die ongunstige oinstandig-
heilen gekomen die hem evenals llagen
er toe gebraeht hebbeu, om door 't weg
nemen van een brood zijn honger te
stillen.
Al deze zakeD in aanmerking nemende
meen ik gerust in deze op ecu zeer kleine
straf te mogen aandringen, te meer da:
beide beklaagden reeds 24 dagen in voor
arrest hebben gezeten.
De elfjarige Meewis Visser heeft op
zettelijk brand gesticht in de boerenwo
ning, te Haarlemmerliede-Spaarnwoude
bewoond door zyn vader, en toebehoo-
rende aan Greet, te» gevolge waarvan
de behuizing geheel i3 afgebrand. Hij
had een hoop hooi in de schuur aanwe
zig met eeu lucifer in brand gestoken.
Eerst 4 a 5 weken later verleide het
kleine kereltje aan zijn moeder dat hij
bij ongeluk den brand had gesticht. La-
ter zeide hij aan een politieagent, dat hij
het met opzet gedaan had.
Een poosje van te voren, had het
zelfde ventje gesproken van zijn zusje
te willen doodsteken en had hij f 3 uit
de school ontvreemd.
Het schijnt dat het kind meende, dat
hij, op het oorlogschip zou komen wan
neer hij den brand stichtte. „Het is een
raar kind,» zei de vader, „hij leert goed
genoag.»
Meester had hem wel eens van admi
raal de Ruijter verteld, en van diens
jongensstreken vóór hij op zee mocht
gaan. Het schijnt dat dit voorbeeld hem
tot deze treurige navolging heeft ge
prikkeld.
De ambt. vau het O. M. requireert
zijue plaatsing in een Rijks-opvoedings
gesticht tot zijn 16e jaar.
stoomschip Leerdam, den 16 December
18S9 door aanvaring in de Noordzee
gezonken.
Aan B. G, Bruinsma, kapitein van
het Nederl. stooms.-hip Leerdamden
16en December 1889 i oor aanvaring in
de Noordzee gezonken, de gouden me
daille voor de uitstekende orde, door
hem na die aanvaring aan boord van
zijn schip gehouden, en de bedaardheid,
waarmede hij de 500 aan boord zijede
personen in die booten deed o versa ".n,
waardoor allen door kapitein Basroger,
van het fransche stoomschip Mmma, later
gered konden worden. (iV. R. Ct.)
Dinsdag werd de Biltstraat
te Utrecht in opschudding gebracht. In
eene zijsteeg daarvan had een man,
schildersknecht van beroep, die in voort
durende oneenigheid met zijne vrouw
leefde, weder ongenoegen met haar ge
had. Hij bracht in zijne woede haar
verscheiden messteken toe, zoodat de
polilie, wier hulp ingeroepen werd, haar
bewusteloos en in haar bloed badende
vond. Naar het bureau van politie aan
de Wittevrouwoubrug overgebracht, stierf
de vrouw daar tijdens het goneeskundig
onderzoek. De dader werd in hechtenis
genomen.
Te Zuilichem is een zalm
gevangen in een boomgaard. Toen de
hooge waterstand de zomerkaden deed
overloopen en de uiterwaarden onder
water gezet werden, is zeker door de
strooming de zalm medegevoerd, en in
den boomgaard, die buitendijks ligt,
terechtgekomen.
Men schrijft uit Wildpad,
nabij Twijzel (Fr.), dat een paard aldaar
een reeks van zonderlinge kuren beeft
uitgehaald. Het di"r, dat voor een
kruidenierskar was gespannen, sloeg den
karrijder en sing op den loop. Het werd
door den landbouwer K. opgevangen en
bij hem gestald. Het woedende dier wist
echter los te komen en rende de kamer
in. De huisgenooten vluchtten, terwijl
een zieke in den kelder kroop. Het vuur
van don haard vloog door het steigeren
door de kamer, zoodat er reeds brand
ontstond. Men sloeg daarop een venster
in en slaagde er gelukkig eindelijk in,
het woedeude dier met een langen stok
te verdrijven. De kamer leverde een
schouwspel van verwoesting en verwar
ring. Tot nu toe is het paard nog niet
teruggevonden.
Bi i\ li 1 A 0,
De heer N. van den Bran d-
hof heeft zijn ontslag aangevraagd als
goevorneur van Cura9ao.
Op grond dat zich te Am
sterdam weder een geval van hondsdol
heid heeft voorgedaan, zijn de honden
aldaar voor 4 maanden tot den muilkorf
veroordeeld.
Door de te Rotterdam ge
vestigde Zuid-Hollandsche Maatschappij
tot reddiog van schipbreukelingen zijn
iu de maand Januari 1890 de volgende
onderscheidingen toegekend
Aan G. Basroger, kapitein van het
fransche stoomschip Emma van Havre,
de gouden medaille, voor de redding der
equipage en passagiers, tezamen onge
veer 500 personen, van het Nederl.
93% pCt.
60
94
22'/,-23
Fiiiancieele Mededeelingen.
Het Weekblad van Broekman en Iion-
ders bevat o. a. de volgende opgave van
minder couranto of incourante fondsen,
in de week, tot den datum van 4 Febr.
loopende, door hunne tusschenkorast ver
handeld.
Aand. Mpij tot expl. van
„De Brakke Grond» 1
Aand. Effectenbank de
Kleine Kapitalist
Aand. Mij lot Expl. van
Waterl. in Nederland
Aand. Mij tot Expl. der
Lintorfer Mynwerken
Aand. Wit watersrandsche
Mijnbouw Mij Elsburg
Serie B
Aand. Dagblad Het Va
derland te 's-Hage
Aand. Amsterdam-Deli
Compagnie 1886/88
Aand. Asahan Tabak-Mij
Aand. Ned. Ind Cultuur-
Maatschappij
Aand. Rotterd. Borneo-
Maatschappij
Aand. Tabak Mij Amst.
Aand. Almelo-Salzbergen
Spoorweg-Mpij
Aand. Noordbrab. Stoom-
tramwegw. te Tilburg
Aand. Oosterstoomtram
Maatschappij
Aand. Stichtscho Tramw.
Maatschappij
29Jj
83
„470
r 127JJ
150
95
75
73»
i 12
ƒ29!»,
125
Nadat de duitsche keizer Dinsdag
met een aantal aanzienlijke leden van
het parlement, beboerende tot alle par-
z ide zij eindelijk. „Ik heb verscheidene engelsche boeken gelezen.»
„Dat was zeer verstandig; het doet mij genoegen, dat te hooren.
Wat soort van boeken?»
„Ik ben begonnen met „het boek der martelaren,» van Fox,»
zeide Espératice, zich van niets kwaads bewust; „het was een
goed boek, maar wel wat somber en verder heb ik nog gelezen
„het Huisgezin,» dat ik nog al aardig vond.»
„Gij zoudt moeielijk twee voddiger boekeu hebben kunnen uit
kiezen. Hebt gij dan niet opgemerkt, hoe bekrompen en ouder-
wetsch zij waren?» zeide Cornelia op verachtelijken toon.
De arme Espérance was zeer teleurgesteld. Zij liet er zich nog
al op voorstaan, dat zij die engelsche boeken had gelezen en het
was hard, om na met zooveel volharding die boeken te hebben
doorgeworsteld te moeten hooren, dat zij haar tijd had ver
spild. Bovendien wist zij volstrekt niet, wat de woorden „be
krompen» en „ouderwet8ch» beteekenden. Zy zocht echter naar
een autwoord.
„Dat waren de eenige boeken, die ik kon krijgen en ik vrees,
dat ik te onwetend was, om in te zien wat de gebreken van die
boeken waren. Ik hoop dat gij zoo vriendelijk wilt zijn, mij voort
aan met uw raad te dienen; dan zal ik geen vergissingen meer
maken.
Cornelia beloofde haar in alle3 te helpen, wat met de letter
kunde in betrekking stond; m^ar zij zeide dit volstrekt niet op
vriendelij ken toon en de dankbetuigingen van Espérance schenen
haar zeer onaangenaam te zijn.
Het was eene ware verlichting voor haar, dat de predikant te
rugkeerde, want nu kwam er een einde aan die lange reeks van
vragen, en ofschoon er dadelijk na zijne komst weer sterke thee
werd rondgediend, dronk Espérance moedig haar kopje leeg, o£-
schoon zij van dit vocht walgdezij was echter reeds dankbaar,
dat er aan dezen pijnlijken toestand eeu einde was gekomen. Dien
avond wilde het gesprek niet vlotten en tegen tien uur werd het
avondgebed gehouden, daarna ging ieder zijn slaapvertrek opzoeken.
Espérance was blij toen zij weer in haar kamer was, ofschoon
het gevoel van verlatenheid op dat oogenblik zeer sterk bii haar
opkwam, en haar vertrek haar zeer ongezellig toescheen. Angstig liep
zij in het kamertje rond, terwijl zij met eene brandende kaars alle
duistere hoekeu verlichtte. Er waren geen spoken te vinden, maar
toen zij de kaars neerzette op de tafel, die midden in het vertrek
stond, viel haar o g op de schaduw, tegen den wand, van een
groot menschelijk gelaat. Zij ontstelde hevig, maar het volgende
oogenblik bemerkte zij, dat deze schaduw veroorzaakt werd door
een groot glas met muurbloemen, dat de een of ander op ha3r
tafel had gezet. Dat was eene vriendelijke opmerkzaamheid de
eerste lichtstraal, die haar sinds hare aankomst trof. Wel is waar
was het reeds zeer vriendelijk van hare bloedverwanten, dat zij in
dit huisgezin werd opgenomenmaar de koelheid van hare nichten
griefde haar zeer en ofschoon zij er zeer dankbaar voor was, dat-
zij zich harer hadden aangetrokken, was die dankbaarheid geheel
verschillend van die, welke zij gevoelde voor dit onverwachte
geschenk van bloemen.
Zij was juist op het punt om haar licht uit te blazen, toen er
aan de deur werd geklopt en eene dienstbode van middelbaren
leeftijd binnentrad en haar vroeg, of zij haar ook van eenigen
dienst kon zijn.
Espérance vermoedde en terecht dat zij de kindermeid moest
zijn en meeneade tussehen haar en de arme Javotte gelijkenis te
zien, gevoelde zij zich zoer tot haar aangotrokken.
„Ik heb mijn koffers reeds uitgepakt, dank u,» antwoordde zij.
„Kunt gij mij ook zeggen, wie hier deze prachtige bloemen heeft
gebracht?»
„Die muurbloemen, miss? Het doet mij genoegen, dat zij ube
vallen. Ik dacht, dat gij wel van zulk gezelschap zoudt houden.»
„Hoe goed van u, om ze mij te brengen! ja waarlijk, ik houd
zeer veel van bloemenzij doen mij weer denken aan oDzen ouden
tuin in Frankrijk, waar zij ook te midden van de puinhoopen zoo
weelderig groeiden.»
Wordt vervolgd.)