NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD. AEClIiMEKTSFEIJS: AD VEETE1TTIËN: BEHIOHT, S T AUSSIE tl IV S. „Weldadigheid naar Verugsn" IN DEN VREEMDE. 7e Jaargang. Zaterdag 15 Februari 1890, No. 2031. Voor Haarlem per 3 maasdenƒ1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers-0-03. Dit blad verschiet dagelijks, behalve op Zen- en Bareau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. 'SFeSeSooHasaeaaamer ISSSI. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers. Directeuren-Uitgevers J. C. PEEBEBOOM en J. B. AVIS. hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicits Ftrangsre G. Z. DAVBE ég CoJOHN F. JONES, SuccParijs 313tr Faaoourg Hsontmartre. De afgifte van den premie roman „Het Testament van Mevrouw de Tonnette", van Gerard Kellerzal nog tot ZATERDAGAVOND ge schieden. Houders van Bons, voorko mende in het nummer van Maandag 10 dezer, worden hierop attent gemaakt. Directeuren- Uitgevers. Haarlem, 14 Febr. 1890. De Commissie van het Museum van Kunstnijverheid alhier, maakt bekend, dat er gedurende de maanden Maart en April 1890 eene tentoonstelling zal wor den gehouden van oude kaatwerken en waaiers en aoodigen bezitters van deze artikelen uit tot het inzenden van eenige daarvan, ten einde op deze wijze aan d® tentoonstelling deel te nemen ea haar luister bij te zetten. De inzendingen moeten franco geschie den aan het adres van den heer E. voa Saher, conservator van het museum. De inzendingen worden naar de opgegeven waarde tegen brandschade verzekerd en na afloop der tentoonstelling franco terug gezonden. Door de Arrondissements-recbtbank al hier ie, ter vervulling van eene vacature van rechter in dat college, opgemaakt de navolgende alphabetische lijst van aan beveling: jhr. i»r. A. G. de Geer, mr. P. Gratama en mr. G. "VVttewaall, rech ters in de Arrondiesements-rechtbanken te Almelo©, Leeuwarden en Alkmaar. Donderdag is alhier overleden de heer Karei Felix van Steyn van Hensbroek, geboren te Soestdïjk 27 Mei 1813, ge- pensionneerd luitenant-kolonel der In fanterie in Oost-Indië, welkea rang hij in werkelijken dienst tot 1871 bekleedde. Hij was gerechtigd tot het dragen van het Metalen Kruis ea ridder 4e klasse der Militaire Willemsorde. De teraardebestelling, met militaire eer, zal plaats kebben Maandagmorgen a. s. te 11 uur. Het muziekkorps van het 4e regiment infanterie en 't garnizoen in groot tenue zullen den overledene naar zijn laatste rustplaats vergezellen. Het genootschap//Melpomeae en Thalia" geeft Zondag 16 Februari in „de Kroon" een buitengewone tooneelvoorstelling. Opgevoerd zal worden „Het oatzet van Leiden, in 1574", geschiedkundig drama. Blijkens het programma kan men inder daad iets buitengewoons verwachten, daar het genoetschap alle zeilen bijzet om door dit drama eene aanschouwelijke voorstelling te geven van deze gedenk waardige episode uit de vaderlandsche geschiedeais. Na afloop bal. De rechtbank alhier veroordeelde Don derdagden 11-jarigen brandstichter Meeu- wes Visser, te Houtrijk en Polanen, tot opzending naar een ryksopvoedicgsge- stickt tot 12 September 1895. F A. IT S T. Toen wij eenigen tijd geleden verslag deden van de opvoering van de „Trou badour", gaven wij onze hoop te kennen, dat weldra in onzen Schouwburg „Faust" nog eens zou worden gegeven, en deel den daarbij de partij van Margaretha toe aan de jeugdige zangeres Rosine de Wulf. Het deed ons niet weinig genoegen, te vernemen, dat aan onzen wensch ge hoor wa9 gegeven. En dat wij goed ge zien hadden toen wij eene reprise van „Faust" ook uit een financieel oogpunt aanbevalen, is gebleken doordat de Schouwburg Donderdagavond buitenge woon goed bezet was. Wat de uitvoering aangaat, meenen wij, dat geen der toe hoorders onbevredigd de zaal kan hebben verlaten. Wanneer men wil nagaan op welke wijze mejuffrouw de Wulf hare partij heeft vervuld, dan moet men wel in het oog houden, dat zij die nog maar zelden heeft gezongen en dat haar daardoor de routine ontbreekt, die mevr. Orelio van Zant in deze rol bezat. Daaraan mag het dan ook worden toegeschreven, dat zij haar gelaat niet in den plooi kon hou den als Mephisto haar beeld vertoont aan Faust, zij met het spinnewiel niet terecht kon, dat zij in het kwartet (tuinscèue) niet genoeg op het ensemble lette ea in het laatste tafereel te vroeg inviel. Maar dit zijn kleinigheden, die tegenover het groote genot, dat hare vertolking van de Mar- garetha-partij heeft geschonken, zeer zeker moeten worden weggeschreven. Yeel lie ver leggen wij dan ook den nadruk op de talentvolle vertolking der rol. Mejuf frouw de Wulf verovert zich door hare aangename liefelijke stem, door geheel haar optreden, een eerste plaats onder de artisten van het gezelschap der Holl. Opera, en zeer zeker de populariteit bij het publiek. Alles werkt mede, om haar bij voortdurende, ernstige studie eene schoone toekomst te voorzeggen. Mevrouw Albers (Siebel) scheen ons minder gedisponeerd toe. Wij hoorden haar de tuin-aria „Bloempjes lieflijk en j zoet" vaak met meer gloed zingen. Het publiek dacht cr blijkbaar evenzoo over, want men hoorde geen applaus, houwel j deze aria anders altijd wordt toegejuicht. I De andere partijen waren in handen van zangers, die wij vroeger reeds her- 1 haaldelijk in die rollen hebben besproken, j Orelio Mephisto, Van de Kerekhoven Faust, en Poons Valentijn. De volgorde is ook op hunne kunst toepasselijk. Orelio bovenaan, met zijn heerlijk geluid en zijn 1 zwierige actie; daarna Kerekhoven met zijn hooggaande stem van tenor lyrique en eindelijk Poons, die altijd in de ster- vensscène een (welverdiend) succes be haalt. Het koor was zeoals gewoonlijk nu eens goed en dan weer slecht. Het boI- datenkoor was verdienstelijk en had wel een applaus verdiend, terwijl de zang bij de ap théose allesbehalve onberispe lijk was. Eéne opmerking over de regie. In het paleis van Mephistofelesdat er toch al niet heel paleisachtig uitziet, gaan de dames, die er in sierlijke houding op sofa's liggen en nog eenig cachet aan het geheel geven, weg wanneer Mephisto zijn aria nog heeft te zingen„Genot der zinnes, bedwelmt zijn hart!" Daardoor maakt deze daa weinig indruk meer. een belangrijke nieuwigheid, op het ge bied van het plantenrijk gewonnen of J ingevoerd hebben, heeft, ter beoordeeling daarvan, vaste commissiën in het leven geroepen. Leden dezer vaste commissiën zijn o.a. voor de bloemen- en planten-commissie do heeren: J. J. Kruylï, te Sassenheim, adjunct-secretaris, jhr. E. A. Barnaert, te Vogelenzang. Evenals in de geheele tuinbouwwe- reld, is de buitengewoon zachte winter ook van invloed op de bloembollencul- tuur in onze omtreken. Met leedwezen zien de kweekers die spoedige ontwik- j keling aan, want zij zijn in angst en vrees voor eene mogelijke reactie. Indien de winter nog eens met felheid gaat heerschen, dan kunnen de jonge planten, vooral do hyacinthen, welke nu zoo mooi voor den dag komen, nog een geducliten knak krijgen. Bij de Vereeniging hebben zich de volgende personen voor werk aangemeld Een voor koetsier. - Twee voor oppasser. - Een voor ziekenoppasser. - Vier voor kantoorlooper. - Twee voor portier. - Een voor schrijfwerk. - Een voor schoonmaker. - Twee voor schildersknecht. - Twee voor metselaarskecht. - Een voor timmermans knecht. - Een voor broodbakkersknecht, - Een voor koper- en metaalgicter. - Twee voor tuinmansknecht. - Een voor opzich ter. - Een voor loodgietersknecht. - Zes voor aard werkers of los werkman. - Tien voor werkster of schoonmaakster. - Een voor burgerwaschvrouw. - Een voor halpkookster. - Drie voor burgernaai ster. - Drie voor breister. - Een voor mangelwerk. Particulieren en werkgevers, die van deze aanbiedingen wenschen gebruik te maken, wordt beleefd verzocht zich schriftelijk tot het Bestuur der Vereeni ging te richten, (bus Stadhuis of Doelen). De Ned. Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde te Amsterdam, welke ge tuigschriften toekent aan de leden, die 't Is nog donker in 't schamele hutje onder de oude lindeboomen, daarginds op eenige minuten afstand van 't dorp. j Geen wonder, 't is ook nog vroeg in den morgen. De koele nachtlucht heeft nog geen plaats gemaakt voor den killen morgenwind, die den vroeg opgestanen landman naar buiten vergezelthem doet huiveren en rillen onder de grove win terjas, zijn aangezicht verkleumt en hem een gevoel verleent of hij zijn neus heeft thuisgelaten, tranen glinsteren in zijn oogen, niet door verdriet maar door den kouden scherpen wind te voorschijn geroepen. Daar komt leven ia de hut. Een man met eea uiterlijk, dat maar al te zeer bewijst dat de barbier geen vetten klant aan hem heeft, stapt het bed uit en gluurt naar een gebersten koffiekan, die daar ginds in een hoek staat op een oud komfoor, waaraan de tand des tijds wellustig heeft geknaagd I en dat zoowol om te koken, om te bra- den als om den „boel" warm te houden dient. „Mie, staan op", roept hij plotse- ling op ruwen gebiedenden toonen |een vrouw van middelbaren leeftyd kykt met slaperige oogen door do gor- dijnen, die haar bedstede van het ver- i trek scheiden. Nadat zij de gescheurde lappen, die blijkbaar voor de gordijnen zoowel als voor de dekens de stof heb- ben geleverd, terzijde heeft geworpen i komt zij langzaam en traag te voorschijn. Een oud gelapt kleed, dat vroeger een onmisbaar deel van den inventaris van een graanpakhuis uitmaakte, omsluit haar lijf, de overige kleedingstukkeD, zoo zij ai op dien naam aanspraak mogen ma ken, laten onmogelijk toe er een andere beschrijving van te geven dan: het is één vod al. Ze stapt in een paar mui- jlen, waarvan de toonen „gapen" en sloft naar den hoek waar de koffiepot staat, neemt een lucifer en strijkt die j tegen den wand, die vroeger eens ge- wit zijnde, nu de ontelbare sporen draagt van de diensten, die hij bij 't lucifer- aanstrijken heeft bewezen; knetterend vat het houtje vuur en met veel moeite wordt het oliestel aangestoken waarop in minder dan geen tijd in het vertrek zich een benauwende petroleumstank ontwikkelt, die tot in de kleinste hoeken en fijnste spleten dringt en gewoonlijk den geheelen dag blijft haDgen. Het echtpaar, zoo wij het dien wijd- schen titel mogen geven, waarschijn lijk ten onrechte, want op den burger lijken stand zou men tevergeefs naar de trouwaete zoeken, heeft zich neergezet en wacht, gezeten op een paar oude waggelende stoelen, waaraan de man die 't beroep van stoelenmatter uitoefent zijne gaven niet heeft verkwist, tot dat do troebelo massa in den ouden trekpot door een voor hunne ooren be haaglijk geborrel en gepruttel te kennen zal geven het kookpunt te hebben bereikt. Intusschen is de vrouw weder ingedut, liggende op den linkerarm, welke een rustpunt op de tafel heeft gevonden, uit welk behaaglijk nadutje zij op minder aangename wijze wordt gewekt door een krachtigen schop tegen hare sekeen- beenen en een niet minder krachtigen vloek van haar ongeduldigen ega. Het hortend pruttelen van de „koffie" waarschuwt hen dat het tijd is om een kopje van het vocht te verorberen, dat hun de laatste vaak uit de oogen zal verdrijven. Inmiddels doet zich een zwaar gesnurk hooren de man staat op en loopt naar een hoek, waar geen sterveling nog een slaapplaats zou tvermoeden en met een ruw „staan op Kee!" schijnt zijn grovo vuist onder een massa vodden en lompen te woelen om door een stoot „Kee" te doen gevoelen dat zijn commando stipt moet worden opgevolgd. „Kee" een zestienjarige deerne is de eenige spruit van het echtpaarwel wordt er in 't dorp gemompeld dat ze nog een joDgen hebben, die naar „'t rooie dorp" is gebracht, maar Kee is voorloopig al leen de vrucht der eerbare samenleving van Gerrit van der Schramp en rooie Mie, zooals de laatste in de wandeling heet. Een zwaar gereutel komt uit het hol waar Kee op haar twijfelachtige sponde ligt uitgestrekt en eenige orgenblikken later voegt zij zich in nog haveloozer toestand dan waarin wij de moeder za gen aan den ouderlijken disch waar thans, drie koppen van gescheurd maastrichtsch, gevuld met een loodkleurige massa staan te dampen. „Ba, Mie, wat stinkt die koffie, zegt Gerrit, ik lust dio niet." ,/t Is toch van de beste, die 'k in de stad kriegen kos," protesteert Mie in een tongval, die haar geldersche afkomst FEUILLETON. Naar het engelsch VAN EDNA LYALL, 26) HOOFDSTUK XIV. „En zijt gij dus gedurende het beleg altijd in Parijs gebleven vroeg Claude. En Espérance wilde hem juist antwoorden, toen mevrouw Mort- lake hen in de rede viel. „Waarlijk, Espérance, gij moet met mijnheer Magnay niet voortdurend over dat vreeselijke beleg praten; wij hebben er reeds genoeg van gehoord, en onder het middagmaal spreekt men meestal niet over zulke verschrikkingen." Claude Magnay was zeer verbaasd, en hij sloeg een blik op Espérance, alsof hij van haar eene nadere opheldering verwachtte. Zij was zeer rood geworden en hare lippen trilden; hij had mede lijden met haar en na die harde woorden van mevrouw Mortlake wilde hij het gesprek op een ander onderwerp brengen, maar mevrouw Mortlake wa3 hem te vlug af en het volgende oogen- blik had zij het gesprek geheel in handen. „Ik wilde u vragen of gij dat prachtige altaarstuk van Perugino in de St. Pieterskerk te Perugia hebt gezien. Gij waart toch ver leden jaar in Italië, nietwaar?" Daarop volgde een lang verhaal van mijnheer Magnay's italiaan- sche reis, uitgelokt door de eigenaardige vragen van mevrouw Mortlake. Espérance was in dien tusschentijd weer tot kalmte gekomen en zat met eene fiere houding recht op haar stoel, zonder dat zij aan het gesprek scheen te willen deelnemen. Die onhartelijke woorden van hare nicht hadden haren trots gewond, want uit haar gezegde moest men de gevolgtrekking maken, dat Espérance ge woon was over haar lijden tijdens hst beleg te spreken, alhoewel dit onderwerp sedert hare aankomst nauwelijks was aangeroerd, terwijl haar bovendien eene onrechtvaardige beschuldiging betref fende haar goeden smaak, naar het hoofd was geslingerd. Verschrikkingen gedurende het middagmaal! slechts de ge dachte, dat men iemand van zoo iets zou betichten, joeg haar het bloed reeds naar de wangen. Hare verontwaardiging verdween langzamerhand; dat gesprek over het beleg en het noemen van haar zoo bekende namen had den treurige herinneringen bij haar opgewekt, en zoowel door deze droevige gedachten als tengevolge van den uitval van mevrouw Mortlake, beantwoordde zij alle verdere vragen van Claude zeer kort. Een keer echter moest zij zich nog in het gesprek mengen. Het was onder het dessert; de predikant gaf Claud9 Magnay den raad om de oude wijken van Rilchester eens op te zoeken, daar hij meende, dat de vele vervallen en zeer antieke huizen wel de aan dacht van een schilder waardig zouden zijn. Dit gezegde leidde tot eene vergelijking tusschen steden met en zonder kathedraal, waarbij Claude zijne gevoelens zoo openhartig uitsprak, dat Espé rance het ergste voor hem vreesde. Tot haar spijt werd zij ge noodzaakt aan dit gesprek deel te nemen. Claude en mevrouw Mortlake bespraken het gevaar voor bekrompenheid, waarmede kleine gemeenten altijd bedreigd werden, hoewel mevrouw Mort lake het in alles voor de stad en de kathedraal opnam. Natuur lijk was het gesprek zeer vriendschappelijk, maar Claude keek helaas met zijn vluggen schildersblik de tafel rond, om uit de verschillende gezichten op te kunnen maken, hoe zij er over dach ten, en daarbij viel zijn oog op het droevige, maar levendige ge laat van Espérance en zonder er bij te denken, vroeg hij haar: „En wat is uwe meening? als vreemdelinge kunt gij beter ver gelijkingen maken en zijt ge onbevooroordeeld. Stelt gy de steden met kathedraals boven de andere?" Espérance werd door deze vraag zeer in het nauw gebracht; zij wilde hare bloedverwarten niet beleedigen, maar waarheid is waarheid, en zij was te vermoeid en te droefgeestig, om dooreen tegenvraag die moeielijkheid behendig uit den weg te ruimen, of door eene geestigheid dit onderwerp af te leiden. Met een verwijtend„Hoe kunt gij mij dat vragen" in haar blik, antwoordde zij op kalmen toon: „ik houd zooveel van de kathedraal, als ik deze stad haat." Cornelia keek haastig op. DAGBLAD

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1