NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
Ie Jaargang.
Vrijdag 28 Februari 1890.
Mo. 2042.
ABONNEMENTSPRIJS^:
ADVERTENTIE!:
IN DEN VREEMDE.
nm
Voor Haarlem per 3 maandenf1.20.
franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummers-0-03.
Dit blad verschijnt dagelykfi, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. ïetefoonmiBESaeE" SSE.
van 15 regels 50 Cents; iedere reg-el meer 10 cents
Groote lettere naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertentibn worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en eourantsesz
Directeuren-Uitgever s J. C. PSSBEBOOM en 3. B. AVIS.
hoofdagenten voor liet Buitenland: Compagnie Générale de I'ublicite Eirangbe G. L. DAVBM dg Co., 3Oil 11 F. JONES, Sua-., Barge 3li:: Faubourg Pontmaftre.
STADSNIEUWS.
Haarlem, 27 Febr. 1890.
Examens nuttige handwerken te 'sHage:
Geslaagd de dame3C. E. van der Lin
den, C L. E. Gijsberts, C. P. Gij3berts,
P. de Koek, J. K. Vrijdag en O. R.
van Schouwenburg, alien van Haarlem.
De heer C. Coenen, directeur van het
Utrechtsch Symphonie-orkest en de heer
Joh. H. Me83chaert, bariton-zanger te
Amsterdam, zijn na afloop van het con
cert Dinsdagavond j.l. tot eereleden der
Haarlemsche Bachvereeniging benoemd.
Door eeue heusche invitatie daartoe
in staat ge3teld, woonden wij Woensdag
avond in „Weten en Werken" met tal
van genoodigden eene „openbare lea" by
van de leerlingen der vioolklasse van
den heer G. J. Kley Jr., Ie alt-saxo-
phonist bij het Gemeentelijk Muziekkorps
alhier, tevens onderwijzer in het viool
spel. Het kwam ons voor dat de jeug
dige élèves van den heer Kley een flinke
school genieten; althans met weinig uit
zonderingen werd er voor hun doen vrij
goed gespeeld. De heer Kley, ofschoon
zelve nog jong, weet zijn leerlingen met
veel ernst en degelijkheid te leiden, en
ziet niet gemakkelijk hunne fouten door
de vingers.
De heer Charles Blazer, violoncellist,
luisterde met den heer A. van der Vel
den, pianist, den avond op. We kenden
eerstgenoemde reeds als een zeer begaafd
musicus, hetgeen ook nu weder werd
bevestigd door zijn prachtige vertolking
van „Fantaisie über den letzten Gedan-
ken von Weber", van Hansel, waarin
hij uitstekend werd geaccompagneerd
door den heer van der Velde. De heer
Kley zelf bewees niet alleen dat hij een
goed onderwijzer is, maar ontwikkelde
als violist veel virtuositeit in „Fantaisie
Scène de Ballet" van Bériot en Ballade
en Polonaise" van Vieuxtemps, alleen
zouden we hem willen aanraden zich
niet te veel door zijn gevoel te laten
overmeesteren, daar dit veel aan een
goede uitvoerÏDg schaadt. De heer van
der Velden wist ons nog te boeien door
een piano-eolo „Wellenspiel"van Spindler.
De avond werd besloten door „Wien
Neêrlands bloed", zeer goed uitgevoerd
door alle leerlingen.
Arr<Ms dllsise mi eas ts-IH ach S» a* a Ui
TE HAARLEM
Zitting van Donderdag 27 Februari 1890.
Terecht staat Nic. de B., los werkman
te Haarlem, omdat hij Pieter Reedijk
op den 23n Dec. 11., een steek met een
mes heeft toegebracht onder het schou
derblad. Reedijk werd aangeroepen door
twee vrouwen en toen hij zich naar hen
toe begeven had, naderde hem een vier
tal mannen ea voelde R. dat hem een
steek in den rug werd toegebracht.
Bekl. heeft volstrekt niet gestoken,
zegt hij. Wel is de W. dien hij bij
zich had, aan het vechten geweest, om
dat zijne zuster erbij was. Maar een
tweede gotuige, Jan Boterbloem, ver
klaart dat deze beklaagde wel degelijk
den steek aan Reedijk heeft toegebracht.
Boterbloem zelf kreeg ook een suee van den
beklaagde.
Tegen do getuige Marie de Wijs, die
gedagvaard inaar niet verschenen is, be
sluit de rechtbank te dier zake proces
verbaal te doen opmaken.
Eene dienstbode die daar wandelde,
heeft gezien dat getuige R. met twee
kameraden een kus gaven aan een der
meisjes die daarop riepen: „Jan, Jan!"
om Jan de W. te hulp te roepen, die
met beklaagde in de buurt was, en een
broer van een der meisjes. Die twee
vrouwspersonen werden vergezeld door
twee aangeschoten boeren uit Noord wij
kerhout.
Wegens de afwezigheid van Maria de
W. wordt het onderzoek in deze zaak
geschorst en zal vervolgd worden op 20
Maart e. k.
Volgt eene nieuwe mishandeling, ge
pleegd door Jan Z., in een herberg te
Purmerend. Deze man nl. heelt T.
Kout een hevigen schop in de zijde ge
geven, waarvoor men geneeskundige hulp
moest inroepen. De aanleiding was al
leen dat Kout zieh mengde in een twist
van zijn zoon met den beklaagde.
Laatstgenoemde ontkent natuurlijk,
naar beklaagden-trant, maar getuigen
verklaren dat hij wel degelijk heeft ge
schopt. De geschopte is geen driftig man,
want toen hij een stomp en een schop
kreeg, zei hij alleen: „Jan, Jan, moet
dat zoo?" Hoe kan men iemand met
zoo'n pacifieke lammerennatuur schoppen!
Nu komt er weer een andere getuige,
die niet gezien heeft dat Z. den schop
gaf en verklaart, er zoo dicht bij te heb
ben gestaan dat hij het had moeten zieD,
als de schop was gegeven geworden. Dat
maakt dit zaakje weer wat gecompli
ceerder.
Ten slotte verschijnen nog 2 getuigen
a décharge, de kastelein en zijn vrouw,
die verklaren dat zij nietB vau het ge
vecht hebben gezien. Zoo zou men haast
gaan denken, dat er volstrekt niets ge
beurd wa3. De subs. off. v. just, even
wel is van eene andere meening en requi-
reert de veroordeeling van bekl. tot eene
gevangenisstraf voor den tijd van 3
maanden.
Uitspraak heden over 8 dagen.
Simon Bartholomeus N., werkman al
hier, is gedagvaard wegens mishandeling
van een kat. Hij sloeg dat dier in een
herberg in de Gierstraat, in een zak
gestopt, herhaaldelijk tegen den grond,
en zei: „Hé, is hij nou nóg niet dood?"
De man koopt katten op, naar hij
zegt, en slaat ze dan altijd op diezelfde
manier dood. Dit dier waren de ledematen j
Schrieke, te Zandvoort, en ds. J. M.
Snethlage te Haarlem.
gedeeltelijk gebroken. N. heeft ook vroe
ger vaak honden mishandeld.
Wegens deze fcarbaarsche dierenmis
handeling requireert de sub. off. van just,
zijne veroordeeling tot een gevangenis
straf van 8 dagen.
Uitspraak over 8 dagen.
Bernardus de B. te Krommenie heeft
van het weeshuis aldaar een 3tuk looden
pijp afgerukt, met het voornemen om
zich dat wederrechtelijk toe te eigenen.
Het was een stuk van vier kilo en
hij kreeg er 35 cents voor van een op-
kooper.
De reden was dat de man niets ver
diende eu dat er broodsgebrek in huis
was. Wèl kreeg hij onderstand, doch
niet voldoende voor hem en zijn gezin.
Even voordat hij het lood ontvreemdde
had hij in hetzelfde Weeshuis wat brand
stof' gekregen.
De ambt. van het O. M. requireert
bekl.'s veroordeeling tot ld dagen ge
vangenisstraf.
Uitspraak over 8 dagen.
Een wormerveersche jongen, Jan K.
genaamd, schijnt er behagen in te schep
pen om glasruiten te verbrijzelen. Ter
wijl hij voor eenigen tijd reeds met een
ander een geheele verwoesting aanrichtte
onder do glasruiten in de huizen die
hij voorbijkwam en er o. a. op één
avond 50 vernielde, sloeg hij er den
7den Januari jl. weêr een ia, in het
pakhuis van de firma P. Dekker en in
het kautoor vau de firma H. P. Pieper
Zonen te Wormerveer.
Uithoofde van de herhaling van het
feit, vroeg de subs. off. van just, zijne
veroordeeling tot 21 dagen gevangenis
straf. Een ander die met hem was ge
dagvaard, werd van rechtsvervolgiag
ontslagen.
Uitspraak over 8 dagen.
De Rechtbank uitspraak doende in de
zaak van W. B., J. H. en H. H. (mis
handeling van den oppasser S. van
Meerenberg) veroordeelde J. H. tot 4
maanden, en W. B. en H. H. ieder tot
3 maanden hechtenis, na aftrek van de
preventieve hechtenis en met vrijspraak
van de mede ten laste gelegde afpersing,
tevens last gevende tot hunne onmiddel
lijke invrijheidstelling.
Drietal bij de Ned. Herv. Gem.
te Rotterdam, vac.-Theesing. dr. A. J.
Th. Jonker Hz., te Ellecom; ds. O.
Letteren en Kunst.
Vanwege de „Nederlandsche Toon
kunstenaars-Vereeniging" zal te 's-Hage
een uitvoering worden gegeven (de 112de
in de alg. volgreeks) op Vrijdag 28
Februari 1890.
Leger en Vloot.
De luits. ter zee 2e kl. J. F. B. van
Dijk, L. E. E. van Diggelen, A. Gel
derman en I. T. van Slooten zijn be
stemd om geplaatst te worden aan boord
van Zr. Ms. pantserdekkorvet Sumatra,
bij indienststelling van dien bodem.
Uit den staat van ontv. en uitg.
bij het fonds van dekonderoff. en min
dere schepelingen bij 's rijks zeemacht
ged. 1890, blijkt, dat het kapitaal voort
durend toeneemt en nu f 976.000 be
draagt, en dat reeds eenige jaren zich
het geval voordoet, dat de contributiën
voldoende zijn om de uitgaven te be
strijden.
Bij het wapen der inf. van het
leger in Ned.-Indië wordt weder eene
belangrijke promotie verwacht, daar een
groot aantal kapiteins een wenk hebben
gekregen om het loger met pensioen te
verlaten.
B IN N E N L A I).
Staatsblad no. 27 bevat het besluit van
21 Febr. 1890, tot regeling van den
werkkring ea de bevoegdheden van de
bij art. 12 der wet van 5 Mei 1889
Stblno. 48) bedoelde inspecteurs van
den arbeid.
Wij laten hier den inhoud van eenige
artikelen volgen:
Voor het toezicht op de uitvoering
van de arbeidswet wordt het rijk ver
deeld in drie arbeidsinspectiën, waarvan
de le omvat de provincie Noord-Brabant,
het gedeelte der provincie Gelderland,
dat gelegen is ten zuiden van den linker
Rijn- en Lekoever, het gedeelte der pro
vincie Zuidholland, dat gelegen is ten
zuiden van den linker Lek- Nieuwe
Maas- Scheur- en Nieuwen Waterweg
oever, de provinciën Zeeland en Limburg
de 2e het gedeelte van de provincie Gel
derland, dat gelegen is ten noorden van
den linker Rijnoever, de provinciën
Friesland, Overijssel, Groningen en
Drenthe; de 3e het gedeelte der provin
cie Zuidholland, dat gelegen is ten noor
den van den linker Lek-, Nieuwe Blaas-,
Scheur- en Nieuwen Waterwegoever, de
provinciën Noordholland en Utrecht, be
nevens het niet tot eeDigo provincie be-
hoorende watergebeid des rijks.
De minister van justitie wijst aan el-
ken inspecteur de arbeidsinspectie aan,
waarin hij bevoegd zal zijn. benevens
zijn standplaats, van welke aauwijzigin-
gen, ook bij latere verandering daarin,
zoodra mogelijk mededeeling geschiedt
in de Staatscourant.
De inspecteurs bekleeden geen ander
ambt of bediening-zonder's Konings toe
stemming en nemen middellyk noch on
middellijk deel aan bedrijven of onder
nemingen van fabrieks- of ambachtsnij
verheid.
Bij de uitoefening van hun ambt zijn
zij steeds voorzien van een hun door den
minister van justitie af te geven legiti
matie-kaart.
De inspecteurs zijn belast met het toe
zicht op de uitvoering van de wet en
van de naar aanleiding daarvan uitge
vaardigde koninklijke besluiten en mi-
nisterieele voorschriften, waartoe zij, naar
mate zulks noodig wordt geoordeeld, be
zoeken brengen aan de plaats, waar ar
beid verricht wordt of pleegt verricht
te worden.
Hun is inzonderheid opgedragen zoo
veel mogelijk, door het geven van raad,
overeenstemming te bevorderen tusschen
de eischen der wetgeving en de belan
gen van alle bij den arbeid betrokken
personen en aan hen die arbeid doen
verrichten alle zoodanige inlichtingen te
verstrekken en voorstellen te doen als
kunnen leiden tot het wegnemen van
bezwaren, die anders, uit de toepassing
van de wettelijke voorschriften voor de
nijverheid zouden kunnen voortvloeien.
Zij onthouden zich van het geven van
algemeene voorschriften, bij wege van
reglementen, instructiën of circulaires.
Ter bevordering van een juiste uit
voering van art. 4 der wet geven zij
bijzonder acht op de gevaren voor de
gezondheid of 't leven van personen be-
j neden zestien jaren en vrouwen, welke
bepaalde soorten van arbeid, hetzij in
het [algemeenhetzij bij niet- inacht
neming van zekere voorwaarden door
de wijze waarop zij verricht worden of
door de verwerkt wordende stoffen, op-
I leveren.
Zij houden aanteekening van de door
I hen bezochte plaatsen, waar arbeid ver-
richt wordt of pleegt verricht te worden
en van hunne bevindingen aldaar.
Zij dienen den minister van Justitie
j des gevraagd van bericht en advies aan
gaande alle onderwerpen van wetge-
ving betreffende den arbeid en doen hem
zoodanige voorstellen als zij noodig of
wenschelijk oordeelen.
FEUILLETON.
Naar het engelscli
VAN
EDNA LYALL.
86)
HOOFDSTUK XVII.
„Neen, dat geloof ik niet, maar ik heb vader wel eens van sir
Henry Worthington hooren spreken. Hij, hij heeft eens van hem
gesproken, nu herinner ik het mij, voordat de rampspoeden kwa
men, hoe lang schijnt mij dat reeds geleden."
„Was het dan nog voor dat gij het kasteel verliet?" vroeg
Frances, die er van overtuigd was, dat spreken Espérance ver
lichting zou verschaffen.
„Neen, wij woonden in Parijs, papa, Gaspard, Javotte en ik;
ja, mademoiselle, toen waren wij zoo innig gelukkig. Maar toen
kwam de oorlog en daarna dat verschrikkelijke beleg en van dien
tijd af volgde het eene ongeluk op het andere."
„Arm kind!" zeide Frances vriendelijk. Deze woorden veroor
zaakten weer een stortvloed van tranen; welke herinneringen wer
den er daardoor niet bij Espérance opgewekt en hoelang was het
nu reeds niet geleden, dat zij op die wijze werd toegesproken!
Frances drukte haar tegen zich aan en toen Espérance weer wat
kalmer werd, keek zij haar met dankbare blikken aan, want niets
deed haar zoo goed, dan deze vriendelijke, liefkoozende sympathie.
Daar zij het zich beiden maar al te wel bewust waren, dat de
tijd kostbaar was, traden zij niet in bizonderheden, maar Frances,
die het haar duidelijk wilde maken, dat dit het begin tot eene
nauwere vriendschap zou zijn, begon haar over de toekomst te
spreken.
„Gij zult mij toch zeker wel spoedig eens opzoeken nietwaar?
en wij zullen dan voortdurend fransch spreken."
„Lieve mademoiselle, gij zijt zoo vriendelyk," zeide Espérance,
„ik zal nu tenminste iets aangenaams in het vooruitzicht hebben,
zoodat de tijd mij minder lang zal vallen."
Er kwam voor een oogenblik een trek van vreugde op haar
gelaat; maar het ontging Frances niet, welke droefheid er in hare
woorden doorschemerde; het kwam haar onnatuurlijk voor, dat een
meisje van dien leeftijd op zulk eene wijze over den tijd sprak.
Toen zij echter weer in de drukkende atmosfeer van de woon
kamer waren teruggekeerd, moest zij bekennen, dat het haar niet
verwonderde; alles ademde styfheid en dofheid; de grooto pendule
op den schoorsteenmantel scheen langzamer te tikken dan andere
pendules; de zonnestralen schenen met weerzin door de kleine
ramen binnen te dringen, het vuur smeulde zeer langzaant weg in
den haard. Een dikke mopshond lag op een kleedje voor den
haard voortdurend te gapen; zij kon het zich nu best begrijpen,
dat dit alles een fransch meisje terne^rsloeg.
Espérance bevond zieh dan ook werkelijk in deze omgeving niet
op hare plaats. Zij haastte zich met een van de zware armstoelen
voor Frances neer te zetten, zij vond het wellicht wel eens aar
dig, om in de plaatsing daarvan verandering te brengen, toen
Cornelia zich daarna tot de jongste bezoekster wendde, boog zij
zich naar den hond, deed zijn bek dicht, toen hij weer gaapte
en trachtte hem een weinig op te wekken. Dit scheen Cornelia
niet te bevallen; zij wilde, dat zij den hond met rust zou laten,
om als een engelsch meisje behoorlijk op een stoel plaats te nemen.
„Laat dien hond toch met vrede," zeide zij eindelijk op scher
pen toon.
Espérance keek verwonderd op, maar toch glimlachte zij.
„Dit is zijne lichaamsoefening. Hemel! hij slaapt alweer, wan
neer ik hem mijn rug heb toegekeerd. Puck, gij zijt de slape
rigste hond, dien ik ooit heb gezien."
Die uittartende losheid in hare manieren, dat ongelukkige woord
„hemel", dat in de pastorie voor een vloek gold, wekten de toorn
van Cornelia op en op zeer onaangenamen toon zeide zij: „Er
zijn stoelen genoeg, Espérance, waarom gaat gij niet zitten?"
Dat „engelsehe" begrip betreffende de noodzakelijkheid om te
gaan zitten was voor Espérance eene groote kwelling, Zij gehoor
zaamde echter en zette zich op den eersten den besten stoel neer en
een paar minuten bleef zij bijna onbeweeglijk als een standbeeld
zitten, maar toen er afscheid werd genomen, bemerkte Frances
dat hare oogen vol tranen stonden, hetgeen ongetwijfeld niet het
geval zou zijn geweest, wanneer men haar ongehinderd met Puck
had laten spelen. Door het vertrek der bezoeksters kwam zij in