NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. Het incident-Euet. »'e Jaargang-. Maandag 2 Juni 1890= No- 2119„ ABOSHEXEÏTSPBUS: ADVERTENTIE»: Biiitar totaal uit twee Men. De Universiteitsroeiwedstrijd. ÜILLE T O iN. De Familie Causson. HAARLEM'S DAGBLAD Voor Haarlem per 3 maandenƒ1.20. Franco door het g-eheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummer»-0.05. Dit blad versehyDt dagelpk», behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 1SS. van 15 regel» 50 Cent»; iedere regel meer 10 eent» Groote letter» naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertenties worden aangenomen door onze agenten en door alle boekbandelaren, postkantoren en courantien. Birscteuren-Uitgavera J. C. PESHEBOOM en J. B, AVIS. hoofdugentm voor het Buitenland: Compagnie Genéralt it FuhliciU Btrangsre G. L. DAVBB Co., JOHN F. JON BS, 8ucc., Faryi 3Hie Fauiourf Montmartrt. EERSTE BEAD. Zeker is er op dit oogenblik in Haar lem geen zaak, die meer besproken wordt, dan het optreden van den heer Mr. R. H. J. Gallandat Hnet tegen den Burge meester van deze Gemeente. Het feit dat een Raadslid eenen Bur gemeester aanklaagt bij het hoofd van den Staat, den Koning, is op zichzelf reeds te zeldzaam om niet de aan dacht to trekken. Maar nog veel grooter werd de belangstelling van het publiek, toen niet minder dan 22 Leden van den Raad in een tegen- adres aan den Koning, de verklaring aflegden, dat zij in geenen deele konden instemmen met de beschuldigingen daor den heer Huet tegen den Burgemeester ingebracht. Dit was een hoogst merkwaardig ge val. Het beteekende dat zelfs de oppo sitie in den Raad, de tegenstanders van '8 Burgemeesters beleid, dezen ambtenaar ditmaal niettemin de hand boven 't hoold wilden houden, om dat te beschermen tegen de slagen van den heer Huet omdat zij over die slagen waren vervuld met leedwezen, verwondering, verbazing en verontwaardiging. Thans bleef er niets anders over dan te wachten dikwijls een veel moeilijker werk dan handelen te wachten op 'sKonings beslissing. De lezers van ons blad kennen die thans allende Koning verklaart de beschuldigingen, voor zoo verre die vallen onder de competentie van de Regeering, voor ongegrond. Hiermede zou men de zaak als afge daan kunnen beschouwen. Maar de heer Huet, die gewoon is om alles wat hij doet, met energie te verrichten, de heer Huet heeft thans een boekje uitgegeven, dat de strekking schijnt te moeten heb ben om zijne houding te verklaren en toe te lichten. Hij zond ons daarvan een exemplaar //ter beoordeeling" en wy voldoen derhalve slechts aan zijn verzoek, zoo wij den inhoud dezer brochure hierbij in het kort nagaan en kritiseeren. Die brochure, door den schrijver zelf uitgegeven, is getiteld//Aan mijne Raadsbroeders," eene dankbetuiging. Zij is opgedragen aan de 22 Leden van den Raad die hun gevoelen kenbaar maakten aan den Koning. Vóór de opdracht en daarachter vindt men een zestal citaten, waarvan eén uit Homerus en eéo uit Tegnèr, de vier anderen van nederlandsche auteurs. Alle deze aanhalingen hebben ten doel uit te drukken, dat na het eene geslacht het andere komt en dat geweld onspoed veroorzaakt. Het boekje is verdeeld in hoofdstuk ken, waarvan het eerste is het antwoord van den heer Huet aan de 22 Raads leden, die zich tot den Koning hebben gewend. Wij hebben reeds vroeger ge zegd, dat wij de bedoeling van dezen open brief aan de 22 collega's van den heer Hnet niet begrepen. In het geheele geschriftje vinden wij niet éen kalm be toog, niet eén duidelijk bewijs. Men treft er eene aardigheid in aan over de ge waarwordingen van den heer Huet bij het lezen van het tegenadres der 22: fik kreeg den indruk bij H leze», niet alsof ik builgaasreeder was, maar een buil- haspel zelf, voortgestuwd door een riem springende over een trappenriemsehijf, van ■wiegelende-, snél gebracht tot tuimelende vaartBat gebeurt niet in den Raad als de bevélhebber op zijn post iswil als hij door een der luitenants vervangen wordt. Die trappenriemsehijfluisterdaar springt de snaar van leedwezen op verwondering, van verwondering op verbazinghoudt op, ik suizel al, 't is al meer dan genoeg l) van verbazing op verontwaardigingNu gaat alle bewustzijn verloren, de ongelukkige builgaasreeder is ingerekend. Uit is het met hem! Want plotseling sprong de snaar over op den laatsten trap, dien der ver ontwaardiging. Moordend is die snelheid voor 't mensehélijk zelfbewustzijn Deze manier van schrijven moge aan trekkelijk zijn in eene novelle of roman, in een verweerschrift is zij o. i. niet op haar plaats. En nergens in de negen bladzijden, welke dit eerste hoofdstuk be slaat, vindt men eene nadere verklaring, eene uitlegging, eene motiveering van 's schrijvers beschuldigingen tegen den Burgemeester. Dit wat betreft het eerste gedeelte der brochure. Het tweede gedeelte heet: z/Drie sprookjes tot toegift." Hierin zullen wij nu vinden wat wij zoo vurig zoeken, nadere verklaring! Och neen, niets daarvan. De titel van deze drie stukjes is zeer juist, zoo men het begrip //sprookje" definieert als een vertelseltje dat men doet aan anderen uit tijdverdrijfzonder meer. Geen dezer drie kan o. i. dienen tot versterking van de positie van den heer Huet. Het eerste der sprookjes voert den titel//de gier in de knip." Het behelst een verhaal, hoe in het jaar 1880 schrij ver als Voorzitter van Curatoren van het Gymnasium, aan den Burgemeester mede deelde, dat Curatoren wenschten te hebben een nieuw schoolgebouw, of het oude geheel (daarin zat in de onderverdieping de school van den heer Hubregtsé) ea dan voor de verdrevenen een nieuw gebouw. Bat laatste is goedkooper. Be Staat be-1 taalt voor 't lager onderwijs in de geboti- j wen mee, voor t hooger niet. Hierin had de Burgemeester geen zin. u Ban moeten die vreemde jongens maar van t gymnasium af. Baarvoor betalen de Haarlemsche burgers hunne belasting niet. j Weg met die indringers." De heer Huet bracht den Burgemeester j onder 't oog, dat dit besluit tengevolge zou hebben dat de rijksbijdrage van 50 percent in 't nadeelig saldo dan zou worden ingetrokken. De Burgemeester antwoordde daarop, dat men het er nog wel eens over hebben zou. Den avond voor den dag waarop de examens zouden plaats hebben voor het gymnasium, kwam er in de bus van den heer Huet eene aanschrijving van Bur gemeester en Wethouders aan Curato ren, houdende verzoek om tot de klas sen geene leerlingen toe te laten ook al hadden zij aan de eiscben van het examen voldaan dan die jongelui wier ouders of voogden te Haarlem woonden. De heer Huet was onthutst. Waarom? zoo zal men vragen. Hadden dan B. en W. de macht om zonder voorkennis of goed keuring van den Raad zoo iets te ge lasten? In geenen deele. De heer Huet zegt het trouwens zelf: „ik was niet zoo geheel uit het veld geslagen. Ik dacht Curatoren zijn evenknieën van B. en W., staan niet onder, maar naast hen. Maar toch is zoo'n aanzoek zoo goed als een bé- vel, al is het een bevél in strijd met de wet, van B. en W. inplaats van des Raads. Onbeleefd is men niet gaarne, zélfs niet tegenover Rein1 je (den Burgemeester Dit nu is al een zeer raadselachtig gedeelte. Men krygt eene aanschrijving van iemand, die niet te bevelen heeft, men is onthutst want men is niet gaarne onbeleefd.!? Den volgenden morgen gaat de heer Huet, na twee zijner mede-curatoren te hebben geraadpleegd, met grooten spoed naar den Haag, spreekt daar over de zaak met den inspecteur der gymnasia, en met den Minister Six. Deze beide hooggeplaatste ambtenaren geven den heer Huet hunne ontevredenheid te kennen over het stuk van B. en W. van Haar lem, de inspecteur geeft zwart op wit en met die betuiging van ontevredenheid gewapend gaat de heer Huet naar den Burgemeester en stelt hem van het ge beurde in kennis. z/Later," zegt de heer Huet, //kreeg de Burgemeester van den Minister eene tuchtiging van heb ik u daar." Wij hebben het uittreksel uit dit eerste sprookje zoo kort mogelijk gemaakt. Al de onbeteekenende bizonderheden, hoe de eene Curator in zijn tuin en de andere in zijn bad was toen de heer Huet hen kwam sprekenhoe hij den koetsier een rijks daalder beloofde als hij hem nog tijdig aan het station in den Haag bracht enz. enz. al die bizonderheden doen tot de zaak zelve niets hoegenaamd af. En be schouwt men die zaak in zijn eigenlijk wezen, dan vindt men alleen dit: dat B. en W. een verzoek, (geen bevel, want B. en W. konden in dit opzicht niet be velen) hebben gezonden aan curatoren dat dezen, verontwaardigd, de opinie hebben gevraagd der hoogste autoriteit en dat de laatste den Burgemeester heeft gegeven wat men in de spreektaal een //uitbrander" noemt. Maar rechtvaardigt zulk een geval den aanval van den heer Huet op den Bur gemeester? Immers neen. Dat deze Bur gemeester vele voorstellen heeft gedaan in zijne 24jarïgen loopbaan, die geen sympathie bij den Raad, noch bij eene Commissie, noch bij het publiek, hebben kunnen opwekken zie, dat behoeft de heer Huet ons niet met zulk een omhaal van woorden te komea vertellen. Dat wisten we al lang. Er is nog eene insinuatie ook aan het einde van dit sprookje. nLater vernam ik alles," zegt de heer Huet. „Maar dat kan ik hier niet neer schrijven, omdat het niet kan ivorden waar gemaaktzwart op wit." Maar waartoe dan dis zinspeling Een wijs man zwijgt over dingen die hij niet waar kan maken. Resumeerende komen wij tot de con clusie, dat //de Gier in de knip" ons nog niet verder heeft gebracht tot de zijde waar de heer Huet staat. (Slot volgt.) STADSNIEUWS. Haarlem, 31 Mei 1890. Vrijdagnamiddag omstreeks 6 ure is door J. G. van Niekerken en H. J. Wesseling, werklieden, woonachtig aan de Rustenburgerlaan, uit het Zuider Buitenspaarne nabij de zoutkeet gered de 6jarige Pieter Johannes Redeke, aldaar woonachtig, waartoe laatstgenoemde zich gekleed te water heeft begeven. Het kind was er spelende in gevallen en zoude zonder hulp der flinke mannen onge twijfeld verdronken zijn, daar het reeds in de diepte was gezonken. Den lsten Juni zal Haarlem de stad der studenten zijn. Dan zullen zij sa- menstroomen van alle windstreken, van Amsterdam, van Leiden, van Delft en van Utrecht naar den oever van het NoordeF Spaarne, waar dien dag de lang verbeide jaarlijksche interakade- miale roei wedstrijd zal worden gehou den. Dan levert het Spaarne een gezicht op, zoo schilderachtig en vroolijk, dat men er gaarne de wandeling langs den stoffigen oever voor over heeft, dan is heel Haarlem in feeststemming, ter eere van zijn levenslustige gasten. Het is ditmaal meenen wij de vierde maal dat de roeiwedstrijd op het Spaarne zal plaats hebben, en de drie vorige wedstrijden, daar gehouden, hebben een dusdanig succes gehad, dat- de inwo ners onzer stad zeker ook ditmaal gretig de gelegenheid zullen aangrijpen om ge tuige te zijn van den edelen strijd. Dan zullen zij zeiven in niét gerïngen mate bijdragen tot het welslagen van den dag, want de zomertoiletjes der haarlemsche schoonen vormen een stofieering, welke op het terrein niet mag worden gemist. Op dan, haarlemsche jonkvrouwen, en tooit u met de kleuren der strijdende vereenigingen, en verschijnt óf met het wijnrood van Nereusöf met het licht blauw van Njord, öf met het donker blauw van TritonÖf met het kersrood van Laga op de kampplaats, en toont daardoor uwe sympathie voor de veree- niging uwer keuze Velen onzer lezers zullen ongetwijfeld gaarne eenige nadere bizonderheden ver nemen omtrent de mededingende ploegen. Wij geven daarvan hieronder een over zicht. HoofdnummerO u de Vier. Laga: (Delft.) Korthals Altes (slag) van Laer, van Anrooy, Verstege, Couvée (stuurman). Nereus: (Amsterdam.) Van Zadelhofif (slag), Proost, Verspyck, Bergsma (boeg), Meurer (stuurman). Njord: (Leiden.) De Luit (slag), van Schouwen, Dirkzwager, Broers (boeg), Loopnyt (stuurman). Triton: (Utreoht.) Van Lelyveld (slag) Koch, Cartier van Dissel, Beijerman (boeg) Riedel (stuurman). Jonge Vier. Laga: (Delft.) Korthals Altes (slag), van Laer, van Anrooy, Verstege, Couvée (stuurman). Nereus: (Amsterdam.) F. van Beeck (slag), Westerman, Verspyck, Lugard, Meurer (stuurman). Njord: (Leiden.) Caatens (slag), Ver voort, Holleman, Van der Plas, Loopuyt (stuurman). Triton: (Utrecht.) Von Faber (slag), Bornemsn, Stoop, Van Duyl, Riedel ^stuurman). Oude Twee. Nereus: Van Zadelhof! (slag), Bergs ma, Meurer (stuurman). Triton: Van Lelyveld (slag), Koch, Riedel (stuurman). Jonge Twee. Njord: Caatens (slag), Ver voort, Loop uyt (stuurman). Nereus: F. van Beeck (slag), Lugard, Meurer (stuurman). TritonCartier van Dissel (slag), Naar het franséh, van Adolphe Belot en Jules Bautin. 6) EERSTE GEDEELTE. HOOFDSTUK III. Be afgrond opent zich. Gij waart ernstig ziek geweest, mijn dierbare Richard, en de zorg, de onrust, en ik moet ook bekennen, de onkosten, die alle het gevolg waren van uwe ziekte, hadden mijne bitterheid nog steeds doen aangroeien. Door ik weet niet welk gevoel van schaamte, trachtte ik dit voor Léonce te verbergeD, en ik deed mijn best om hem niets van de verandering te laten blijken, welke er met mij had plaats ge vonden. Hij integendeel scheen zeer veranderd, maar in zijn voor deel. Hij was niet zoo spotziek en veel bezadigder; hy sprak ge woon en kalm. Deze nieuwe hoedanigheden maakten juist de ver leiding sterker dan ooit. Hij zeide mij op natuurlijken, ongedwon gen toon, dat een belangrijke zaak hem had geroepen naar de wijk waar ik woonde en dat hij mijn deur niet had willen voor bij loopen, zonder mij de hand te komen drukken. Van zijn avon tuur in België repte hij geen woord; ik was de eerste, die dit punt aanroerde. z/Hoe weet gij dat?" vroeg hy. z/Ik heb in een krant van uw duel gelezen." «En wat schreef men er van?" z/Het word gewoon verteld." z/Werd er niet van de oorzaak en de gevolgen gesproken?" z/Neen, daarvan is mij niets bekend. Wat is er dan gebeurd?" //Ach spreek er mij niet overHet is ontzettend. Ik meende nog wel een pleizierreisje te maken!" Hij deed mij een verhaal, waaruit moest worden opgemaakt, dat het ongelijk geheel aan den kant van zijn tegenstander was geweest, en toch was hij slechts met moeite aan den arm van het gerecht ontsnapt! ffDat alles is nu voorbij," zeide hij ten slotte, jr Wanneer ik in deze zaak mijn gedrag overweeg, dan weet ik dat ik mijzelf niets heb te verwijten; al mijne vrienden zijn mij trouw gebleven, al mijne kennissen hebben mij van hunne achting verzekerd.... En toch stemt het mij droevig! ik weet niet waarom. H«t is zoo pijnlijk, begrijpt gy, myn waarde Causson, om den dood van een mensch op zijn geweten te hebben! Hij zeide dit met edele aandoening in zijn stem. Ik greep zijn hand en drukte die met warmte. Wij spraken verder over andere zaken, en Léonce was inder daad beminnelijk. In mijn nederig verblijf liet hij noeh ironie, noch verachting blijken; hij groette mijne vrouw uiterst beleefd, en gij, o Richard, uwe bleeke kleur noemde hij interessant, hij nam u op zijne knieën en kuste u herhaalde malen. Deze manieren, zoo geheel verschillend van die, welke ik van hem had verwacht, maakten indruk op my. Met openhartigheid sprak hij over zich zelf en liet zioh in afkeurende woorden over zijne eigen dwaas heden uit. Hy scheen het leven, dat ik leidde, te willen verheffen boven dat van hem. z/Want is het niet veel verkieslijker dat men zijn leven slijt in eene gezellige huishouding, natuurlijk op deze voorwaarde, dat men eenigszina bemiddeld is?" Ook bij hem was het plan dikwijls opgekomen om zyn geluk in het familieleven te zoeken; nu en dan gevoelde hy zich daartoe zeer aangetrokken. En met een soort verachtelijk medelijden voegde hij er bij: i/En alles goed beschouwd, waartoe leiden ons die uitspattingen Daar hij op dit onderwerp doorging, besprak hij ten laatste van datgene, wat hem zelf betrof. *Denk eens aan, hoe onvoorzichtig ik onbezonnene ben! Ik heb mijn geld altijd door verspild, zoodat het mij nu onmogelijk is, om mij eene prachtige, hoogst bizondere gelegenheid ten nutte te maken.... minstens honderd duizend francs wiust zou ik kunnen maken! En dat waarom? omdat ik niet verstandig genoeg geweest ben, om geld te sparenhet is evenwel een bagatel dertig dui zend francs.... z/Die zult gij u wel kunnen verschaffen, wanneer het waar is, hetgeen gy zegt. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1