NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. BERICHT. 7e Jaargang. Zaterdag* 29 Maart 1890. No. 2067. ADVERTENTIE*: A. J. F. H. W. FRANK, Van Verre en van Nabij. S r A I) S N 1 E u w s. „We Eer." FEUILLETON. IN DEN VREEMDE. HAARLEM'S DAGBLAD ABONHBHEHTSFRIJS: Voor Haarlem per 3 maandenƒ1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummert-0.05. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagon. Bureau: Kleine Hontstraat No. 9, Haarlem. Velcfooniiszaraer 188. van 15 regels 50 Cente; iedere regel meer 10 tent»' Groote letter» naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle^boekhandelaren, postkantoren en courantiers. Directeuren-Uitgever» J. C. PEEREBOOM ©b J. B. AVIS. Hoof day enten voor het Buitenland: Compagnie Getiérale de Publicity Etrangère G. L. BA TJBM 8p Co.t JOHN F. J ONES, SuccParyt 31 his Faubourg Montmartrc. Advertentiën en abonnemen ten v oor BI A A R Ij E M S R A G- SBBjAüö worden dagelijks aange nomen door den Vertegenwoor diger van dit blad Schotersingel 39. XXI. VRIJWILLIGE VERGIFTIGING. Onder dezen titel bespreekt Jules Ro- chard in de Revue Scieutifique" de uit werking op den menseh van die zaken, v/elke hem voor de instandhouding van zijn leven tot geen nut zijn, maar alleen dienst doen als aangename prikkels. Jules Rochard noemt drie dier vrij willige vergiften op, de tabak, het opium en den alcohol. Niettemin is het slechts met zekere aarzeling dat hij tabak tot een dier vergiften rekent. Het valt eenigszins moeilijk te rijmen, dat hij, na de tabak te hebben opgenomen in hel hier genoemd drievoudig verbond, een volzin laat volgen als deze: ,/Zij, die het gebruik van de tabak bestrijden schijnen mij op een verkeer den weg te zijn en zouden door hun overdrijving wel eens hun geheele zaak kunnen bederven Gebruik dus, geen misbruikMaar eilieve, waar is de grens? Vooral bij het tabaksgebruik ligt de gulden mid denweg precies waar men hem leggen wil. Vier sigaren per dag b. v. zou geen misbruik kunnen heeten, maar zes ook nog niet en acht ook nog niet en menig rooker, die er dagelijks tien consumeert, zal wijzen op anderen, die gewoon zijn aan een quantum van twaalf of veertien per dag. Bovendien is het voor de menschelijke natuur hoogst moeilijk een eigengestelde grens niet onder een of ander voorwendsel te overschrijden. Meent men, dat tabak schadelijk en nadeelig is voor lichaam en geest, welnu men gebruike ze in het geheel nietZich een matig gebruik ervan voor nemen, is zich blootstellen aan het lang zamerhand overgaan tot een onmatig gebruik. Wij voor ons denken er niet aan, te velde te trekken tegen het rooken. Maar Jules Rochard doet het, door te zeggen dat het schadelijk is voor den mensch. Maar dan ook vordert de consequentie dat hij waarsehuwt tegen eene sigaar per dag, zoo goed als tegen een dage- lijksch rantsoen van twintig. hoe de fransche schrijver ;trooken is dus gewoonte", en in den anderen vertelt hoe velen bij langen nachtelijken geestesarbeid steun hebben gevonden bij de takak dan komt men zonder veel moeite tot de conclusie, dat het met Rochards aanval op de tabak zoo ernstig niet gemeend is en dat hij zelf zijn studie geschreven heeft onder het genot van een smakelijke sigaar. Van de tabak gaat hij over op de opium en wel op een der bestanddeelen daarvan, de morphine. Met klem en ernst wijst Rochard op den steeds klim- menden invloed op den mensch van morphine. De kleine dosis waarmede men aanvangt, wordt allengs grooter en grooter en ten slotte komt men er toe om hoeveelheden te gebruiken, welke een mensch die niet aan morphine gewoon is, onfeilbaar zouden dooden. Het zijn vooral vrouwen die aan morphine ver slaafd zijn, zegt de schrijver, en laat daarop volgen dat zeer zeker de ge- neesheeren de meerderheid uitmaken van de mannelijke slachtoffers der morphine. Men mag zich afvragen of dit waar kan zijn, of inderdaad de geneesheeren die beter dan ieder ander, den verderfelijken invloed der morphine kunnen kennen, daaraan juist het meest zouden ver slaafd zijn. Ieder die morphine gaat gebruiken is er onherroepelijk binnen zes maanden aan verslaafd. En deze schrikkelijke uitspraak van den geleerden schrijver wordt nog versterkt door de vreeselijke beschrijving welke hij geeft van het leven van hen die aan morphine ver slaafd zijn, zoogenaamde morphinisten. Slechts zeer zelden heeft een morphinist de reuzenkrachten noodig om zich aan zijne verkeerde gewoonte te onttrekken. Spoedig worden zij onverschillig voor alles behalve voor het vergift, en als zij arm geworden zijn, zien zij tegen geen misdaad op, die hen morphine kan verschaffen Door heel Europa is de morphinomanie verspreid en niet alleen onder de ge goede standen ook den drempel van keuken en werkplaats heeft zij over schreden en vooral in de hospitalen ziet men tal van meiden en werklieden, die aan de morphine verslaafd zijn. Waren de geneesheeren niet zoo grif in het voorschrijven en de apothekers niet zoo gemakkelijk met het zonder re cept afgeven van morphine, dan zou, zoo zegt Rochard, reeds veel gewonnen zijn. Het ligt voor de hand, dat zij die aan de morphine verslaafd zijn, nooit oud worden. Zoodra zij een zekeren tijd het vergift hebben gebruikt (de termijn ver schilt natuurlijk naarmate van het gestel van de persoon) gaan zij met groote schreden tegelijk èn lichamelijk èn zede lijk achteruit, en sterven meestal binnen zeer korten tijd, aan stilstand van het hart of iets dergelijks. Het derde vergift dat Rochard be spreekt, is, men raadt het reeds, de al cohol. En nu is er over de alcohol reeds zooveel geschreven, dat men ook in zijn stuk niet zeer veel nieuws meer vindt. Alleen treffen wij daarin eenige cijfers aan, dio der vermelding wel waardig zijn. In Frankrijk gebruikt men 3.08 liter alcohol per hoofd, in Zwitserland 7.5, in Zweden 10 34 en in Denemarken niet minder dan 16.51. Dat de schrijver Nederland daarbij niet noemt, geeft recht tot de veronderstelling, dat ons land in deze statistiek een middencijfer heeft en niet de treurige eere plaats inneemt zotals Denemarken. Vroeger, zegt Rochard, waren er van de 100 krankzinnigen tien, die het mis bruik van alcohol in dien toestand had gebracht, tegenwoordig zijn het er zeetien. Uit de bovengenoemde cijfers ziet men reeds, dat in noordelijke landen het al coholgebruik veel grooter is dan in zui delijke. In de eerste is ook het aantal zelfmoorden driemaal grooter. Eenige jaren geleden zeide de mi nister van Binnenlandsche Zaken in de Vereenigde Staten: „Sedert tien jaar heeft de alcohol aan het amerikaansche volk drie milliard gekost. Hij heeft 300000 men8chen gedood, 100.000 kinderen in de liefdadigheids-instellingen en 150.000 veroordeelden in de gevangenissen ge bracht en 10.000 menschen krankzinnig gemaakt. Vijftienhonderd moorden en 2000 zelfmoorden heeft hij veroorzaakt, 200000 vrouwen tot weduwen en een millioen kinderen tot weezen gemaakt." Jules Roehard tracht eene verklaring te geven van de voorliefde van den mensch voor prikkels zooals tabak, mor phine en alcohol hem geven. „De mensch", zegt hij, „verheft zich op zijn verstand, en toch schijnt dat verstand hem wel eens een juk, dat hij tracht af te schudden. Hij behandelt zijn verstand als een tiran wiens gezag hem kwelt en dien hij zoo spoedig mogelijk tracht af te schudden. Aan het werkelijk leven en de beslom meringen der dagelijksehe bezigheden te ontsnappen, in een droom, in een ideale wereld te leven, die de verbeelding naar believen bevolken kan, dit heeft voor sommige geesten een onweerstaanbare aantrekking. Vandaar de macht van morphine en alcohol hebben van den heer Jhr. Mr. A. G. de Geer, als rechter in dat College. De bij het 4e reg. inf. overgeplaatste 2e luit.-kwartierm. A. M. IJ. C. Vos- maer is bestemd om belast te worden met de administratie bij het 3e bataljon alhier. Op de heden gehouden paardenmarkt waren aangevoerd 67 paarden en 1 veulen grootendeels van inlandsch ras, waarbij flinke werkpaarden. De prijzen liepen van f 60 tot ƒ500. Het veulen gold 60. De handel was matig druk. Door wijlen den heer G. Kuyt is de helft zijner nalatenschap vermaakt aan de R. K. kerk van Onze Lieve Vrouw en van den H. Dominicus aan het Spaarne alhier. Wij ontvingen het „Eerste verslag van den len Haarlemschen Kinderspeel tuin", waaruit blijkt dat deze inrichting, die blijkbaar zoo uitmuntend voldoet, zich in een bloeienden toestand mag verheugen. De rekening sluit over het seizoen 1889 met een voordeelig saldo van f 389.42. Aan het verslag, waarop wij in het volgend nummer terugkomen, is toegevoegd naast de rekening, het reglement en de naamlijst van leden oprichters, begunstigers en gewone leden alsmede een inteekenbiljet voor hen die voor deze inrichting hun jaarlijksche bijdrage willen verhoogen of haar met een bydrage of schenking willen begunstigen. Het aantal kinderen op de elf bewaar scholen in deze gemeente beliep in 1889 1654 jonger dan 6 jaren en 309 kin deren van 6 jaren en ouder. Haarlem, 28 Maart 1890. Dinsdag 1 April des namiddags ten 3 ure zal in eene plechtige zitting der Arr.-Rechtbank alhier de installatie plaats Ten gevolge van een vergissing van onzen correspondent zijn de namen der koopers in onze opgave van den afloop der veiling in den „Gouden Leeuw," voorkomende in het nummer van Vrijdag foutief medegedeeld. We laten ze hier verbeterd volgende: No. 1 G. J. v. Dieren Bijvoet qq. No. 2, 3, 4 en 5 u No. 6 No. 7 J. G.. Stammeïjer. No. 8 G. J. v. Dieren Bijvoet qq. No. 9 E. Althoff. No. 10 D. Vriesekoop. No. 11 J. H. Stammeijer. No. 12 idem. Het was een merkwaardig stuk, dat Donderdagavond als de zesde abonne mentsvoorstelling van het Nederlandsch Tooneel alhier werd gegeven, zoowel om de frissche gedachte, die er aan ten grondslag ligt als om de uitmuntende wijze waarop Hermann Südermann, een nog jeugdig duitsch schrijver, de stof tot zijn eersteling op tooneelgebied heeft verwerkt. Hij heeft getracht eene aan schouwelijke voorstelling te geven van wat men onder het zoo rekbare begrip van dat woord verstaat. De een laat de eer balanceeren op de punt van den degen, de ander verstaat onder eer het ophouden van zijn fatsoenlijken naam ten koste van zijn vermogen, zijn werk kring, van alles wat hem dierbaar is, terwijl een derde handig tusschen deze beide uitersten doorzeilt op een wijze die men terecht schipperen kan noemen. Robert Steinecke i3 de zoon van een arbeidersgezin, bestaande uit man, vrouw en drie kinderen, waarvan twee meisjes. Hij zelf is in dienst van zijn patroon, den heer Mühlingk, als kantoorbediende en weet later de zaken van zijn heer in den Oost, tot een buitengewone hoogte te brengen. Bij zijn terugkeer in het vaderland komt de jonge man, die door den om gang met beschaafde en ontwikkelde lie den een hoogere gedachte van het leven heeft verkregen, dan de kring waarin hij oorspronkelijk is grootgebracht, tot de voor hem droevige ervaring dat de zijnen een geheel verkeerden weg zijn opge gaan. Zijne zuster Alma, die hij opzijn kosten een fatsoenlijk vak liet leeren en van wie hij zielsveel houdt, heeft onge oorloofde relaties met Curt, den zoon van zijn patroon, een losbol, en vader en moeder begrijpen niet wat hun doch ter misdrijft, maar vinden alles goed, want zij is nu „dame" en zij gevoelen zich vereerd door de beleefdheden en royaliteit van den rijken heer. Alma is echter nog dieper gezonken dan Robert vermoedde, dit blijkt o. a. uit haar ge zegde, een oogenblik nadat zij haar broe der beterschap heeft beloofd: „Mag ik dan van avond nog eens naar 't gemas kerd bal De kroon op de bittere ervaring van Robert wordt gezet als hij verneemt dat vader en moeder een som van 40.000 Mark van den ouden heer Mühlingk heb ben geaccepteerd om daardoor een einde te maken aan de relaties tusschen Curt en Alma. Robert zegt Curt de waarheid, maar het kost hem zijn betrekking, hij heeft echter de voldoening zijn gewezen chef de veertigduizend Mark voor de voe ten te kunnen werpen, die de schande van zijne familie bezegelde, welke som hem door zijn boezemvriend, den rijken kof fiehandelaar graaf van Trast-Saarberg daartoe is geleend. Als ook nu Curt, die bij dit onderhoud tegenwoordig is, op 1 schamperen toon vraagt „hoe het moge lijk is dat een arme kantoorklerk zooveel geld kan oversparen," kan de edele Ro- Naar liet engelsch VAN EDNA LYALL. 59) HOOFDSTUK XXIV. „Gij zijt nooit te vinden, wanneer men u noodig heeft," zeide zij gemelijk. „Het staat u fraai om u hier af te zonderen, wanneer iedereen het zoo druk heeft! Gij kunt Bella nu wel eens bezig houden." Espérance legde met een diepen zucht haar werk neer en be gaf zich naar de huiskamer, waar Bella was, die het allen zeer lastig maakte. „Gij kunt nu wel eens met haar gaan lezen," zeide mevrouw Mortlake, die haar deze lastige taak gretig overdroeg. „Zij moet hier blijven, omdat de andere kamers alle bezet zijn; zij moet dus kalm blijven." Dit wa3 gemakkelijker gezegd dan gedaan, omdat Bella zeer luidruchtig was en veel liever de goedhartige mevrouw Lowdell wilde lastig vallen, door haar te dwingen om deel te nemen aan een harer luidruchtige spelletjes, dan dat zij zou lezen. Minstens een half uur lang had er tusschen Espérance en Bella eene scher mutseling plaats ongeveer als volgt: „Nu Bella, k...a...t, gij weet toch zeer goed hoe dat ge speld wordt." „K...a...t," dreunde Bella werktuigelijk op. „Het licht schijnt in mijne oogen, nicht." „Ga dan ergens anders zitteD; welnu!" „K.,.a wat zingt miss Lowdell nu?" „Gij moogt niet spreken, ga voort!" „K...a.. t Kijk, daar vliegt een wesp bij het raam." „Bella, ga voort!" „Zult gij mij een stuk chocolade geven, wanneer ik het goed zeg „Neen zeker niet; nu, een beetje vlug!" „Mama geeft het altijd," zeide Bella, terwijl zij haar lip weer liet hangen. „Wilt gij dat woord nu lezen of niet?" „Neen, gij zijt toch maar een Fransche en gij kunt het mij vol strekt niet leeren," zeide Bella met huilende stem. Nu deed Espérance het boek dicht en bracht hare lastige leer linge naar den hoek van de kamer, waar Bella uit alle macht begon te schreien. „Mij dunkt, dat het een zeer lastig kind is," zeide mevrouw Lowdell, terwijl zij, na een blik vol deernis op Espérance te hebben geworpen, haastig de kamer verliet, om Bella's geschrei niet meer te moeten aanhooren. Espérance schaamde zich diep, dat haar leerlinge door dit on aardig gedrag de gasten uit de kamer verjoeg en wilde haar daarom naar de kinderkamer brengen, maar dit was niet naar den zin van mevrouw Mortlake, zoodat alle gasten genoodzaakt waren in hunne slaapkamer te blijven, zoolang miss Bella beneden bleef. Zonder het minste diminuendo schreide zij eenige minuten lang onafgebroken door en Espérance, aan de wanhoop ten prooi, zat met haar hand op haar voorhoofd te luisteren naar het geschrei van Bella en het gezang, dat van boven kwam. Dat duurde steeds voort. „Maar de mannen moeten werken en de vrouwen schreien," zong miss Lowdell. Heftig geschrei van Bertha. „En de stormen verheffen zich eensklaps en het water is diep." „Ob, ho, oh, ho! ik haat u!" klonk het uit den hoek. Waarom moest zy juist op dezen dag dit lied over de zee hooren zingen? En waarom weende Bella zoo halsstarrig? Het lichamelijk en geestelijk lijden deed haar bijna het verstand ver liezen. Juist toen miss Lowdell de kamer verliet, kwam mevrouw Mortlake terug, zeer verontwaardigd, dat zij Bella weer hoorde schreien. „Wat is er nu weer? Het gaat hier altijd verkeerd, wanneer ik slechts een minuut lang de kamer verlaat. Kom maar hier, lief kind; wat is ei Bella kon nog niet spreken door het schreien, maar mevrouw Mortlake ving de woorden op: „ik haat haar," en „chocolade." „Espérance, gij brengt het arme kind altijd aan het schreien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1