NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. Jaargang. Woensdag 30 April 1890. No. 2093. ABOKKÏHES'ISÏRIJS: AD VERTEHTIËÏT: Van Vcrra ea van Nabij. LAPMIDDELEN. S T A S a f E f] Of s. LA COSAQUE. F E 0 ILLfüTO TL IN oen vreemde. HAARLEM'S DAGBLAD Voor Haarlem per 3 maanden/1.20. Franco door liet geheele Rijk, per 3 maanden. -1.85. Afzonderlijke nummers- 0.05. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Rontatraci No. 9, Haarlem. 'sreBeSosmÉiraEaKBev 125Ï. van 15 regel» 50 Cent»; iedere regel meer 10 een*»' Groote letter» naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers. Birepteureii-Uitgeverai J. c. PEEKEEOOM ©n J. B. AVIS. Hoofdagenten voor het BuitenlandCompagnie Générale de Publicitif i'&rangerr G. L. BATJMM ff Co.t JOB.N Jf. JONES, Succ., Parijs Slbis Faubourg Montma?tre. XXVI. Als een bloedeloos mensch, vel over been, dat u met groote holle oogen aan staart en om ontferming schijnt te smee- ken zoo sleept zich onze gemeente- rekening voort. Mooi is het beeld niet, maar juist is het wel. Onze gemeente-begrooting ligt te sterven aan de sluitpost, de ver teringsbelasting. Jaren achtereen is die verhoogd geworden met wat er tot het doen overeenstemmen van debet en credit noodig wasea evenlang hebben de be lastingschuldigen die vermeerdering van lasten opgebracht. Niettemin wist iedereen wel, dat dit zóo niet blijven kon. Hoofdelijke omslag is wel elastisch, maar zelfs bij het soe pelste elastiek wordt op een gegeven oogenblik de grens der rekbaarheid over schreden en springt het uit elkaar. En de geleerden zijn het er vrijwel over eens, dat aan het elastiek dat gemeente belasting heet, niet langer mag worden getrokken. Maar de uitgaven nemen haod over hand toe. Groote werken ten algemeenen nutte moeten worden uitgevoerd, werken die niet te ontwijken zijn. Maar de gemeente-rekening staart u aan met oogen die Dog holler worden; de flauwe kleur die nog op het gelaat te bespeuren was, vaagt langzaam wegstraks pleft ze als een dood omhulsel neer, leeg, vervloeid, verdroogd. Het kon en mocht niet anders dan bemoedigend wezen toen Burge meester en Wethouders beloofden te zullen rondzien naar middelen tot bezui niging, en tot vermeerdering van inkom sten. En des te meer aanlokkelijk was die belofte, omdat geen sterveling eigenlijk idee had van den kant waar die finan- caeele vermeerdering vandaan zou komen. Men keek hier en daar en ginds maar zag ten slotte de beloofde voor stellen tot verhooging van inkomsten verschijnen uit een hoek waaraan men zelfs geen oogenblik had gedacht. „De kinderen van buiten weg op de middelbare scholen en het schoolgeld daar op verhoogd!" zoo was de leus, waar onder B. gü W. hun voorstellen ten strijde voeron. En dat het principe de moeite van een heeten strijd waard is, dat zullen zoowel tegenstanders ais voorstanders van het middelbaar en hooger onderwijs, toegeven. Maar die principe-kwestie daargelaten Zien wij wat de voordeelen zoudsn we zen die uit de voorgestelde maatregelen zullen voortvloeien, dan komen wij tot een jaarlijksche bate van f 6000 en dat onder de allergunstigste omstandigheden. Is deze sop die kool wel waard? Maakt inderdaad een som van zes duizend gilden een begrooting waarop meer dan anderhalve ton gouds aan belasting pareert, goed of slecht? Och kom! Indien het B. ea W. ernst is met hun voornemen om de gemeente-inkomsten in beter doen te brengen, waaraan wij niet twijfelen, dan mogen wij dit onder- wijs-voorstel zeer zeker beschouwen als de belhamel die aan het hoofd der kudde loopc met een rinkelenden bel om den hals, welke zijn komst aankondigt.Geraakt dat eerste schaap behouden over de brug, dan zullen wij er meerderen zien volgen eh zal de heele kudde van onnoozele maatregeltjes en verbeteringetjes met onstichtelijk geblaat aich aan ons oog komen vertoonen. Zooveel honderdgulden op deze creditpo3t meer, zooveel honderd op die debet-post minder. Als wij nu alles wat nog elas tisch is eens flink uitrekken en wat te groot is naar onze meening, maar wat indrukken, dan zal het misschien nog wel lukken. Zeer zeker. Maar hoe dan de begrooting er zal uitzien? welke posten die men vroeger onaantastbaar waande, dan zullen besnoeid of verdwe nen zijn, dat onaanlokkelijk tafereel moge ieder voor zichzelven gaan neer schilderen. Dan zal de begrooting sluiten, zonder verdere opdrijving van de ver- terings-belasting, maar de ingezetenen zullen er daarom niet beter aan toe zijn. Welke ontvangst-poaten op de begroo ting moet men dan gaan verhoogen? De staangelden op de kermis de ha ven- en kaaigelden? de hondenbelasting Maar in het eerste geval verloopt de ker mis en ontvangt men niets meer, in het tweede geval wordt de handel belemmerd, in het derde geval komt de verhooging tóch weer in den vorm van belasting op de ingezetenen neer. En waarlijk wij kunnen onder de begrootingsporten geene andere vinden, die voor eenige beteekenende verhooging vatbaar zijn. Hoe is het met de uitgaven Moet men de uitgaven voor kunsten en wetenschap pen gaan beperken? De gemeentelijke gymnastiek-, scherm- en dansschool op heffen? de stads-bibliotheek en het ste delijk museum sluiten? de subsidie aan de school voor kunstnijverheid en die aan het gemeentelijk muziekkorps intrekken Wie zal deze maatregelen durven voorstellen en uitvoeren Wie deze jos uit het vuur halen En toch als B. en W. niet willen overgaan tot verhooging van do percen tage van de verteringsbelasting, zullen zij juist dergelijke posten moeten gaan bemoeien. Vaartwel dan, kunsten en we tenschappen dan zal voortaan Haarlem van brood alleen moeten leven. Men ziet somtijds uit naar middelen tot redding, die ver weg leggen en haast onbereikbaar zijn, terwijl de middelen die voor de hand liggen worden voorbij gezien. Misschien zullen B. en W. erin kunnen slagen den toestand der begroo ting iets gunstiger te maken door aller lei bij elkaar te knutselen. Maar zulk eene verbetering blijft onvoldoende en lapwerk. Er is slechts een middel tot vermeer dering der ontvangsten. Dat is geen ge heim-middel, wij kennen het allen: het is vorhooging van het belastingbiljet van diegenen, die hunne vertering te laag opgeven. En die categorie bestaat niet uit tientallen, neen uit honderdtallen van ingezetenen. Indien zij in de belasting betaalden wat zij behoorden bij te dragen, dan zouden de gevaarlijke lapmiddelen waarvan thans het eerste voor den dag is gekomen, onnoodig zijn. Slaat het kohier op en ziet hoevelen voorgeven te bestaan van een sommetje, dat wij allen weten dat niet voldoende kan zijn! Verhoogt die cijfers! En indien dit te groote moeilijkheden met zich medebrengt, verandert dan de geheele manier van belastingheffingSlaat voort aan elk ingezetene van gemeentewege aan, en laat vervallen de eigen aangifte Wie werkelijk te hoog mocht worden aangeslagen, kan komen bewijzen dat dit inderdaad zoo is. Gemeentelijke taxatie van de vertering der iugezetenen zou de opbrengst der belasting ongetwijfeld aanzienlijk groo- ter doen worden. Dan kan de percentage onveranderd blijven en wordt niet de kleine burger getroffen noch de middel stand Maar dan zal hij wiens vertering in de duizenden loopt, belasting betalen voor al die duizenden en hij zal daarte gen ook geen bezwaar kunnen noch willen maken. Dit is het middel dat wij allen ken nen en dat men toch niet schijnt te willen toepassen. Waarom toch niet? Waarom grijpt men deze koe niet flink bij de horens? Waarom niet? Haarlem, 29 April 1890. Voor het acte-examen van onderwijzer, op 28 April te Amsterdam gehouden, zijn geslaagd o. a. de heeren: A. W. Haak, L. F. Junge, C. Huijsman, C. J. den Heex en T. van der Griendt, alhier. Aan het eindexamen der burger avondschool, dat Maandagavond werd afgenomen, werd deelgenomen door zes candidatenA. Jansen, J. M. Jonck- bloedt en P. de Hoc die het vol ledig, J. B. Smits die het tot de verplichte vakken beperkt getuigschrift hadden aangevraagd, benevens door J. B. Sonnemans en A. J. Scherpenhuysen, die hot voor oen jaar verkregen beperkt diploma wenschten uit te breiden voor wis- en werktuigkunde. De uitslag kan nog niet worden be kend gemaakt, aangezien die eerst Woens dagavond, bij gelegenheid van de alge- meene promotie der klassen, den belang hebbenden zal worden medegedeeld. De kapitein der infanterie J.C. A. Pabst van het 4e reg. infanterie alhier, in gar nizoen, wordt overgeplaatst naar Breda, alwaar hij aan de Kon. Mil. Academie zal worden werkzaam gesteld. Doet het ons en velen aan den eenen kant genoegen dat de bekwaamheden van dezen verdienstelijken officier op deze wijze door Z. M. den Koning worden gewaardeerd, aan den anderen kant is het met leedwezen, dat wij hem uit deze gemeente zien vertrekken, waar kapitein Pabst zich tal van vrienden heeft verwor ven. Vooral de dd. schutterij zal door zijn vertrek een waar verlies lijden. Hij toch was het die met onverdroten ijver en toewijding, sinds een viertal jaren zoowel de theoretische als practische oefeningen leidde van officieren en kader en daardoor niet weinig heeft bijgedragen de dd. schutterij alhier tot een flink en degelijk korps te maken. Hoe kapitein Pabst de oefeningen leidde, daarover kan maar dén oordeel zijn. De tactvolle omgang met de minderen in rang deed hem hun aller achting en aanzien verwerven, terwijl de gezellige en innemende toon, die hem tegenover de subalterne en hoofd officieren steeds eigen was, hem op hun aller vriendschap en waardeering staat deed maken. Moge het den beminden kapitein bij voortduring welgaan. Namens 't bestuur der timmerlieden- vereeniging „Eensgezindheid" fgoedge- keurd bij KoDioklijk besluit van 27 April 1888 No. 29) en van 'fc Neder- landsch Timmerliedenverbond, afdeeling Haarlem, is aan de mrs timmerlieden en architecten hier ter stede de navolgende circulaire gezonden: „Daar wij de eer hebben gehad u uit te noodigen ter vergadering in 't lokaal „Weten en Werken" op 16 April j.l zoo komen wij nogmaals tot u, en wel naar aanleiding van 't besluit door hee ren patroons en de besturen der timmer- liedenvereenigingen genomen, om nog eens een vergadering te hebben, om 't doel in ruimer kring bekend te maken, en eiken patroon in de gelegenheid to I stellen zijn gedachte uit te spreken over deze voor ons allen belangrijke zaak. Do belangstelling en de medewerking, ons op die vergadering getoond, sporen ons dan ook aan u dringend te verzoeken op Woensdag 30 April a.s., 's a von ds ten 9 ure, in 't lokaal „Weten en Werken" te komen om met elkander van gedachten te wisselen. Zijt ook gij werkelijk overtuigd dat het lot van den eerlyken werkman (d. w. z. hij, die wars van elke filantropie, zich zelf wil helpen) verbetering vereischt, dan twijfelen wij ook niet of gij zult ons streven, een loonsverhooging van 2 cent per uur, billijken en zoo mogelijk steu nen. Met geen eisch, maar met de vraag: „Wilt gij ons helpen? want't is noodig!" komen wij tot u" Dezer dagen zal de vereeniging Muzikale Vriendenkring" onder direc tie van den heer K. F. van Maas Jr., weder eene uitvoering geven, met wel willende medewerking van den heer H. G. Wijnands, bas, alhier. Maandagavond werd in den schouw burg alhier door een „Compagnie-pari- sienne" een operette opgevoerd, van Meil- hac en Millaud „La Cosaque", muziek van Hervé. Zooals te verwachten, was het publiek in zeer geringen getale op gekomen. Deze operette, die wij een vgftal jaren geleden hier ter stede als comédie zagen opvoeren met de bekende fransche actrice mad. Saignard ïn de ti telrol, heeft ons jaiet meer dan middel matig voldaan. Het is o. i. bepaald een verkeerd idóo geweest, er eene operette van te maken, noeh de rollen, noch de samenhang van het stuk eigenen zich daarvoor. Waar blijft de trotsche, grillige en onbuigzame prinses? We zagen voor haar in de plaats een klein zwak vrouw tje, met allerbetooverenaste glimlachjes in wier handen karwats en revolver niet passen; oen woeste kozaksche, die fijne trillers zingt en (op hooggehakte parij- 8cke schoentjes wegtrippelt! Bespottelijk! T leeht8 enkele figuren konden ons be hagen, Jules Primitif was dragelijk, maar te groot en te log voor een wuft Fransch- mannetje, het kostte hem blijkbaar moeite bij zijn koddig refrein: „Hortense, Hor- tense t'as l'esprit distrait" de beenen van den vloer te krijgen, daarentegen was het drietal dat de conseii de familie vormde tamelijk bevredigend, uitgenomen de af schuwelijke uniformen, die zij droegen. De zang was met uitzondering van mad. Alice Caillot (la Cosaque) minder, dan men in 't redelyke verwachten kon. Een twintigtal muzikanten vormden het orkest, onder direetie van den heer Naar het engelsch. VAN EDNA LYALL. 82 HOOFDSTUK XXX. Do voorzanger hield veel van Claude dat deden inderdaad allen en bovendien hield hij, de muziek uitgezonderd, het meest van praten; daarom noodigde hij Claude uit, het avondeten bij hem te gebruiken, en hij hield het gesprek levendig gaande, totdat de klok twaalf uur sloeg; Claude stond toen op, zeide dat hij des morgens zeer vroeg in de kathedraal wilde zijn, om daar dan de lichtscnakeeringen, gedurende het opgaan van de zon, waar te nemen. „Het is zeker wel te laat om nog een van de kerkeknechien op te kloppen?" vroeg hij. „Ik wilde gaarne de sleutels hebben; vroeger kon ik ze van den deken leenen, maar op dit uur kan ik er hem toch niet om vragen." De voorzanger zocht oogenblikkelijk zijne sleutels en volgde zijn gast naar de deur. „Wat een helder maanlicht," zeide hij, een blik naar buiten werpende. „Ik zou u nu gaarne de kathedraal eens willen laten zien, maar het strijd tegen de. bepalingen, om er den nacht bin nen te treden, en uitgezonderd dat geschil over Wagner, ben ik altijd zeer gehoorzaam." Claude zeide lachende, dat hij al reeds tevreden zou zijn, wan neer hij om zes uur de kathedraal zou kunnen bezoeken, vervol gens wandelde hij naar zijn hotel, om daar in een slaap van eenige uren over Espérance te kunnen droomen. Den volgenden morgen scheen de zon zoo helder, dat hij het niet beter wenschen kon. Hij liep eenige malen voorbij de pastorie, en hield zijne peinzende blikken op de ramen gevestigd; eensklaps herinnerde hij het zich, dat zijn werk hem naar de kathedraal riep; haastig spoedde hij zich daarheen en ontsloot de zuiderdeur. Hij legde zijn schildersezel neer en gaf zich eenige minuten met hart en ziel over aan het verrukkelijk schouwspel voor hem; zijne blikken waarden langs de lange rij van pilaren, totdat zij zich langzamerhand meer naar beneden richtten en gevestigd bleven op de graftombe van den kruisvader. Zijn hart begon onstuimig te kloppen en met onhoorbare schreden snelde hij vooruit. Was dat werkelijk Espórance? Hij wierp een blik vol verwondering op de tengere gestalte. In halfliggende houding had zij zich in een hoek neergevleid, haar hoofd was voorovergevallen en rustte tegen den grafsteen; het zacht golvende, zwarte haar vormde een scherp contrast met den witten steen, hare wangen waren door den slaap rood gekleurd, en een van hare kleine handen hield den rozen krans van Javotte vast omklemd; haar gansche houding en uit drukking van gelaat spraken van ongestoorde rust. Door eenig gerucht ontwaakte zij ten laatste, zij keek verwonderd op, en er kwam een glans van vreugde op haar gelaat, toen zij Claude ontwaarde. „O, wat ben ik blij!" zeide zij, „ik wist wel, dat er iemand zou komen; wat doet het mij genoegen, dat gij het waart, Claude." Deze naam ontsnapte onwillekeurig aan hare lippen, hij kleurde van genoegen. „Zijt gij bij ongeluk hier opgesloten?" vroeg hij verbaasd. Nu kwam er een droefgeestige trek op Espérance's gelaat; zij vertelde hem alles en vroeg hem om raad. Hij was zeer ontsteld, maar hevig was zijne verontwaardiging over de onrechtvaardig heid van Bertha en over haar wreedheid om Espérance in de kathedraal op te sluiten. „Dat is niets, het is nu reeds voorbij," viel zij hem in de rede, maar hoe moet ik het thuis vertellen Wat zullen zij zeggen Hij richtte zijne gedachten nu ook op de moeielijkheden van het oogenblik, en met veel zelfverloochening gaf hij baar den raad om oogenblikkelijk naar de pastorie te gaan en het slechte nieuws aan Cornelia mede te deelen, het aan deze overlatende, om er den deken van in kennis te stellen. Terwijl zij hierover nog spraken, sloeg de klok zeven uur, en Espérance begaf zich naar de deur, zich stijf en in alle leden pijnlijk gevoelende door haar harde rustplaats. „Ik moet gaan," zeide zij op vastberaden toon, hoewel zij reeds beefde bij de gedachte aan de moeielijke taak, die haar wachtte. „Ik zal nu wel kunnen binnenkomen, en wy hebben geen tijd ta>

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1