TWEEDE BEAD
UIT INSULINDE.
Alischar en Smaragdine.
B l N H I; N L A X i).
FEUILLETON.
MIJN NEEF, DE GRAAF.
BEHOORENDE BIJ
LfAAllZJSM'8 DAGBLAD
VAN
Maandag 26 Mei 1890.
Een Oostersche Vertelling,
(Slot).
Toen Alischar ontwaakte en zich alleen
bevond, werd zijn hare met een onbe-
schrijfelijken angst vervuld. Hij ging aan
als een bezetene en liep als een razende
door het huis. Hij begreep al spoedig
dat de lage Giaour hem had bedrogen,
om zich van haar meester te maken.
Eerst zat hy uren achtereen in tranen,
doch inziende dat dit niets baatte, giDg
hij de straat op. Hier ontmoette hij eea
oude vrouw aan wie hij zijn hart uit
stortte.
//Het doet mij voor u zeer veel leed,
mijn zoon," sprak het oudje, //doch houd
goeden moed. Ik geloof dat ik u wel kan
helpen. Ga onmiddellijk een broodmand
koopen en leg er eenige damesartikelen
in. Ik zal met de koopwaar er op uit
gaan en ik geloof stellig dat ge spoedig ieta
van Smaragdine zult vernemen."
Alischar was buiten zichzelven van
vreugde bij dezen straal der hope, hij be
vochtigde de hand der oude vrouw met
tranen en haalde wat zij vroee.
Zij maakte zich reisvaardig e
lange omzwervingen kwam zij aan het
huis van Beschadeddin. Zij trad er juist
binnen, toen een der slavinnen de arme
Smaragdine kwelde.
z/Wat heeft 'tarme kind u gedaan, dat
gy haar zoo mishandelt
z/Wij doen 't tegen onzen wil om on
zen meester te gehoorzamen."
z/Ook als hij niet thuis is," vroeg de
oude vrouw, //heb toch medelijden. Laat
mij de ongelukkige los binden en haar
wat verfrisschends toedienen."
De slavinnen, niet geheel van mede
lijden ontbloot, lieten haar voor een oogen
blik met de oude vrouw alleen. Deze
maakte nu gebruik van de gelegenheid
om Smaragdine te zeggen wat het doel
harer komst was. Zij moest zorgen dat
zij heden nacht juist om twaalf uur aan
het raam zou zijn, waar Alischar haar
dan op zijn schouders zou kunnen weg
voeren. Daarna ging de oude vrouw
huiswaarts om Alischar met de afspraak
in kennis te stellen. Op dien nacht stond
de jonkman dan ook op 't bepaalde uur
op de afgesproken plek en besloot ge
duldig te wachten tot zijn geliefde
zou verschijnen. Doch helaas! het ver
driet had hem menigen slapeloozen nacht
bezorgd en nu hij zich spoedig weder
verzekerd zag van 't bezit van Smaragdine,
werd hij op straat door den slaap plot
seling overvallen. Nu gebeurde het dat
juist op dit oogenblik een dief daar ter
plaatse voorbijging. Toen hij Alischar
zag liggen, nam hij hem zijn tulband
van het hoofd en dien opzettende zou hij
juist doorgaan. Smaragdine echter, die
op dat oogenblik aan het venster stond,
herkende den tulband en niet twij
felende of hij behoorde aan Alischar
opende zij het hekwerk en fluisterde den
dief hoorbaar toe: „Kom, mijn geliefde,
ik ben gereed om af te dalen!"
z/Dat is een vermakelijk avontuur,//
mompelde de dief.
Toen ging hij onder Smaragdine's raam
staan nam haar op zijn schouders en
ging er met haar bliksemsnel van door.
//O," zoide zij tot hem, //gij zijt zoo
sterk, gij draaft als een paard en de
oude vrouw had mij verteld dat gij door
verdriet verzwakt waart en uw beenen
ter nauwernood kondt voortbewegen
De dief zweeg en langzamerhand bracht
Smaragdine haar hand aan zijn sterk
behaard gelaat, zoodat zy zeer verschrikte
en uit al haar macht begon te schreeuwen.
t,Wie zijt gij? Wie zijt gij?"
//Stil", gaf de dief ten antwoord, /,ik
ben Herian en behoor tot de bende van
Ahmed-ed-deyf. Wij zijn met ons veer
tigen, allen jolige haudelaars cu een ge
lukkig leven zult gij met ons leiden!"
Smaragdine bemerkte in welke ver
keerde handen zij was gevallen, zij be
val haar ziel Allah en haar lichaam den
Profeet aan en liet Herian rustig met
haar voortgaan. Hij bracht haar regel
recht naar een grot buiten de stad, waar
de bende zich bevond. Op dat oogenblik
was er niemand behalve de moeder van
het opperhoofd, die het des nachts ge
roofde aan haar toevertrouwde en bi-
zonderlijk het lijfgoed van een jongen ver
moorden ruiter, wiens paard en overkleed
in dsn grot waren. De dief gaf Smarag
dine aan de bescherming der oude vrouw
over en ging toen weder op avonturen
uit; zy waren nog geen vyf minuten
alleen of de oude begon Smaragdine's
schoonheid te prijzen en wenschte haar
galuk met het vooruitzicht om de bruid
te worden van haar zoon, 't opperhoofd,
wiens talenten zij zeer hoog opvijzelde.
Na eene kleine wijle wischte Smarag
dine haar tranen af en was een weinig
getroost. Zij ging zoover dat zij ver
klaarde met alles tevreden te zijn, zoo zij
slechts kon baden om het opperhoofd op
een hem toekomende manier haar op
wachting te kunnen maken.
z,O, het bad! het bad!" riep de oude
uit, „gij hebt gelijk, niets ter wereld
gaat boven het bad, doch ik kan er niet
meer van genieten, wani ik heb niemand
die mij kan helpen."
«Ik ben er nog,"sprak Smaragdine,;/laat
ik u eerst helpen en dan moet gij 't
mij doen!"
De oude vrouw stemde toe. Het bad
was spoedig in gereedheid gebracht en
de eerste maal na zooveel jaren trad de
oude er in. Smaragdine hield het water
warm en wreef de oude dame zoodanig,
dat deze in een verkwikkelijk slaapje
viel. De slavin deed nu spoedig de
kleeding en de wapenen van den ver
moorden ruiter aan, beklom zijn paard en
rende den grot uit, zonder te weten waar
heen. Bij het aanbreken vau den dag
bevond zij zich in eene onbebouwde
streek, die geheel verlaten was. Zij at
wat wortelen en vruchten en liet
haar paard onder de boomen grazen. Zoo
ging het alle dagen. Op den morgen van
den elfden dag ontdekte zij in de vallei
vóór haar een schoon gelegen stad en
toen zij de poorten naderde, zag zij zich
omringd door tal van ruiters, die zich
voor de hoeven van haar paard op den
grond wierpen, hare kleederen kusten
en haar plechtig inhaalden als de Sul
tan, dien de Hemel hun had toegezon
den. Men klapte in de handen en riep
„Allah jausoer es Soeltaoen
Daarop sprak er een uit de menigte, de
eerste Minister, tot haar: //Weet, Heer,
dat wanneer de Koning dezer stad kin
derloos sterftde bewoners in de
straten vergaderen om den eerste, die
uit de wildernis tot ons komt, tot
koning uit te roepen. De Hemel zij
geprezen voor uwe komst, want was
het een sehelm of dief geweest, dan had
den wij hem eveneens tot koning uitge
roepen
#Geloof niet," antwoordde Smaragdine,
dat ik een mensch van lage geboorte
ben. Ik ben een adellyk jongeling, die
uit zacht naar avonturen toevallig in uw
midden is geraakt."
Smaragdine hield op schitterende wijze
haar intocht in de stad, opende de schat-
kameren van den overleden koning en
deelde eene aanzienlyke hoeveelheid geld
uit onder het volk, vooral onder het
leger, om zich de genegenheid aller har
ten te verwerven. Zoodoende werd zij
spoedig allerwegen bemind. Alleen de sul
tan gevoelde zich niet gelukkig. Hare
sehar. Na alzoo dertien maanden ge
regeerd te hebben zonder iets van Ali
schar vernomen te hebben liet zij op
Nieuwjaar alle ministers bij zich komen
en beval in het midden der stad een
groot amphitheater op te richten. Daar
na werd een grooto maaltijd aangericht
en de herauten verkondigden, dat de
sultan op den eersten dag van elke
nieuwe maan het volk zou vergasten;
het was op straffe des doods verboden
dien dag te winkelen of handel te drij
ven. Ieder at, dronk en genoot zooveel
hij kon om aan 's Konings begeerte te
voldoen,
Smaragdine wa3 nu zeer verheugd,
want zij vleide zich door dezen maatre
gel op een of ander oogenblik Alischar
te ontdekken. Juist, toen zy hierover na
dacht, stond een man op, die zijn hand
uitstrekte en een gerecht van zich afwees.
Dadelijk riep een stem: //Schande over
hem die 't eten van de hand wijst, dat
de vorst hem heeft voorgezet!"
z/De reden daarvan is," antwoordde
de man, „omdat zij gehakt voor mij gezet
hebben en ik houd niet vau gehakt.//
z/Dan is het een ongeloovigo hond,"
riep een ander.
Smaragdine, die alles van haar troon
zag, liet de man voor zich brengen. Het
volk hield met eten op, oog en oor
waren aandachtig op 'tgeen gebeuren
zou.
wHoe heet gij?" vroeg Smaragdine „en
waarom zijt gij hierheen gekomen?"
„Ik heet Ali," was 't antwoord, //ik
ben wever van beroep en hierheen ge
komen om mijn hrood te verdienen."
z/Zoo, zoo," sprak Smaragdine, //breng
mij spoedig mijn Komla-talel en de sta
len pen, die er bij hoort, en dan zal de
waarheid blijken."
Toen zij met de berekening begon
keek zij sehynbaar naar boven en zeide
na eenige oogen blikken„Hond, gij liegt!
Gij zijt een Giaour en gij zijt met eene
boosaardige bedoeling hierheen gekomen.
Beken de waarheid of uw hoofd vliegt
dadelijk van uw lichaam!"
//Vergeving! vergeving!" riep de on-
geloovige uit, //vergeving, groote Kening!
Ik ben een Giaour!"
De man werd onmiddellyk gegrepen
en voor de oogen des volks opgehangen,
dat de sterrekundige kennis en de stren
ge rechtvaardigheid van zijn soeverein
toejuichte.
Niet lang daarna gebeurde het bij een
volgenden feestmaaltijd dat een vreem
deling haastig en bestoven van de reis
aan de deur van het amphitheater kwam
en op luiden toon eenige vragen deed
omtrent de oorzaak dezer plechtigheid.
Een oude vrouw bij de poort verklaarde
hem de beteekenis ervan, doch vergat de
voorwaarden van de deelneming aan den
maaltijd er bij te aeggen. De man nam
daarop plaats en kort daarop wees hij
eveneens een gerecht van de hand.
z/Neem aanriepen onmiddellijk dui
zend stemmen, ,/neem aan, of gij wordt
opgehangen
De man, die het ergste vreesde, wilde
het op een loopen zetten, maar werd ge
grepen en voor het aangezicht des vorsten
gebracht.
z/Wie zijt gij?" vroeg Smaragdine, „en
waartoe zijt gij hierheen gekomen?"
Mijn naam is Osman, ik ben tuin
man en hierheen gekomen om eenige
zeldzame bloemen te zoeken."
Smaragdine keek den man strak in de
oogen en riep: „Hatelijke kerel,gij liegt!
Uw naam is Hirvan en gij zijt een dief
Beken de waarheid, ellendeling!"
De man verbleekte, zijn tong weigerde
te spreken en stamelend bekende hij de
waarheid. De koning beval zijne terecht
stelling. Het volk ging daarop weder
tot den maaltijd over en verwonderde
zich nog meer over de wijsheid en
scherpzinnigheid van den vorst.
De eerste dag van de volgende maan
bracht weder zijn festiviteiten en
een feestmaaltijd werd weder aangericht.
Er kwam weder een vreemdeling aan,
gangers. Hij werd onmiddellijk voor
Smaragdine gebracht, die hem het ons
bekende verhoor deed ondergaan.
„Mijn naam," antwoordde de vreem
deling, „is Resin en ik ben een arme
bedelmonnik."
„Breng myn Komlatafel en mijn sta
len pen", riep de koning.
Aan het bevel werd voldaan en
na eenige oogenblikken riep zij uit: „Gij
liegt het, hond! gij zijt Beschadeddin, voor
het uiterlijke zijt gij een Moslim, doch
in uw hart zijt gij een ongeloovige
beken de waarheid of gij sterft."
Het was niemand anders dan Bescha
deddin. Gelijk de dief w^s hij onmiddel
lijk na het verlies van zijn schoone slavin
er op uitgegaan, hopende haar terug te
vinden en het noodlot had hem bij Sma
ragdine gebracht. De terechtstelling had
plaats en de feestelijkheden werden door
gezet. Alleen Smaragdine nam er geen
deel aan.
Toen nu na eenigen tijd de
gewone feestelijkheden weder begonnen,
verscheen een schoon jongeling, op wiens
fraai gelaat de sporen van verdriet
waren achtergebleven. Het was Alischar
en toen Smaragdine hem aanschouwde
kon zij haar vreugde niet bedwingen.
Gelijk de vorigen verviel hij bij den
maaltijd in dezelfde fout die zyn
voorgangers zoo noodlottig was gewor
den. Ook hij werd voor 's vorsten troon
geroepen. Hij knielde zeer eerbiedig en
kuste het stof. Zonder aarzeling beant
woordde hij de hem gedane vragen.
„Ik heet Alischar en al zwervende
ben ik hierheen gekomen om de bron
van mijn leven, mijn Smaragdine te
zoeken."
De koning liet zijn Komlatafel en de
stalen pen halen.
„Gij hebt de waarheid gesproken",
sprak de vorst, „en ik zie dat de Hemel
u spoedig uw verloren minnares zal te
rugschenken!"
Daarna beval Smaragdine, dat Ali
schar een bad zou nemen, dat hij 't
eerekleed zou aantrekken en met achting
en onderscheid in 't paleis zou worden
behandeld. Smaragdine kon niet tot den
nacht wachten, zoo groot was haar on
geduld. Toen het avond was geworden
beval zij dat Alischar aan den vorstelyken
disch zou aanzetten. De jongeling was
natuurlijk zeer bescheiden en gedroeg
zich zoo goed als hij kon, en toen de maal
tijd was afgeloopen kreeg hij een der ko-
ninklyke slaapvertrekken tot zijn gebruik.
Den volgenden morgen zeer vroeg, trad
een gestalte zyn kamer binnen en fluis
terde den slapende iets in. Het was
Smaragdine; zij was buiten zichzelve
van vreugde en barstte in een luid ge
lach uit, waarop zij zich aan Alischar be
kend maakte. Eenige uren daarna ver
gaderde de koning den adel en verzocht
hem een onder-koning, daar zy met den
jongeling een reis door het land wilde
ondernemen.
De edelen voldeden onmiddellijk aan het
verzoek en begeleidden den vorst met
pracht en staatsie tot aan de poort. Maar
Smaragdine had geen voornemen terug
te keeren, zij had haar Alischar gevon
den en verkoos een leven van vreugde,
vrede en liefde in haar geboorteplaats
boven een onaangename vermomming en
de lastige pracht eens vorsten.
TJAMPAKA.
Ilamrlem, Mei 1890.
'edachten waren dag en nacht bij Ali-wien hetzelfde overkwam als zijn voor-
De minister van Water-
staat heeft benoemd tot buitengewoon
opzichter bij de opneming der kleine
rivieren in Noord-Brabant, in verband
met het onderzoek naar den waterstaat
kundigen toestand des lands, de civiel-
ingenieurs J. P. H. de Man, te Breda,
en W. F. Druijve8teijn, te Haarlem.
Prof. dr. Allard Pierson zal
als afgevaardigde van den senaat der
univ. van Amsterdam, die hoogeschool
bij de universiteitsfeesten te Montpellïer
vertegenwoordigen.
Inden gemeenteraad ral
Amsterdam zijn nu reeds gedurende
eenige dagen de algemeene beraadsla
gingen over de tram voordracht aan den
gang. De heeren Treub en Gerritsen
bestreden, de heeren Van den Wall Bake
en Do Vries verdedigden de voordracht
terwijl de heeren Jitta en Hovy andere
voorwaarden wenschelijk achtten. De
discussie wordt voortgezet.
De beweging der bakkers-
gezellen gedurende dezen winter doet,
zegt de Ned. JBaJck. CLbare nadeelige
gevolgen reeds gevoelen. Nooit heeft de
bakkersgezel in de provinciën vernomen
dat te Amsterdam zulke hooge loonen
gegeven werden. Gepasseerden winter
heeft hij dit in alle couranten kunnen
leeen, en nu April, het tijdstip waarop
veel jaarhuren in de provinciën afloopen,
achter den rug is, komen uit alle pro
vinciën bakkersgezellen naar Amsterdam,
om ook van die mooie loonen te komen
genieten. Dat deze vele aanbiedingen
van personeel op de loonen drukken,
behoeft nauwelijks g zegd te worden;
wij weten gezellen aan te wijzen, dio
door goedkoopere krachten worden ver
vangen.
De liefhebber ij voor het
trouwen in de Meimaand schynt, vol
gens de Amêt. CLnog altyd te bestaan.
Donderdagmorgen werd op de binnen
plaats van het stadhuis te Amsterdam
queue gemaakt door zegge een honderd
tal paren, die wenschten aan te teekenen.
Het volgende vermakelijke
voorval moet den lsten Mei in een on
zer gemeenten, die wij met G. zullen
aanduiden, plaats hebben gehad:
De veldwachter, 1 Mei ji. des mor
gens zijn ronde doende, kwam langs het
station en zag uit den juist aangekomen
trein een heer stappen, die volgens zijn
meening van top tot teen op den tegen-
woordigen Minister van Waterstaat ge
leek.
Zoo snel als een gepensionneerd ser
geant der infanterie nog kan loopen, zoo
snel liep de veldwachter naar het hoofd
zyner gemeente en gaf van de komst
Zijner Excellentie kennis. De burgemees
ter, die wist, dat de Ministers van de
eventueels werkstaking der stationschefs
kennis droegen, aarzelde geen oogen
blik, geloof to slaan aan het bericht van
den diender.
De gemeenteraadsleden werden in
allerijl uitgenoodigd tot het bijwonen
eener buitengewone vergadering ten
randhuize en de burgervader, gestoken
in galacostuum met steek en rapier,
ging den hoojen bezoeker per as van het
station halen.
De eenvoudige reiziger, die circa 1%
uur te wachten had, voor hij in de door
hem gewenschte richting vertrekken
kon, en zich in de wachtkamer vreese-
lijk verveelde, gaf aan de uitnoodiging
van den sierlijk uitgedoschten burge
meester gehoor om in het gereedstaand
rytuig te stappen, en weldra was het
tweetal aan het Raadhuis gekomen, op
het bordes waarvan do gemeenteraadsle
den met ontbloote hoofden hadden plaats
genomen.
De Minister werd in de raadszaal ge
voerd en zou juist worden toegesproken
toen een gemeenteraadslid den voorzitter
in de rede viel, door hem iets in het
oor te fluisteren. De Minister maakte
van deze gelegenheid gebruik, zijn naam
kaartje te voorschyn te halen, bood het
den burgemeester aan en deze stelde,
onder algemeene hilariteit den gewaan-
den gast voor als
S A M U E L K.
Vertegenwoordiger
van de firma Br. M., in Linnens,
Amsterdam.
Tableau
Het totaal der ingekomen
giften voor do nagelaten weduwen en
weezen der slachtoffers bij de ramp
(verdronken door omslaan van een boot)
te Koog a/d. Zaan, op 8 April 11., be
draagt f 3899,34%.
naar het
duitsch. van KARL CHOP.
15)
„Wat vindt ge dan niet net, meisje?" vroeg hij met gespannen
opmerkzaamheid.
„Dat ge den opgewonden toestand mijns vaders gebruikt hebt,
om dat noodlottige papier van hem te verkrijgen. Ja, noodlottig,
want hij weet ongelukkigerwijze niet meer, voor welk bedrag
het luidt en kwelt zich en ons den ganschen dag daarmee."
„Voortreffelijk werkelijk voortreffelijk riep graaf Hohenforst
lachend uit. „Aldus meent ge, dat ik uw papa dronken heb gemaakt,
om hem ontoerekenbaar te maken
„Hebt gij dat niet gedaan?" vroeg het meisje door de vroolijke
luim van den graaf toch eenigszins aan 't twijfelen gebracht.
„Dan vraag ik om verschooning."
„Men koestert naar het schijnt bij u ten huize een geheel
bizondere meeniog over mij", ging de graaf, zonder op hare laatste
woorden te letten, voort. „Mevrouw mijne tante houdt mij voor
een soort oplichter en waarschuwt zelfs den hertog schriftelijk
voor mij. Gij echter gelooft dat ik als een boerenbedrieger uw
vader heb afgezet."
„Als ik u onrecht heb gedaan, dan verzoek ik nogmaals
„Neen, verzoek nu niets, meisje, viel de graaf haar snel in de
rede. „Wij voeren thans krijg en ik sluit geen anderen vrede,
dan dien op den basis van een volkomen, nederige onderwerping.
Naar ik hoop zult ge over eenige uren wel wat beter over mij
denken en dan niet slechts beleefdheidshalve om vergeving
smeeken."
„Gij maakt het arme meisje geheel in de war," bracht de kan
tonrechter in het midden, daar hem de toenemende verwarring van
Malchen met deernis vervulde. „Ik denk, dat het beter is u ter
stond tot bondgenooten te maken."
„Ik zou haast weigeren, maar... maar.... maar nu laat het zijn,"
verklaarde graaf Hohenforst, zichtbaar in tweestrijd. „Kunt uons
helpen, juffrouw, om die zwendelaars, zoo mogelijk op de daad
te betrappen?"
„Welke zwendelaars?" vroeg Mnlchen verwonderd.
„Baron von Pifferling in hoogst eigen persoon, verder den
hoogedelgestrengen heer Brindisius en eindelijk mijn dubbelganger,
die op mij de verdenking laadt van afzetterij en bedriegerij. Zijn
zij hier en waar kunnen wij ze vinden?"
„Mijn God, myn God, wat is dat?" zeide het meisje, terwijl
zij beide handen tegen de slapen drukte. „Mijn vader heeft den
heeren beloofd naar de „Gouden Roos" te komen, waar gij, neen
waarwaar de graaf Hohenforst, die bij hen is, hem voor het
laatste verlies revanche geven wilde.
„Victorie nu zullen wij hen te pakken krijgen. Kom Heinrich
„Maar, mijnheer de graaf, ik verzoek u instantelijk
„Al goed, Malchen. Wanneer gij mij werkelyk iets af te smeeken
hebt, zoo delg dan dien schuld door bij eene zekere schoone vriendin
en zeer in uwe nabijheid zijnde buurvrouw voor mij een goed
woord te doen. Ge kunt het onbezorgd doen. Hierin tenminste heb
ik, geloof mij, eerlijke oogmerken. Dag, meisje."
De beide mannen snelden, nadat zij van de jonge dame haastig
afscheid genomen hadden, met snelle schreden door de minstbe-
zoehte wegen van het park, langs het slot, sloegen eindelijk den
weg naar de stad in en staken dwars de markt over op het por
taal van de „Goldene Rose" af.
„Zouden wij ons niet eerst van de hulp der politie verzekeren?"
vroeg de rechter.
„Neen, ik denk voorloopig niet daaraan," antwoordde de graaf.
„Wij weten nog niet, hoe de vork in de steel zit en konden
licht in de omstandigheid komen, de medewerking der politie te
betreuren. Hoe dan als zij werkelijk zonder bedriegelijke voorne
mens het een of andere waagstuk op touw zetten? Moeten wij
dan als ontmaskeraars verschijnen Doen wij niet verstandiger
ons de handen voor vreedzame besprekingen vrij te houden?"
„Ge hebt gelijk. Ik zou toch echter voorzichtigheidshalve wel
aan mijn vader eenige regels willen richten. Een man of twee meer
zouden ons misschien tegenover deze brutale gasten niet ODgepast
kunnen zijn. Mijn vader is nog krachtig en een vastberaden man."
De graaf stemde toe en beiden traden nu door het portaal het
hotel binnen.