NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
Eet incident-Huet.
7e Jaargang.
Dinsdag 3 Juni IStJÜ.
No. 21*20.
ABOÏHEKEJrTSÏRUS:
AS7ERTBJTTIÊX:
SIA D S N I E U W S.
De afgifte der Pa&rdenloten.
FEUILLETON.
De Familie Causson.
Voor Haarlem per 3 maanden/1.20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummer»- 0.05.
Dit blad verschijnt dagelyks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Veiefoosnasgianeir
van 15 regel» 50 Cents; iedere regel meer 10 cents
G-roote letter» n&&? plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertenties worde» aangekomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantser*.
Direotsuren-Uitgevera J. C. PEEEEBOOM &n J. B. AYSB.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Genéra'u ds JPuoliciéi Btranger» G. L. DAi
Cf Oo.y JOHN F. J ON BS, Snee.y Farfa 31 dia Fa*óuurg zd ontwar Ir e.
(Slot.)
De „Rozebottels van de Parklaaa" is
e titel van het tweede sprookje. De
korte inhoud is, dat de knecht van den
tuinman die den Burgemeester tot klant
had, in 1882 rozebottels van de stad in
de Parklaan heelt gestolen, omdat Me
vrouw Jordens zo hem besteld had en
hij ze nergens krijgen kon.
Wat zegt nu de heer Huet als moraal
van deze geschiedenis: //Levendig kwa
men mij voor den geest de bekende ver
halen van Multatuli, „over misbruik van
Déze moraal geplaatst aan het slot van
dat verhaal, druischt tegen alle logica
ten eenenmale in en zoo de naam van
den heer Huet niet op het titelblad van
het boekje stond, zou men willen vragen
of hij dat verhaal met die toepassing in
derdaad geschreven, zelf geschreven heeft.
//Misbruik van gezag?" waar de knecht
van een leverancier steelt om aan eene
bestelling van een klant te voldoen
steelt buiten weten van de klant? Wij
willen even een voorbeeld geven om aan
te toonen, hoe valsch de conclusie is die
de heer Huet trekt uit dit rozebottels-
sprookje.
Stel: de heer Huet verzoekt een zyner
leveranciers hem een inktkoker te leve
ren van een bepaald model. Die inktko
ker is nergens te krijgen. Nu zegt de
heer Huet: //als je dian inktkoker mor
gen niet brengt, hoef je nooit weer terug
komen Do leverancier, wanhopig,
bedenkt dat er inktkokers van hetzeltde
model als de bestelde zijn op het Stad
huis. Hij steelt er een en brengt dien
aan den heer Huet.
Heeft nu de heer Huet zieh schuldig
gemaakt aan misbruik van gezag?
Immers neen!
Maar wat beteekent dan die historie
van die rozebottels? Waarom wordt ze
ons met zooveel aplomb verhaald Wil
den wij den heer Huet nabootsen, dan
zouden wij zeggen, dat wij ook hier ge
dacht hebben aan een gezegde van Mul
tatuli: //Och, dat men lezen kon".
Wij komen er rond voor uit. Als de
heer Huet inderdaad meent, dat dit roze-
bottels-verhaal zijne zaak zal bevorderen,
dan heeft hij gerekend op dat deel van
het publiek, waarvan Multatuli zeide:
„Och, dat men lazen kon!"
Wie goed leest, zal in dit tweede
sprookje, „de Rozebottels van de Park
laan", niets maer kunnen lezen dan eene
holle insinuatie.
Zien wij thans wat het derde /Sprook
je" behelst. Het is getiteld //Onwaardig
heid" en bevat het relaas, reeds vroeger
door den heer Huet gedaan, dat hij in
1884 voor B. en W. werd geroepen om
zijne vertering te bewijzendat hij een
lijst zijner vertering gaf en niettemin
liooger werd geplaatst.
Het is zeer wel mogelijk dat dit ver
haal waar iswij hebben geen reden,
om den heer Huet van leugens te ver
denken. Maar de vraag rijst toch
waarom heeft de heer Huet zich niet
bij de bevoegde autoriteit beklaagd over
de behandeling van B. en W., indien
hij meende dat die behandeling onrecht
vaardig was Waarom heeft hij zes jaar
lang die onreehtvaardigkeid verdragen
Het volgende stuk bevat de opinie
van den heer Huet over de punten be
handeld in de Raadszitting van 14 Mei.
Daarin geeft hij, omdat hij die zitting
niet wilde bijwonen (hij wachtte 's Ko-
nings beslissing af) schriftelijk zijn oor
deel over de punten die behandeld wer
den. Voor de zaak die wij hier thans
bespreken, den aanval van den heer
Huet op den Burgemeester, doet dit ge
deelte van zijn brief niets ter zake.
Maar tevens lezen wij daarbij een
kritiek op 's Burgemeesteis beleid in het
algemeen. De heer Huet zegt o. a. dat
de Burgemeester is te kort geschoten
door gebrek aan inzicht, door bekrom
penheid van zin dat hij geen flauw
begrip heeft vaa de eischen van handel
en bedrijf in onzen tijd.
Nu is het iedereen bekend en ook
den heer Huet, dat velen in deze ge
meente zich vaak niet kunnen vereeni
gen met het beleid van dezen Burge
meester en menig artikel in ons blad kan
getuigen, dat ook wij in vele punten
verschillen met de opvattingen vau dien
magistraat. Maar waar wij hem en
zijne politiek ook hebben bestreden,1
steeds hebben wij geloofd aan zyne goede
trouw by alle zijne voorstellen en advie
zen. Wie verlangt dat aan zijne goede
trouw geloof wordt geslagen, mag dat
geloof aan zyn tegenstander niet ont
houden
Nog iets. Waarom heeft de heer
Huet, wanneer hy zoodanig overtuigd
is van de ongeschiktheid van dezen Bur
gemeester, niet getracht diens herbenoe
ming te voorkomen Waarom heeft hij
zich niet tot den Koning gewend met
zijne bezwaren tegen den Burgemeester,
voor dat Zijne Majesteit hem had her
benoemd.
Toen wij den heer Huet zelf deze
vraag stelden luidde het antwoord//Om
dat ik niet wist, wanneer die herbenoe
ming zou plaats hebben
En wederom: wij hebben geen reden
den heer Huet van leugens te verden
ken. Maar hij had dit zeer gemakkelijk
kunnen weten, wanneer hij zich haade
gewend b.v. tot den heer de Kanter, zoo
hij de vraag niet had willen doen aan
een der ambtenaren van het stadhuis.
De heer de Kanter, die zoo volkomen
op de hoogte is van zaken, zoowel als
van cijfers en van data, zou binnen vijf
minuten jaar en dag hebben opgegeven.
Ton slotte behelst do brochure aog
eau afdruk van 's heeren Huets adres
aan den Koning, van de convocatie aan
de Raadsleden ter bespreking van een
tegenadres, van een briefje aan den heer
Huet of de mededeeling van diens adres
ia ons blad juist was, van het tegen-
adres met begeleidend briefje, van de
kindermoord van Bethlehem (ala inge
zonden stuk vroeger in ons blad ge
plaatst) en van 's heeren Huets lijst van
vertering.
Alle deze stukken kunnen wij thans
buiten verdere bespreking laten.
Hiermede meenen wij te hebben vol
daan aan 's heeren Huets verzoek om
zijne brochure te beoordeelen. Vatten wij
onze indrukken samen, dan komen wrj
tot deze conclusie:
De heer Huet is een wetenschappelijk
ontwikkeld, zeer belezen raan. Aan zijne
groote kennis paart hij zeggingskracht
en energie. Maar somtijds wendt hij zich
af van het eenige middel waarmede men
in een regeerond college iets goeds tot
stand kan brengen, een kalm en waardig
betoog. Dan gebruikt hij groote woorden,
die alleen den oppervlakkigen toehoorder
overbluffen. Onbeduidende dingen wil hij
dan doen deorgaan voor afdoende be
wijzen.
Nog een enkel woord over 's heeren
Huets adres aan den Koning. Het be
langrijkste gedeelte daarvan is deze be
schuldiging:
,/dat deze Burgemeester van Haarlem
doer zijn halsstarrig weigeren, gedurende
een lange reeks van jaren, in weerwil
van de herhaalde pogingen van de amb
tenaren van Rijks belastingen, heeft
tegengehouden dat het Ryks-personeel
herzien, alsmede dat in de laatste jaren
Haarlem niet is gebracht in eene hoo-
gere klasse va» deze belasting.
Dientengevolge heeft deze Burgemees
ter van Haarlem en der Gemeentekas
een nadeel van vele tennen gouds be
rokkend en den financieebn toestand der
Gemeente Haarlem geheel in het onge-
reede gebracht, enz."
Zeker een belangrijke zaak. Waar
nu vindt men in de brochure van den
hear Huet eene nadere toelichting, een
verklaring, een bnoijs van die gewich
tige beschuldiging
Nergens.
En wat heeft de Koning geantwoord
op de bewering, dat zijn ambtenaar het
Rijk te kort zou hebben gedaan?
Dat dö beschuldiging ongegrond was
Wij betreuren het ten zeerste, dat deze
zaak gebeurd is. Onze Gemeente heeft
hare bekwame mannen voor betere din
gen nooaig
Wat zal thans het einde zijn?
De heer Huet moet aftreden. Voort
durend uit de vergadering wegblijven
kan hij niet. Ter vergadering verschijnen
is voor hem evenzeer onmogelijk.
Do kiezers zullen derhalve hebben te
beslissen, of zij den heer Huet na zijne
aftreding, weder willen herbenoemen.
Daarop steunt en vertrouwt de heer
Huet. Maar zonder een profetischen blik
te hebben, kunnen wij niet denken dat
dit vertrouwen thans zal blijken gewet
tigd te zijn.
Haarlem, 2 Juni 1890.
VERGADERING van den Raad der ge
meente Haarlemop Woensdag 4 Juni
1890, des namiddags ten 1 ure.
De volgende stukken en punten zullen
aan de orde worden gesteld.
1. Mededeeling van ingekomen stuk
ken. Rekest afd. Haarlem van den Bond
van Nederl. onderwijzers tot benoeming
hoofden van scholen. Brief, eigenaren
betrokken gronden omtrent de bebouwing
open terrein tusachen Wagenweg en
Wijde Geldeloozepad. Brief regenten
St. Elisabeth's of Groote Gasthuis, be
noeming regenten. Goedgekeurde beslui
ten. 2. Voorstel B. en W. tot verhoo-
giog der verplichte jaarl. aflossing van
de nieuw aan te gane geldleening met
advies comm. v. fin. 3. Voordracht B.
en W. benoeming twee hoofden open
bare scholen. 4. ld. id. benoeming on
derwijzeres kostel. school lett. B. 5. Id.
id. twee onderwijzers kostel. school C.
6. Voorstel idem op verzoek om afstand
van grond in den Hout, ten behoeve van
Staalwaterbron met advies comm. Hout
en Plantsoenen en adres bewoners per-
ceelen aan de Baan. 7. Id. id. verbetering
toestand gemeente financiën door beper
king uitgaven onderwijs, met schrijven
Mr. A. C. Waller en advies comm. van
finaneiën. 8. Id. id. wijziging instructie
Stadsklokken- en horlogemaker en Stads-
klokkenspeler. 9. Ia. ia. wijziging regle
ment Stads-Bibliotheek. 10. Id. id. vast
stelling 4e suppl. begrooting en Staten
af- en overschrijving begrooting dienst
1889 met advies comm. v. fin. 11. Id.
verhuring //Hoofdwacht" met id. 12.
Rapport speciale commissie uit don Raad
omtrent reclamation plaatsel. dir. belas
ting. 13. Id. id. gratificatie W6d. A. Pel,
met advies comm. pensioenen. 14 Id. id.
verzekering werklieden tegen ongelukken.
15. Id. id. Esschildersloot en oostelijk
uiteinde Ged. Rustenburgersloot. 16. Ver
slag 1889 comm. van toezicht hooger
onderwijs. 17. ld. id. middelbaar onder
wijs. 18. Id. id. lager onderwijs. 19.
Rapport Gas-opzichter over April.
Gedurende de afgeloopen maand Mei
is het Museum van Kunstnijverheid alhier
door 1258 personen bezocht.
Heden, Maandag zou de afgifte der
loten voor de Haarlemsche Paardenloterij
plaats hebben.
Reeds Zondagavond, kwartier vóór
twaalven, vatte een bediende van de be
kende firma Verweegenen Kok uit Am
sterdam, post op de stoep van de Haar
lemsche Bank, om de eerste te zijn. Den
geheelen, kouden nacht bracht hij daar
door, gedoken ia een fermen winterjas
en gezeten op een tabouret, die hem door
een der omwonenden welwillend was
verstrekt.
Reeds te drie uur in den morgen kreeg
hij gezelschap. De portier van het sta
tion van de Holl. Spoor alhier, die ieder
jaar een good aantal van de loten plaatst,
was de eerste die den vertegenwoordiger
der firma Ver weegen en Kok een „fris-
schen morgen kwam wenschen en toen
groeide weldra het aantal aspiraDt-koo-
pers zoowel van hier als van elders aan.
Onder hen bevonden zich ook vertegen
woordigers van de firma's Gebroeders
Koster uit Amsterdam en D. Bolle uit
Rotterdam, welke beide boekhandelaars
zooals men weet, gewoon zijn ieder jaar
aan het publiek pakketten aan te bieden,
waarvan een „paardenlot" de hoofdin
houd uitmaakt.
Ten zeven uur kwam onze welbekende
Menke aanstappen, een gewichtig man
altijd, maar thans meer dan ooit bij
toch was belast met de afgifte der num
mers, volgens welke de aanwezigen het
recht hadden om de loten aan de Bank
te komen koopen. Voor de plechtige ge
legenheid had Menke dan ook den hoo-
gen hoed opgezet, en met zijne gewone
waardigheid vatte hij post bij de deur
van de Haarlemsche Bank, om bij het
slaan van half negen zijn taak te vervullen.
Allengs nam het aantal wachtenden
toe. Er heerschte een aangename toon
men praatte en lachte, of onderhield zich
met de nieuwsgierigen die, daarlangs ko
mende, een oogenblik bleven staan om
het ongewoon verschijnsel gade te slaan.
De agent van politie, expresselijk voor
de gelegenheid by het gebouw geposteerd,
behoefde geen oogenblik zijn gezag te
doen gelden.
Daar begon de St. Bavo half negen
te spelen. Nauwelijks troffen de eerste
klanken Menke's nauwkeurig luisterend
oor, of hij trok een pakje uit den zak
waarin zich de volgkaarten bevonden,
Naar het franschvan Adolphe Beloi en Jules Dautiti.
V)
EERSTE GEDEELTE.
HOOFDSTUK III.
De afgrond opent zich.
„Ik weet drommels goed, dat ik mij die wel kan verschaffen
dat is het niet, wat mij kwelt."
„Gelooft gij dan, dat men mij dat geld voor niets zal toever
trouwen Zou ik niet met den eenen of anderen woekeraar een
winst moeten deelen, dien ik geheel voor mij had kunnen behoudeD,
zonder mijne domme onvoorzichtigheid?"
„Ik kan het mij best begrijpen, dat gij liever niet zoudt willen
deelen. Maar vergeef mij mijne nieuwsgierigheid, welke is die
prachtige en hoogst bizondere gelegenheid, die...."
„Dat doet er weinig toe," viel hij mij in de rede, alsof hij
vreesde reeds te veel over dit onderwerp te hebben gesproken.
Hetgeen ik u slechts heb willen duidelijk maken is, dat men het
somtijds bitter betreurt, zijn geld zoo roekeloos verspild te heb
ben.... En," voegde hij er lachende bij, „juist omdat ik vandaag
het onverstandige daarvan zoo duidelijk moet gevoelen, ben ik zoo
bezadigd en moreel."
Dit alles werd op den natuurlijksten, vroolijksten toon gezegd.
Ik brandde van nieuwsgierigheid. Welke was toch die speculatie,
waarover hij mij sprak, en die hem een winst van honderdduizend
francs moest opleveren? Ik trachtte tevergeefs het gesprek over
dit onderwerp voort te zetten; telkens wist hij beheadig de vraag
te ontwijken, die mij op de lippen brandde en sprak hij over iet»
anders.
Weldra stond hij op en nam afscheid. Hoe meer hy blijken
gaf van vrees, dat zijn geheim niet veilig bij mij zou zijn, des te
meer verlangde ik dat geheim te kennen. Ik vergezelde hem tot
aan het einde van den tuin van het Luxembourg. Op het oogen
blik, dat wij van elkaar afscheid namen, deed ik hem de bewuste
vraag. Dat scheen hem te hinderen.
„Waarom toch," zeide hy op vriendschappelijk berispenden
toon, „dringt gij daar zoozeer op aan? Dat is verkeerd. Gij zult
toch wel begrijpen, dat hier sprake is van een dier geheimzinnige
speculatiën, die bij de minste onvoorzichtigheid falen."
„Een beurs-operatio?"
„Natuurlijk!"
„En gij wantrouwt mij?"
„Volstrekt niet. Ik weet zeer goed, dat gij niet in staat zijtom
een geheim te verraden, of het tot uw eigen voordeel aan te wen
den; maar er zijn van die nieuwtjes, die als het ware in de lucht
zweven, welke de menschen kunnen raden en ruiken. Eén woord,
één teeken kan in zulk een geval te veel zijn, vooral als men
weet, dat ik mijne inlichtingen altijd uit goede bronnen heb."
„Wat bedoelt gij daarmee?" vroeg ik, hem een arm gevende,
waarna ik met hem den tuin verder doorwandelde.
„Hebt gij er Maheurtier of den graaf de la Roche-Houais
nooit over hooren spreken, dat zij mij mijne voorrechten be-
nydden?"
„Neen nooit."
„Dat verwondert mij.... Welnu, mijn waarde, hetzij men gelyk
heeft of niet, men beweert in zekere kringen, dat de meest ge
wichtige staatkundige nieuwtjes het eerst aan mij bekend zyn;
kortom," zeide hij, en ging in een geheimzinnig fluisteren over,
zoodat ik hem nauwelijks kon verstaan, „men houdt my voor den
vertrouweling van....*
Hij fluisterde mij den naam van den invloedryksten staatsman
uit die dagen in het oor.
„Wat!" zeide ik, met een plotselingen uitroep van verbazing,
„is dat waar?"
„Spreek niet zoo luidNeen, het is niet waar; maar ik ben de
vriend van den vertrouweling van dien bewusten man, hetgeen op
hetzelfde neerkomt."
Welnu, reeds genoeg over dit onderwerp. Gij zult evenwel be
grijpen, dat ik door hetgeen men van mij vertelt en dat in zeke
ren zin waarheid bevat, zeer onvoorzichtig moet zijn. Men is er
zelfs toe overgegaan om mij te volgen en te bespieden," voegde
hij er bij, een blik vol wantrouwen werpende op de menschen,
die in onze nabijheid liepen.
„Ik geloof niet," zeide ik, „dat er het minste gevaar is."