m mm van Jerusalem. NEEF, DE graaf. TWOM SS LA IS BEHOOKENDE BIJ LiAJJi'hMM'/JA(xBJjAjD VAN Maandag 9 Juni 1890. Reae vrooiijKe weener iioigescinei Naar het duitsch van SACHER—MASOCH. (Slot). Het kan u toch geen ernst zijn," be- Igon zij opnieuw, „mij zoo op da pijn bank te spannen?" „He®scb, gravin, volle ernst." „Palffy, wees verstandig." „Ik ken het geheim en dat trekt u aan. IGrij zijt gewend, alle menseden slaafsch en onderdanig aan uw voeten te zien. Mijne handelwijze is heel nieuw voor u." „Mijn goede, beste graaf," smeekte de schoone, terwijl zij den jongen garde- I officier met hare donkere oogen formeel I scheen te liefkozen en hem de kleine, I blanke hand op» den schouder legde. I Bevredig mijne nieuwsgierigheid en...." „En gij wordt mijne vrouw?" „Neen, nog niet." „Goed." „Laat u verbidden, verraad mij het interessante geheim." „Neen, nog niet," antwoordde Palffy Iop denzelfden toon als de wreede schoone, greep rasch naar zijn hoofddeksel en verdween door de deur der loge. De gravin had een onrustigen nacht. Was het de kwaal, de nieuws gierigheid, die haar den slaap niet vatten deed, of de ergernis over Paiffy's onge hoorzaamheid hoe het zij, zij ontwaakte moede, afgemat en verdrietig. Eerst moest de kat voor Palffy boeten, toen de schoothond en ten laatste nog de koetsier, die haar naar het paleis voerde. Het schoone gezicht helderde echter I direct op, toen de gravin bij de kei zerin binnentrad, die haar gaarne in vertrouwelijke uurtjes ontving om zich 3 het levendige, geestige gebabbel van e Poolsche te vermaken. Ditmaal kwam de gravin als geroepen. „Weet gij nog steeds niet, mijn lieve," zeide de keizerin, „waarom de keizer Oostenrijk den titel van koning van Jeruzalem voert?" „Ik weet het, helaas, niet, majesteit, I maar wel graaf Palffy." „Welke Palffy „Van de hongaarsehe edelgarde." „Dat is heerlijk." „Maar hij wil het niet zeggen." „O, ik zal hem wel aan het spreken I krijgen," zeide de keizerin, „heden is het hofconcert, dat is do beste gelegen heid." Onder bet hofconcert werd graaf Palffy [werkelijk door een kamerheer bij de kei zerin uitgenoodigd en door dezen tegelijk in het verhoor genomen. „Mijn beste graaf," begon Carolina Augusta, „wij hebben ons in den laat- 8ten tijd met een belangwekkende vraag bezig gehouden. Hoe komt het dat de keizer van Oostenrijk nog heden den titel van koning van Jerusalem voert. Men heeft mij gezegd, dat gij dit raadsel kunt oplossen." „Dan heeft men uwe majesteit te veel Igezegd", antwoordde Palffy rustig, met geweld een lachje onderdrukkend. „Ge kunt mij daarvan dus geene ver- klaring geven „Helaas niet, majesteit, ten minste niet |op het oogenblik en op deze plaats". „Altijd nieuwe raadselen." „Ik zelf ken het geheim niet", ging I Palffy voort, „doch slechts den weg daar toe. De vurige aanbidder van de schoone Poolsehe was namelijk plotseling op een gelukkig denkbeeld gekomen. De keizerin moest naar Gallicië en hem dus aan het doei zijner wenschen brengen. „Spreek duidelijker, graaf." „De sluier zal voor ons allen opgehe ven worden, majesteit, wanneer wij ein delijk de zoo dikwijis uitgestelde reis naar Galicië aanvaardendaar zullen wij den sleutel vinden." „Is u dat ernst, Palffy?" „Mijn woord van eer, majesteit." Tot deze reis is al sedert lang beslo ten, zooals ge weet", sprak Carolina Augusta, „doch daar tegelijk een samen komst met den Czaar zal plaats vinden, vreest het engelsche hof overeenkomsten jegens Turkije en aoet alles om deze reis op de lange baaa te schuiven". „En toch, m.ijesieit, is het noodzake lijk, dat onze ullergenadigste heer en keizer eenmaal deze streken bezoekt en den poolschen adel, die nog steeds treurt over de verdeeling van zijn vaderland, voor zich wint en geruststelt." „Dat is ook mijn denkbeeld," ant woordde de keizerin, „dus in Galicië zult gij mijn vraag beantwoorden?" „Tot uw orders, majesteit." Na het hofconcert vergezelde keizer Frans zijne gemalin naar haar kamers, om onder het genot vau een kop thee, nog wat met haar te praten. De keizerin zag er in hare haltgrieksche kleeding van rose zijde, zeer goed uit. Toen keizer Frans aan den haard tegenover haar plaats genomen had, kustte hij haar zeer galant de hand en vroeg, op zijne gemoedelijke wijze lachend en met de oogen knip pend: „Welnu, Line, zijt ge uogboo3?" „Ja, een weinig." „Wilt ge nog steeds tot eiken prijs weten, waarom ik koning van Jerusalem heet „Ja, mijn hart." „Als ik het nu toch helaas, zelf niet weet „Goed, maar dan moet ge mij toch een anderen wensch vervullen." „Wolke dan, Lina?" „Ik zou zoo gaarne Galicië eens zien." „Nu, wanneer het niet anders is, de ru9sisch« gezant vait mij ook aanhoudend lastig ten opzichte van de samenkomst met keizer Alexander." „Afgesproken, en wanneer vertrek ken wij „Nu, nu, dat gaat zoo gauw niet." „Ik zie wel dat je mij nu zelfs het geringste genoegen niet doen wilt." „Nu, dan maar in September," besloot de keizei', „maar dan moet ge mij thans met dien koning van Jerusalem met rust laten." „Dat beloof ik je." „En, in het algemeen, mij niet tegen werken." Carolina Augustina begon luid te lachen, en daarmede was de vrede ge sloten. Den 18den September 1823 begon het oostenrijksehe hof werkelijk den tocht naar Galicië, welke aan den eenen kant groote en vroolijke hoop, aan den anderen slecht verheelde vrees opwekte. Overal viel keizer Frans een eerbie dige en feestelijke ontvangst ten deel, en bizonder wedijverde de poolsche adel uit deze streken, hem zijne toegenegenheid en onderdanigheid op de schitterendste manier te tooneu. In Czernovvitz, de hoofdstad der Buchowina, vond den 6den October do samenkomst tusschen keizer Frans van Oostenrijk ea den russischen czaar Alexander plaats, terwijl gelijktijdig de russische minister graaf Nesselrode, te Lemberg met den oosteurijkschen staats kanselier vorst Metternich confereerde. De politieke resultaten van deze ont moeting bleven voorloopig geheim. Te Lemberg, waar de gravin Mnischek een klein paleis bezat, verscheen op een goeden morgen graaf Palffy bij de preutsche schoone om het beloofde zoete loon te ontvangen. De kokette poolsche ontving hem in een fraai morgengewaad, dat haar betoo- verender stond, dan elk ander toilet en' met eon glimlach die hem, honderd ma len overwonnen, aan hare voeten wierp. „Ge zijt een hardnekkig schuldeischer, graaf," sprak de gravin, met zijn zwarte lokken spelend, „wilt ge mij werkelijk van mijne vrijheid berooven?" „Ja, gravin," antwoordde hij met schit terende oogen, „maar slechts alleen, om mijzelven voor altijd tot uwen slaaf te maken." „En als ik nu eens neen zeg." „Dat zult gy niet gravin." „Waarom niet." „Omdat gij dan niet de vrouw van geest en hart zoudt zijn, die ik lief heb en aanbid, doch, zooals de Weeners zeg gen een beeld zonder genade." „Gij hebt gelijk," sprak de gravin ernstiger„deze hand behoort u, neem haar dus." Nog denzelfden avond kondigde het gelukkige paar in den kring hunner vrienden de verloving aan. Velen waren er die Palffy de schoone schitterende vrouw even goed als de ryke magnate benijdden, maar er was ook menige jonge dame, die der overwinnende schoone den jongen, beminnenswaardigen officier niet gnnde, gelijk dit immers steeds geschiedt. Terwijl de majesteiten zich met hun gevolg over Zlaczow naar Brody bega ven, wenkte de keizerin op een zekeren dag graaf Palffy, die tot het bere den escorde behoorde, aan het portier harer koet3 en begon glimlachend: „Hoor eens, beste graaf, wanneer zal nu ein delijk de slnier opgelicht worden? Wan neer zullen wij nu te weten komen waarom mijn man koning van Jerusa lem ia?" „Binnen weinige uren, majesteit," ant woordde Paiffy. In Brody aangekomen begaven de majesteiten zich naar het huis van den bankier Hausner, alwaar vertrekken voor hen in gereedheid waren gebracht. Na dat d8 hooge heerschappen het reisstof afgeschud en zich verkleed hadden, wer den spoedig eenige verfrisschingen ge bruikt en daarna direct de afgezanten van de stad,van den handel en van verscheidene inrichtingen ontvangen. Volgens de toenmalige zeden werden den keizer en de keizerin rijke geschen ken aangeboden. Het kostbaarste was een pels, die een pelshandelaar van Brody aan de roeten der keizerin nederlogde. Deze was m den volsteu zin des woords een pracht stuk en de keizerin was daarmede zoo ingenomen, dat zij het kleedingstuk da delijk aantrok en zich door haren ge maal en haar gevolg daarin bewonde ren liet. Intusschen had zich op het plein voor de woning van Hausner eene onafzien bare menigte verzameld, die van kwar tier tot kwartier aangroeide en luid en stormachtig jubelende haar verlangen te kennen gaf om den beminden keizer en de goede landsmoeder te zien. De goeverneur van Galicië, baron K., die de majesteiten vergezeld had, verzocht den keizer zich aan de menigte te toonen; keizer Frans aarzelde. Onder de stormen der fransche revolutie opgegroeid, had hij een groote antipathie tegen alles wat op eene demonstratie geleek. Hij hield van zulk eene ovatie evenmin, als dat hij eene vijandige houding van het volk ge duld zou hebben. Daar naderde graaf Palffy en fluis terde den keizer eenige woorden in. Kei zer Frans glimlachte, knikte met het hoofd, nam de keizerin onder den arm en bracht haar buiten op bet balkou. Een duizendstemmig, geestdriftig ju belgeroep begroette het doorluchtige paar, dat vriendelijk naar alle kanten dankte. De keizerin liet hare oogen verwon derd over deze zonderlinge menigte gaan, ia welke niet één burgerlijk kleed en niet één cylinderhoed te zien was; niets dan lange tabbaards in alle mogelijke kleuren, dienende tot kleeding van lang- baardige mannen, terwijl de vrouwen in 1 z jden orerrokken en kaftans, of jakken van fluweel en atlas, met kostbaar pels werk bezet, met edelgesteenten en paar- len versierd, verschenen waren. „Wat beteekent dat toch?" vroe* Ca rolina Augusta eindelijk, „wat ziju dat voor lieden?" „Allen Israëlieten," antwoordde keizer I1 rans lachend„de vrije handelstad Brody wordt uitsluitend door dezen be woond. Weet gij nu, mijn schat, waarom ik koning van Jerusalem ben D B1A A li L A N heer SL mr. H. Smeenge heeft zijn ontslag ingezonden als lid van de Tweede Kamer, tengevolge ran de aanneming van zijne benoeming tot kan tonrechter te Hoogeveen. De Kamer van Koophandel te Zwolle heeft besloten zich niet tot de Regeering of de Kamer te wenden ter wille van de aanhangige spoorwegover eenkomsten, omdat specifiek zwolsche be langen volgens de Kamer niet bij de aanneming of verwerping der voorstellen betrokken zijn. De Katoor is overigens van oordeel, dat do aanneming der voor stellen van de Regeering wenschelijk is te achten voor het algemeen belang. Het grootste bezwaar der tegenstanders, 't welk tot zekere hoogte door haar wordt gedeeld de exploitatie van het ge- heoie spoorwegnet door slecht» twee maatschappijen zou door verwerping van het Regeeringsvoorstel toch niet worden opgeheven, daar de Rijnspoor toch waarschijnlijk op do een of andere wijze zou verdwijnen en er dan van zelf verandering zou komen, allicht onder ongunstiger omstandigheden. In de New Amsterdam G a- zette te Ne v-York verschijnende van 21 Mei jl., vinden wy gemeld, dat de „Congregational Club" te Boston den 24en Februari jl. ecu besluit genomen heeft van den volgenden inhoud: „De Club, indachtig de gastvrijheid door de vrije republiek van Holland zoo edelmoedig betoond aan de Pelgrims, die na twaalf jaren te Amsterdam en te Leiden gewoond te hebben, van Delfis- haven zijn uitgevaren op eene zeereis welke geëindigd is te Plymouth-rock, beschouwt het als passende dat de leden der Congregational Clubs in aile deelen der Vereenigde Staten zich vërèeaigen zullen in dankbare erkenning der hol- landsche gastvrijheid, en dat zij te Delftshaven zullen oprichten eeüig blij vend getuigenis van hunnen eerbied zoo wel voor degenen, die deze gastvrijheid verleenden, als voor hen, die haar ge noten, weshalve de Club tot alle ameri- kaaen, die tegelijkertijd de beginselen en de stichters der beide republieken ver- eereu, de uitnoodigiog richt om tot dit besluit mede te werken." Een comité werd tevens benoemd, be staande uit de predikanten W. Griffis d. d. en A. Little d. d. en de heeren H. A. Hill, F. Wood en T. Weston. Dit comité heeft eene oproeping rond gezonden om voor het beoogde doel eene nationale vereeuiging te stichten, on zich tot het in ontvangst nemen van bijdragen bereid verklaard. (Met de bovengenoemde „pelgrims" worden bedoeld de engelsche puriteinen die in 1606 uit Scrooby, in Nottingham shire, onder aanvoering hunner predikan ten Smyth en Clyfton, in Holland een t .evluchtsoord kwamen zoeken. Zij ves tigden zich te Amsterdam en te Leiden, waar de beroemde John Robinson hun geestelijke leidsman werd. Zij vonden echter in het overbevolkte Holland niet wat zij zochten, en den 22sten Juli 1620 scheepten een honderdtal hunner, onder den ouderling William Brewster, zich te Delftshaven in aan boord van een engelsch scheepje, de Speedwelldat ben naar Southampton bracht. Den 6den September 1620 werd vervolgens met de Mayjloicer de reis naar Amerika on dernomen, waar zij den llden November vóór de kust van Massachusetts het anker lieten vallen en eene maand later FEUILLETON naar het duitseti van KARL CHOP. 17) „Alles goed en wel, maar dat heb ik beloofd, omdat ge mij voorgelogen hebt, dat de landstalmeester laf was." Dat is bij ook. maar inderdaad niet in die mate als gij zelf." „Nu, zal ik spoedig antwoord krijgen vroeg de kleine Müller, wiens moed bij de zichtbare radeloosheid van den kapitein begon te wassen. „Zijt ge gentlemen ot niet?" De baron wisselde met den vermeenden graaf, "die intusschen tijgend ter zijde had gestaan, een veelbeteekenenden blik, om hem aan te sporen, in de plaats van den kapitein te treden. Had iron werkelijk in de vermetele en brutale oogen van Meyer ;ekeken en daarin de flikkering van aanwakkerenaen rooflust be lde waarschijnlijk een anderen merkt, dan had de voorzichtige uitweg gekozen. //Ik moet u ten zeerste verzoeken, mijnheer de landstalmeester, niet op zoo'n bizondere wijze te beginnen te spreken," zeide Meyer, terwijl hij uit zijn afwachtende houding onmiddellijk in een dreigende overging. „Ah bah, mijnheer de graaf," antwoordde de rentenier. „Ik heb hier. met kapitein van Brindisius te doen en herinner mij niet, u beleedigd te hebben." „Zoo? Ge schijnt mij wat zwak van begrip te zijn," ging de gewaande graaf, uit wiens trekken thans reeds de rooflust, die zijne leden deed trillen, duidelijk sprak, op vijandigen toon voort. „Wat? Hoe dan?" vroeg de kleine rentenier nu toch een weinig onthutst, want deze graaf Hohenforst zag er uit alsof hy zich plotseling als een tijger op hem zou kunnen werpen. „Wat? Hoe dan? vraagt gij nog. Bij ons noemt men zulke vragen onbeschoft." „De baroD, wien deze brutale manier van handelen niet kon behagen, roerde zachtjes den arm van zijn makker aan. Maar in de ziel van deze drieste persoonlijkheid had nu reeds de echte struikroover8Datuur zulk een beslist overwicht gekregen, dat hij zich om de waarschuwing van den baron niet meer bekommerde. „Laat me met vrede, mijnheer de baron," zeide hij, terwijl hij de hand van den aangesprokene tamelijk onzacht terugstiet. „Met zulke knapen kan ik alleen wel klaar komen. Laat dat maar aan my over." De ongelukkige landstalmeester zag zijne beide tegenstanders ondanks de bezorgdheid, die zich bij de dreigende houding van de volksplanting stichtten, die onder dan goeverneur Carver en den kapitein Mi- les Standish de kolocie Plymouth werd.) Sedert eenige dagen heeft, met achterlating van vrouw en kinderen, de echtelijke woning verlaten de bod® bij het departement van Justitie, A. R. Men vermoedt dat hij zich in België ophoudt, vanwaar brieven ontvangen zijn, di» zouden doen vermoeden, dat hij aan verstandsverbijstering lijdt. De eerste aalsmeersche aard beziën zijn Donderdag naar de amster- damsche markt verzonden. Ofschoon het weder zich minder gunstig laat aanzien dan verleden jaar, kan met vrij veel ze kerheid worden verwacht, dat over het algemeen een rijkere oog3t de moeite van den kweeker zal beloonen. Men meldt ons van T e a s e 1 De gevreesde vlekziekte onder de varkens begint zieh hier reeds te ver- toonen. Een varxen van den landbou wer K. Wetsteen was, niettegenstaande het spoedig afgemaakt is, voor de con sumptie niet meer geschikt. Hot zuive ren der hokken met carbol en het men gen van zwavel door het voeder wordt aanbevolen. Uit 'sHage meldt men: Nadat de politie Donderdag in den loop van den avond veel moeite had om het volk, dat zich op het Spui bij het vergaderlokaal van het „Leger des Heils" verzameld had, te doen uiteengaan, had denzelfden avond tegen 11 uren een overgroote toeloop plaats van menschen, die gebrekkige heilsoldaten en vrouwen achtervolgden. Een 200-tal personen, die zich aan den hoek van Haagpoort en Gedempte Gracht hadden verzameld, zijn door de politie met geweld uiteengedreven waarbij van den wapenstok is gebruik gemaakt. Yoor zoover bekendis niemand daarbij verwond. De politie zal voortaan met gestreng heid tegen deze opstootjes op straat op treden, waartoe het personeel zal wor- deB versterkt. Te Breda werd Donuer dag nacht inbraak gepleegd ten huize san een koffiehuishouder. De politie, op^hare ronde een kelderluik opengebroken ziende, trad binnen en mocht drie ongunstig bekende personen op heeterdaad betrap pen, dio dan ook terstond in arrest werden genomen: De Zwolsche Courant viert haar lOOjarïg bestaan. Op 5 Juni 1790 verscheen zij voor het eersr, en wel als O verijselsch Weekblad Ter gelegenheid van dezen gedenkdag heeft zij een feestnummer uitgegeven, waarin de geschiedenis der courant, van haar ontstaan tot op lieden, verhaald wordt. De uitgave van het blad is gedurende heel deze eeuw steeds door de familie Tijl bezorgd. Het aantal werkstakers te Appelscha neemt met den dag af' en de werkzaamheden kunnon dus meer en meer geregeld voortgaan. Niet alleen dat de schippers hunne ladingen zonder moeite kunnen innemen, maar ook de turf makers zijn in steeds grooler getale aan het werk. Ook onder de vrouwen schijnt het verzet af te nemen. Het verloop dezer zaak, schrijft de corr. van do N. R- Ct., is met vrij groote zekerheid te voorspellen. Do toe stand zal blijven, zooals die nu is: een deel der arbeiders zal blijven doorwer ken, een ander deel blijft staken en hun ne plaatsen worden gedeeltelijk door werkvolk van elders iugeiiomen, en ten slotte zullen do meesten in den hooibouw werk vinden. Maar welke gevolgen de kunstmatige opzweeping dier weinig ont wikkelde menschen ook tegenover hunne medearbeiders in de toekomst hebben kan, wie zal dat bepalen? De verveners hebben over het alge meen beslist geweigerd, zelfs in het ge ringste aan de eischen der werkstakers toe te geven. den graaf van hem meester scheen te zullen maken, toch tevens met eenige verwr idering aan. „Wat beteekent dat, mijnheer de baron?" stiet hij eindelijk uit. „Is deze werkelijk degeen, waarvoor ge hem uitgeeft Spreekt een graaf Hohenforst aldus?" De baron haalde de schouders op. „Gij weet dat bij ons zelfs zeer hooggeplaatste militairen het niet altijd met de duitsche taal zoo nauw nemen, vooral in toorn," ging hij daarna voort. „Doch dat is thans bijzaak. Ik zou u aanradenmijnheer den graaf door eene afdoende ver klaring gerust te stellen." „Maar ik begrijp waarlijk niet, hoe ik juist mijnheer den graaf zou hebben beleedigd," ging de rentenier voort te onderhandelen, terwijl hij tevens voorzichtig twee schreden naar de deur terug deed. Aan het opmerkzame oog van den kapitein was echter deze achterwaartsche beweging niet ontgaan. Hij sloop daarom zachtjes achter den rug van den bedreigde om naar de deur van de voor zaal en draaide vervolgens snel den sleutel tweemaal om, waarna hij hem uit het slot nam en in den zak stak. Nu echter begon de kleine rentenier werkelijk beangst te wor den. Hij bevond zich daar op een nachtelijk uur in de afgelegen kamer van een verwijderd paviljoen tegenover drie mannen, van welke minstens twee tot erge dingen bereid schenen, terwijl ook van den derde werkdadige hulp niet met zekerheid kor. worden verwacht. Intusschen had de vermeende graal zich weder de talcf gewend, twee glazen tot aan den rand toe met bourgognv gevuld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 5