NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
7e Jaargang.
Zaterdag 7 Juni 1890.
No. 2124.
ABOSKEMEHTSPEHS:
ADtf^RTElTTIÉ*:
Nabetrachting
SIA t) S i\ 1 E li W S.
FEUILLETON.
De Familie Causson.
id
DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maanden1.20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.85.
Afzonderlijke nummers- 0.05.
Dit blad verschijnt dageiyka, behalve op Zen- en Feestdagen.
Bnrean: Kleine Hootsfcraat No. 9, Haarlem. 'S'eSefoomflGsa.Baer i/'lil.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 eents
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertentie?! worden aangeHomen door
onse agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en conrantiora.
DirectQuren-Uitgsvers J. C. PKBBE3002Z en J. B. AVIS.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Gtnèrult de Fublicite Btrangèr* G. L. DHUBjs Co., JOHN F. JONFS, Succ., Faryt Bïbit Faubourg Montmaitre.
uit den
G-omeonteraad..
VI.
De zitting van Woensdag jl. was er
eene van veel beteekenis. Twee belang
rijke zaken werden er behandeld, de
aanvrage van het comité voor de Staal-
waterbron en het voorstel van Burg. en
Weth. ona de jongens van buiten te ver
wijderen van eenige scholen voor lager
en middelbaar onderwijs alhier, en tevens
het schoolgeld te verhoogen; de eerste
maatregel om verwachte uitbreiding van
personeel en lokaliteit tegen te gaan, de
tweede om der gemeente inkomate te
vermeerderen.
Burgemeester en Wethouders zijn, naar
zij zeggen, zeer ingenomen met het plan
van het comité om te trachten van Haarlem
een Staalbad te makenmaar zóóver strekt
zich die ingenomenheid niet uit, dat zij
zich daarvoor eenige opoffering zouden
willen getroosten. Het enthousiasme van
den Voorzitter althans is niet bestand
tegen de klacht van twaalf ingezetenen,
dat zij hun uitzicht zoudea moeten
derven.
Daartegenover staat, dat men het in
een bestuurder moet loven, zoo hij, in
het algemeen, acht geeft op de wenschen
der burgerij, uitgedrukt in een adres.
Maar niet alle adressen schijnen in die
goede gezindheid te mogen deelen.
Althans het gemotiveerde adres van
488 winkeliers en neringdoenden, hou
dende verzoek om gunstig te beschikken
op het rekest van het comité, werd de
voorlezing niet waardig gekeurd, en de
Voorzitter sprak met een soort van
nonchalanten zwier over een verzoek van
eenige winkeliers, welk woord men, spre
kende over een getal van bijna 500,
anders niet pleegt toe te passen.
De heer Bijvoet vroeg het woord over
de zaak. Nu doet het ons altijd plezier
wanneer deze veteraan in den Raad den
- aanroep //Meneer de voorzitter'7 laat
hooren. Hij pleegt niet veel te zeggen,
lange redevoeringen houdt hij nooit
maar daarentegen (of daaroae) is wat de
heer Bijvoet in het midden brengt, altijd
duidelijk en verstandig, en helpt hij
menige zaak met een enkel woord op
den goeden weg. Ditmaal wenschte d8
heer Bijvoet dat men nog eens zou pra
ten met de aanvragers.
Ja, dat vond de heer Krol ook en de
heer Macaré ook maar die beide heeren
maakten hot wat langer. Zelfs spraken
zij over de ingeleverde teekening, die
niet aan de orde was on trokken daarte
gen te velde als waren zij bouwkundi
gen van beroep. En eindelijk kwam de
heer Prins, enthousiast over de zaak,
en deed haasje-over met kleine bezwaren,
juist zooals wij zoo gaarne zagen da* de
geheele Raad zou doen. En het einde
van de zaak was, dat de heeren Macaré,
Bijvoet en Prins met het Dagolyksch
Bestuur in Commissie gingen om nog
eens met de aanvragers te praten.
Laat ons van den uitslag het beste
maar hopen
Toen kwam de sckoolzaak. De heer
Lieftinck zat onder het publiek; hij dio
dit voorstel naar de Noordzee had ge-
wenscht, kwam eens kijken of de ballon
op zou stijgen. En de Burgemeester hield
eene lange rede ter aanbeveling van het
voorstel, een heel gemoedelijke rede zoo
als altijd plaats heeft wanneer Z.E.A.
gevoelt dat er gevaar dreigt. Daarna
voerde de heer Von Reeken het woord
en toen deed de Burgemeester de wel
bekende vraag:
z/Wie van de heeren verlangt het
woord F77
Er kwam geen antwoord. De heer de
Kanter schraapte zijn keel niet, de heer
Macaré verschoof zijn papieren niet
de heer 't Hooft knipte niet met de
oogeü, de heer Enschedé nam zijn lor
gnet niet in de hand. Alle leden keken
voor zich neêr, heel bescheiden.
Wat had dat te beteekenen? De Voor
zitter begreep er niets van. Hij pro
beerde nog eens om beet te krijgen.
//Verlangt geen van de heeren het
woord
Maar niemand hapte toe.
//Verlangt een van de heeren een
amendement voor te stellen?"
Helaas, ook op deze vriendelijke in
vitatie werden de leden niet luidruchtiger
dan opgezette Raadsleden hadden kun
nen wezen. De dreigende stilte bleef'
voortduren.
De heer Lieftinck glimlachte.
/,Dan zal ik de zaak in stemming bren
gen," vervolgde de voorzitter en hij bracht
het voorstel als het ware in het open
veld.
Daar begon net klappen te regenen.
Als stokslagen viel twee en twintigmaal
«tegen" op het arme voorstel neer en
het harnasje, da* de Voorzitter en de
heer Von Reeken het hadden meege
geven, was weldra in flarden geslagen.
Het //voor" van den heer Von Reeken
was wel een balsempje voor de wonden,
maar kon toch het leven niet redden.
Het arme voorstel was dood als een
pier.
Zijn broertje onderging hetzelfde droe
vige lot.
Scherts terzijde gesteld, gelooven wij
niet, dat ooit zulk eene afkeuring gege
ven is aan de floancieele politiek van
den Voorzitter want dat het voorstel
van dezen is uitgegaan, is duidelijk ge
noeg gebleken.
Voor ik deze nabetrachting eindig, wil
ik even aanstippen, dat een schrijven
van den heer Iiuet, zijnde een afschrift
van een door dezen aan den Koning ge
zonden nader adres, voor kennisgeving
aangenomen en voor de leden ter lezin^
gelegd werd. Niet voor de verslaggevers:
voor dezen bleef da inhoud verborgen.
Ik herbaal het: die geheimhouding
vind ik in alle opzichten voor de juiste
beoordeeling van de hangende kwestie
nadeelig en schadelijk. Verkeerde mee
ningen vatten spoedig post en op het
punt- van publiciteit zouden wij onzen
Burgemeester gaarne wat milder zien.
Haarlem, 6 Juni 1890.
De bij het 2e reg. huzaren nieuw-be-
noemde majoor H. P. van Raden wordt
ingedeeld bij het gedeelte van het korps
alhier in garnizoenin verband daarmede
wordt de majoor L. B. Loeff, van het
2e reg. huzaren alhier, overgeplaatst bij
het le regiment van dat wapen te Zuifen.
Het volgende nadere adres is door mr. R.
H. J. Gallandat Huet aan Z. M. den
Koning verzonden
Haarlem, den 2den Juni 1890.
Aan
Z. M. den Koning.
Op den 30sten April 1.1. had ik de eer
eenige mededeelingen te richten tot Uwe
Majesteit: Hot waren uit vele fei
ten enkele.
Ik verzocht Uwe Majesteit die feiten
kenbaar t® maken aan de Hooge Regee
ring; meer deed ik niet, meer wensehta
ik niet.
Daar ik van oordeel ben, dat de open
bare zaak steeds in het openbaar behoort
te worden behandeld, gaf ik onmiddel
lijk na afzending van mynen brief aan
Uwe Majesteit, van het gebeurde kennis
aan den Raad van Haarlemop den
derden dag aan een ieder, door plaat
sing van mijn schrijven in Haarlem18
Daghlai.
Daarop wachtte ik rustig af het ant
woord, dat het Uwer Majesteit behagen
zou mij te laten geren. Intusschen heb
ben derden wat te betreuren is zich
met deze zaak bemoeid. Daardoor is deze
zaak van haar zuiver standpunt afge
rukt. 22 der Raadsleden van Haarlem
hebben niet al& Gemeenteraad, maar als
groep van gelijkgezinden, naar aanlei
ding van mijn schrijven, ook een schrij
ven tot Uwe Majesteit gericht. Zij zijn
hiertoe volkomen in hun recht. Zij heb
ben evenwel door deze daad de zaak niet
verder gebracht, maar het zij mij
vergund dit open en bloot aan Uwe
Majesteit te zeggen den gaDg van
zaken noodeloos bemoeilijkt en verkron-
keld. Zij hebben zich eene verkeerde
voorstelling gemaakt van mijn optreden
rij hebben gesproken van mij tegen den
Burgemeester van Haarlem. Die zijn niet
door my geuit. Het zou van dan uitslag
van het onderzoek der Hooge Rsgeering
aïhangen, of de door mij genoemde fei
ten het karakter van beschuldigingen
zouden kunnen verkrijgen. De 22 hebbea
zich door misverstand maar hebben
zich dan toch laten verleiden, om op
Uwer Majesteits handelingen vooruit te
loopen. Bovendien hebben zij mijne ver
houding tot henzelven volkomen bedor
ven zij hebben samenwerking tusschen
hen en mij onmogelijk gemaakt. Ik heb
geen geding begonnen; zij wel; zij heb
ben noodeloos stremming en botsing
veroorzaakt.
Tengevolge van hun optreden moest
ik mij rechtvaardigen voor mijne Kiezers.
Dit moest, maar tevens mocht ik niet
in dwaling vervallen en vooruitloopen
op Uwer Majesteits daden. Ik heb dit
laatste niet, het eerste wèl trachten te
doen in een vlugschrift, waarvan ik de
eer heb een afdruk aan Uwe Majesteit
aan te bieden. Ik vertrouw, dat ik de
vele voetangels en klemmen op mijnen
weg vermeden heb. Ik heb veel nu wel
niet kunnen zeggen, wat terzake dienen
de ware geweest; maar ik mocht den
Eerbied, aan Uwe Majesteit verschul-
digd, geen oogenblik uit het oog verlie
zen. Ik meen hierin mijn schuldigen
plicht te hebben gedaan. Mocht ik
tengevolge van de netelige verhoudingen,
waarin men mij gebracht heeft mij
hebben vergist, zoo bied ik hierbij Uwer
Majesteit mijne nederige verontschuldi
gingen aan.
Het vlugschrift, uitgegeven door mij
zelf onder den titel van//Aan mijne
Raadsbroeders, «ene Dankbetuiging van
RH. J. Gallandat Huet, zijden Gaas-
Reeder, bevat: lo eene bespreking
doch slechts ten deele van den door
de 22 tot Uwe Majesteit gerichten brief.
Voorts eenige verhalen in den volkstrant
geschreven, dienende tot toelichting van
mijne mededeelingen aan Uwe Majesteit.
Ik doe daarin uitkomen, hoe de Burge
meester van Haarlem, reeds kort na mijn
optreden als Raadslid, verkeerd gebruik
makende van het door mij in hem ge
stelde vertrouwen, dit mijn vertrouwen
voorgoed en voor altijd heeft verbeurd.
Ik schets daariD, hoe diezelfde Burge
meester van Haarlem op volgens mij
onwaardige wijze wraak heeft willen
nemen op mij in 1884 over mijn plichts
betrachting tegenover hem ia 1881. Dat
mijn plichtsbetrachting toen voor hem
onaangename gevolgen gehad heeft, was
niet mijne, maar zijne eigene schuld. Ik
had door snel en krachtig optreden zijn
toeleg verijdeld, maar hem tevens eene
berisping van de Hooge Regeering be
zorgd. Dit laatste had hij alleen aan zijn
eigen optreden en aan zijne wijze van
optreden te wijten.
Eindigende veroorloof ik mij alsnog
aan Uwe Majesteit mede te deelen, dat
ik uit verschillende dagbladen heb ver
nomen, dat door de Hooge Regeering een
antwoord op mijn schrijvens namens Uwe
Majesteit zou zijn gesteld in mijne han
den. Dit is niet hot geval; ik heb tot
op het huidige oogenblik geen schrijven
van de Hooge Regeering namens Uwe
Majesteit ontvangen. Of het stuk, in de
bladen geplaatst, ernst is of boert, ver
mag ik niet te beslissen. Ik meen dat
stuk te mogen en te moeten beschouwen
als tegenover mij niet bestaande. Ik blijf
wachten, totdat het Uwer Majesteit be
hagen moge mij het antwoord dar Hooge
Rageering te doen toekomen.
Intusschen verblijf ik met betuiging
van den Uwer Majesteits versehuldigden
eerbied,
Uwer Majesteits getrouwe onderdaan
R. H. J. GALLANDAT HUET,
Lid van den Gemeenteraad
der Stede Haarlem
Naar wij vernemen zal dit stuk door
den schrijver afzonderlijk verkrijgbaar
worden gesteld. Daarbij zooals schrij
ver zegt een vertelsel als wToe-tje"
Een strop om den hals van Haarlem's
Stedemaagd.
Op de veiligheidsten toonstelling te Am
sterdam zal worden ingezonden het ver
slag van de Koepokinrichting (pare vac-
cinogène) alhier, van 18731890, uitge
bracht door dr. Ph. S. Frank, directeur
dezer inrichting.
Wij komen op dit verslag nader terug.
De bekende firma Fervrerda en Tieman
heeft een prachtigen lichtdruk, ter grootte
van 47 bij 21 e.M., doen vervaardigen
naar de schoone gravure van G. Röhling:
</Wer nicht liebt Wein, Weib und
Gesang)
Bleibt ein Narr sein Leben lang."
Ieder die bij de firma eene bestelling
doet tot zeker bedrag ontvangt, een exem
plaar cadeau.
Van de hand des heeren J. A. Bak
ker alhier, bekend als specialiteit in pe-
troleum-onderzoek en fabrikant van ver
schillende lampenstelsels, is een proeve
verschenen van een Wwet op den invoer
van petroleum, regelende het ontvlam-
mingspunt enz.," welke zal worden aan
geslagen op de a.s. tentoonstelling van de
vereeniging ,/tot bevordering van veilig
heid en gezondheid in fabrieken en werk-
Naar het franse/;, van Adolphe Belot en Jules Dautin.
EERSTE GEDEELTE.
HOOFDSTUK IV.
In angstige spanning.
Wij waren zijn kamer binnengetreden. Ik wilde eenige opmer
kingen maken en enkele vragen tot hem richten, maar hij voor
kwam mij.
z/Wat wilt gij nu nog?" riep hij ongeduldig uit. //Betoogen?
Daarop heb ik u vanmorgen reeds genoeg vergast; gij moest er
nu een afkeer van hebben."
z/Mijn goede vriend," zeide ik hem, met smeekende blikken,
«wees voorzichtig, ik bezweer het u
z/Wat duivel! natuurlijk zal ik voorzichtig zijn, maar haast u
in 's hemelsnaamer is geen tijd te verliezen. Michaud zal reeds
lang genoeg op mij wachten!...."
,zMichaud.... wie i3 dat?"
z/Mijn kassier, natuurlijk! Ik had het hem beloofd. Ja, gij ge
draagt u mooi in deze zaak. Als ik het geweten had!...."
z/Maak u niet boos."
//Kom, waar is het geld? ik moet het nog wegbrengen, vlug!"
z/Hier, maar...."
z/Het is goed."
In minder dan eene seconde had hij zijn hand op de dertig
bankbiljetten van duizend francs gelegd, welke ik te voorschijn
had gehaald; ik van mijn kant hield ze evenwel stevig vast.
z/Een oogenblik!" zeide ik.
//Wat nu nog?"
//Geef mij een ontvangbewijs."
z/Een ontvangbewijs!" zeide hij, de wenkbrauwen fronsende,
hvertrouwt gij mij dan niet?"
z/Wolzeker, maar men moet op alles voorbereid zijn."
//Waarop voorbereid?...."
Wanneer mijn kas werd gecontroleerd, dan zou ik iets in de
plaats van die dertigduizend francs moeten kunnen vertoonen. Uw
ontvangbewijs zou ik dan kunnea laten zien en later zou ik
daarvan een verklaring kunnen geven."
z/Ik weet niet aan welk instinctmatig wantrouwen volgens
mijne meening van dat oogenblik zeer belachelijk ik wilde
toegeven."
fDfit is onzinnig!" riep hij uit, wdat is eene krenkende be-
leediging."
z/Neem mij niet kwalijk, het is een noodzakelijke voorzorg; zon
der dat bewijs doe ik niets."
Hy begreep wel, dat ik niet zou toegeven.
z/Het zij zoo," zeide hy, de schouders ophalende; /,ik zal aan
uw verlangen moeten voldoenhet is nu te laat om te veranderen."
Hij nam een stukje papier, krabbelde er de volgende woorden
op en overhandigde het mij.
//Heden, 17 Februari, ontvangen van den heer Causson dertig
duizend francs.
Vicornte de la Coudraye."
wZijt gij nu eindelijk tevreden?"
//Ja, vergeet echter niet mij op de hoogte te houden van den
loop van zaken. Ik sta op heete kolen."
«Ik sta nu reeds op heete kolen," zeide hij, de dertig bankbil
jetten bij zich stekende. #Kom! laat ons naar beneden gaan."
Een minuut daarna stonden wy op straat.
z/Adieu!" zeide hij en verliet mij plotseling.
Ik zag hoe hij zich in de richting van de boulevards verwij
derde en stokstijf bleef ik op het trottoir staan, verbaasd, verbijs
terd. Met een geheel instinctmatig en werktuigelyke beweging,
bracht ik snel mijn hand naar den zak van mijn overjas, waar
zich zooeven de dertigduizend francs hadden bevonden.Niets
meer!.... dan de schuldbekentenis van Léonce. Dit papier bracht
mij tot de werkelijkheid terug.
Het was dus geschied, er was niets meer aan te doen. Léonce
was reeds ver weg en al had ik hem nog kunnen inhalen, hoe
zou het mij dan mogelijk zyn geweest, hem er toe te kunnen be
wegen, mij de bankbiljetten terug te geven, waarvan hij zich, op
buit belust, had meester gemaakt? Het beste zou dus zijn, odi de