NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
7e Jaargang'.
Dinsdag 10 Juni 1890.
Noi 2126.
ABOffZTEXE&TSFRXJS:
ADVERTEITIÈH:
Vijl eis üttisiti; Cents.
STADSNIEUWS.
Hei Meifeest van „Tooaiist."
De Familie Causson.
lloofdeu/enttn voor het Buitenland: Compagnie Générale de Fublicits Strangers G. L. DAUBS Co., JOHN FJ0NS8Sztcc., Faryjt 31 its Faubourg Moffltnavtrs.
Directeuren-Uitgevers S. C. PEEHEBOOSÜ en J. B. AVIS.
Voor Haarlem per 3 maandenƒ1.20.
ïranco door het g-sheele Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummer*-0.05.
ran 15 regels 50 Cents; iedere regel racer 10 eents
Groote letter# naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Difc blad verschynfc dagelijks, behalve op Zon- en 'Feestdagen.
BureauKlein! Houtstraat No. 9, Haarlem. TeacfooïcaMSïsatafóg' 2.S».
Abonnementen en Advertenties worden aangewon» ©n door
once agenten en door alle boekhandelaren, postkant,oreïs en courwitier^
Wij zijn door een contract toet den
Uitgever in staat onzen Geabonneerden
als Premie aan te bieden een deel van
Beets' Dichtwerken en wel de gedichten
van 18741884. tegen vergoeding van
slechts
Dit deel beslaat niet minder dan 256
bladzijden en is, op zichzelf compleet,
keurig gedrukt op good papier.
In ons Nummer voor 13 Juni e. k.,
dat Donderdagavond a.s. wordt uitgegeven,
zal een BON worden opgenomen, tegen
afgifte waarvan en betaling van 25 Cts.,
dit Premiewerk aan ons Bureau kan
•orden afgehaald.
Directeuren- Uitgevers.
Haarlem, 9 Juni 1890.
Heden (Maandagmiddag) had in de
bovenzaal van de sociëteit „Vereeniging"
de 74ste algemeene vergadering van de
Algem. Vereen, voor Bloemb. Cultuur
plaats, onder voorzitterschap van den
heer J. H. Krelage.
In zijne openingsrede wees o. a. de
voorzitter op de omstandigheid dat de
Burgemeester van Haarlem in den laat-
sten tijd blootstaat aan aanvallen van
zekere zijde. Daarin wordt o. a. beweerd
dat de beer Jordens geen flauw begrip
zon hebben van handel en nijverheid en
dat hij Haarlem noemt „een luxe-stad",
Haarlem is een stad van handel, van nij
verheid getuige de bloembollenhandel enz.
,/Nu ons vak op deze wijze wordt
aangehaald tegen den Burgemeester van
Haarlem," zegt de heer Krelage, //wensch
ik als voorzitter van deze vereeniging,
hier de verklaring af te leggen, dat de
heer Jordens steeds aan ons vak den
meest gewenschtsn steun en de grootste
medewerking heeft verleend, en steeds de
eisehen van ons vak ten volle heeft ge
waardeerd. Ik hoop, dat deze Burge
meester nog langen tijd aan het hoofd
van deze gemeente zal staan."
Na de beste wenschen te hebben ge
uit voor den bloei der vereeniging opent
de voorz. de vergadering.
Besloten wordt o. a. tot het sluiten van
eene verbintenis met de firma ErvenLoosjes
alhier, tot het uitgeven van een week
blad, orgaan van de Alg. vereen, voor
Bloemb. Colt., dat gratis aan de leden
dier vereeniging gezonden en aan niet-
leden voor 5 per jaar geleverd zal
worden.
Dit blad zal des Zaterdags verschijnen.
(Het uitvoerig verslag van deze ver
gadering zal in ons volgend nummer
worden opgenomen.)
Terwijl wij ons nederzetten om dit
te schrijven, zijn de laatste klanken van
dit feest reeds weggestorven. De avond
van Zaterdag was gewijd aan de uit
voering van Beethoven's Symphonie No. 5
en van „de Schelde", historisch fantas
tisch zanggedicht van Emanuei Hiel,
gezoonzet door Peter Benoit. Men had
eerst nog gefluisterd dat laatstgenoemde
nit België herwaarts was gekomen om
de uitvoering van zijn toonwerk bij to
wonen.
De heer Benoit was echter niet aan
wezig, wol echter de dichter van den
tekst, de heer Hiel.
Evenals den vorigen avond werd de uit
voering ook nu weder bijgewoond door
tal van autoriteiten op 't gebied der mu
ziek in ons land, o. a. de heeren Rich.
Hol en Dr.niël de Lange, terwijl tal van
hooggeplaatste personen van hier en el
ders mede aanwezig waren. We merkten
o. a. op den Commissaris des Konings,
den Burgemeester, den heer Lieftinck, lid
der Kamer en anderen.
Kort na half acht, toen de ruime con
certzaal der „Vereeniging" weder een
talrijke schare toehoorders bevatte, ruisch-
ten de eerste accoorden van de „Syrn-
phonie" door de ruimte, uitgevoerd door
het orkest van den heer Kes, dat lang
zamerhand do harten der muziekminnaars
hier heeft veroverd en hier hoog staat
aangeschreven. Men had zijne verwachting
hoog gespannen en inderdaad, met adexn-
looze stilte luisterde men naar den klank
der. zilverzoete tonen, langzaam weg
smeltend of in steeds aangroeiende for
to's indrukwekkend en vol majestueuze
kracht. In die volmaakte stilte kwam
elke toon tot zijn recht en was het
merkbaar dat de kapel met groote voor
liefde werkte. Zeer zeker mag een groot
deel van het welslagen van het muziek
feest aan de groote verdiensten van dit;
orkest, en aan de voortreffelijke leiding
van den feest-direeteur. den heer Robert,
worden toegeschreven.
Na eene korte pauze werd een aanvang
gemaakt met „de Schelde."
De solopartijen daarin werden vervuld
door mevrouw Maria SoetensFlament
en Henri Fontaine (bas).
De inleiding was voor orkest en reeds
dadelijk bleek het dat we hier met een
meesterstuk van toonzetting te doen I
hadden, vol frissche accoorden, in opera
stijl geschreven. Vandaar veel levendig
heid en afwisseling, die de vertolkers sterk
op den voorgrond doen tredeD, en veel
van kun techniek en voordracht eisehen.
De inhoud van dit zanggedicht doen
wij kortelyk geresumeerd hier volgen:
De dichter is geïnspireerd door de
Schelde, den frisschon breeden stroom.
Aan de boorden aanschouwt hij een min
nend paar ea nu smelt hij de indruk
ken der natuur samen met het liefdes-
tooneel en zingt
„O Schelde, ik heb uw stem gehoord
ge zingt een lustig lievend woord
een woord van vreugd en minne
en tevens zingt ge een diep accoord
dat grootheid meldt van oord tot oord,
en dringt in hart en zinnen."
Om beurten en te zamen zingen de
jongeling en het meisje, afgewisseld door
het vaargeroep van schippers en den
vreugdezang van huiswaartskeerende land
lieden.
In het tweede deel geeft de dichter de
herinneringen weer, die bij het aanschou
wen van den stroom in hem opdoemen
van Vlaanderens grootheid en roem en
den strijd tegen vreemde verdrukkers,
hij zingt:
f/0 schoone stroom, hoe glanst ge
in 't stille manelicht)
Als een zilvren slang, doorkronke
lend Vlaandrens beemden,)
Mijn geest betoovert gij en roept
voor mijn gezicht)
Onze eedle helden op, in strijd met
dwang en vreemden.)
Daar waart de schimmenstoet, als
neevlen, aan uw strand)
En pleegt den reuzeuslag, voor volk
en vaderland!")
De stemmen van Kerels, Klauwaarts,
Leliaarts klinken, daar spreken de schim
men van Zannekin en Artevelde en vor
men een grootsch, indrukwekkend geheel.
De jongeling en hot meisje voelen met
den dichter mede en bezingen de angstige
tooneelen, die zich aan hunne oogen voor
doen. Aan het slot van dit deel bevrij
ding en verlossing; de geest van Willem
van Oranje doet zich hooren, Bosch- en
Watergeuzen dagen ter redding op en
allen eindigen met het heerlijk unisono
„Wilhelmus van Nassouwen
Wij zijn van dietschen bloed,
Het Vaderland getrouwe,
Dat God het steeds behoed'
Als toevluchtsoord der vrijheid,
Der waarheid onderstand,
Dan juichen wij vol blijheid:
Gezegend Nederland!"
In het derde of laatste deel bezingt de
diehter nogmaals den stroom, maar thans
om hem te verheerlijken als het beeld
der menschheid. Het meisje en de jon-1
geling bezingen den vreugdevollen aan
blik dien de Schelde biedt. Vroolijk ma-
trozengezang doet zich hooren. Visschers,
kooplieden en nijveraars bezingen de
welvaartbrengende.
Het meisje en de jongeling genieten
volop van den zoeten min. Des kunste
naars stern wisselt dit heerlijk tooneel
af en zingt ten slotte
„Schelde, voeg uw' grootsche accoorden
Bij den zang der menschenschaar,
Wasir de ziele vloeit in woorden,
Liefde en schoonheid heerachen daar."
waarna allen eindigen
„Vaarwel, Sehelde, stroom der minne!
Vreugde roept ons aan het strand,
Kronkel voort, tot elks gewinne,
Door het vrije vaderland.
't Machtig
Prachtig
Nederland
De solisten kweten zich uitmuntend
van hun taak.
Mevrouw Soetens en de heer Rogmans
vertolkten het meisje en den jongeling.
Eerstgenoemde heeft een hoogst sympa
thiek geluid en zingt met warm gevoel
en fraaie voordracht. De zang van den
heer Rogmans was als altijd onberispelijk.
De heeren Blauwaert en Fontaine hiel
den hun naam hoog op.
Aan den heer Blauwaert viel een fraaie
corbeille ten deel, hem door eene ver-
eerdsfcer geschonken.
Hij stond deze echter af aan zijn land-
genoote, mevrouw Soetens.
We hadden in ons verslag beloofd op
de koren terug te zullen komen.
Het moet gezegd worden dat zij een
moeilijke taak hadden, die vooraf veel
studie vereischte.
Duideljjk bleek het echter wat de
vruchten van die aanhoudende studie
waren. Groote eenheid en juiste opvat
ting kenmerkten hun zang en zeker komt
hun het leeuwenaandeel toe van het
groote succes. De heer Robert mag ook
daarmede van harte worden gelukge-
wenscht. De kransen, die hem ten deel
vielen, vertolkten zeker wel ieders ge
voelen.
Was deze tweede dag dus weder voor
treffelijk geslaagd, niet minder was dit
het geval met het
KUNSTENAARS-CONCERT
dat het muziekfeest besloot.
Nog onder den indruk van den zoo
schoonen vorigen avond, stroomden de
toehoorders Zondagmiddag toe om dit
concert bij te wonen, dat te ééa uur een
aanvang nam.
Do uitvoerenden waren behalve het
koor, het orkest en de reeds genoemden,
mejufff. Jeanne Landré, sopraan Hasrlem,
en de heer Johan Smit, professor aan
het conservatoire royale te Gent, solo
violist.
De zaal bood een eigenaardig schoonen
aanblik. Op de reusachtige tribune de
werkende leden van Toonkunst, dames
en heeren, de eersten in hunne sierlijke
en elegante toiletten; in de zaal hetzelfde.
Het zonnelicht viel in die groote gezellige
ruimte en riep fraaie effecten te voor
schijn.
Uitgevoerd werd „Lobgesang," sym-
phonie-cantate van Mendelssohn. Na de
instrumentale inleiding van dit meester
werk kwam het koor en zong afgewisseld
door de solisten in heerlyke harmonie
met orkest.
Een treffende ovatie viel den heer Ro
bert daarbij weder ten deel. De leden van
het koor overstelpten hem met een bloe
menregen onder de luide toejuichingen
van het publiek, dat volop instemde met
deze welverdiende hulde.
Hadden wij er naar verlangd opnieuw
met mevr. Soetens-Flament kennis te
maken, de gelegenheid daartoe bood zich
aan in het volgende nummer van het
programmaeen tweetal liederen van
Benoit. Ook hier bleek het dat men in
deze dame een talentvol zangeres aan
schouwt, vooral in „Liefde in het Leven"
voldeed zij bizonder.
In den heer Johan Smit begroetten
wij den voortreffelijken viool-virtuoos
zooals wij hem reeds vroeger hier leer
den kennen. Hij droeg voor het 4e con
cert, in ré-mineur, van Vieuxtemps. Over
zijn spel zullen wy niet uitweiden, ge
noeg zij het te zeggen dat wy hem als
een der grootste virtuosen van zyn tijd
waardeeren.
De heer Blauwaert zong „drinc sprak
den Herfst!" een fraai nummer van Nico-
laï, voorts een geestig lied„van den uil,"
dat hij bisseerde en het onvergetelijk
schoone, echo vlaamsche lied „Ons Va
derland" van Blockx, waarin hij allo
gelegenheid had zyn krachtig geluid, warm
gevoel en juiste voordracht te doen waar
deeren.
Het tweede deel van het concert werd
geopend met het zeer schoon gezonger e
„Ein geistliches Abendlied" van Ca?!
Reinecke, voor koor.
Mej. von Sicherer deed haar heerlijk
sopraangeluid nog eens bewonderen in
„Murmelndes Lüftchen" van A. Jensen,
in „Er ïst's" van R. Schumann en in
„Standchen" van R. Strauss. Ook haar
viel een bloemenregen ten deel.
De heer Henri Fontaine vertolkte
„Wandeling" en „Myn Moederspraak"
van Benoit. Hij kenmerkte zich als een
zeer geoefend baszanger.
Van den heer Johan Smit kregen we
nog „Andante religioso" van F. Thomé
on „Airs hongrois" van Ernst.
Ook in deze nummers blonken zijne bui-
E B IL L ETO N.
Naar het franselt, van Adolplie Belot en Jules Dautin
12)
EERSTE GEDEELTE.
HOOFDSTUK IV.
In angstige spanning
„Begrypt gij dan niet, dat ik in doodelijke ongerustheid ver
keer?"
„Maar dat is zaer dom! waarom maakt gij u ongerust?"
„Hoe! die oorlog, waarvan gij mij hebt gesproken....
„Ja, welnu?"
„Welnu, daar gebeurt niets van, en dan....
„Wat kan mij dat schelen?"
„Wat! of het u kan schelen? houdt gij my voor den gek?
Ik kijk steeds het beursbericht na, e* komt nog geen verandering,
jij zelfs van morgen....
„Welnu, de koersen veranderen niet, voor u reden te meer om
niet ongerust te maken.
„Hot bewijst toch evenwel, dat gy u vergist hebt."
„Volstrekt niet."
„Verklaar my dit dan eens, als 't u blieft."
Met eene onverhoedsche beweging sprong Léonce het bed uit
en ging recht voor mij staan.
„Welnu!" vroeg hy my met nadruk. „Vertrouwt gij mij of niet?"
„Ik zeg niet dat ik u wantrouw, maar....
„Wilt gij geleoven, dat ik van speculeeren meer verstaBd heb
dan gij, die er letterlijk niets van begrijpt?"
„Ik moet bekennen, dat ik er niet veel van weet, en juist
daarom....
„Juist daarom moet gij mij met rust laten, wat drommels, en
mij niet ieder oogenblik achterna loopen.
„Neem mij dat niet kwalijk, maar ik wilde gaarne weten, hoe
de zaken er bijstaan. Dat is dunkt mij nog al natuurlijk."
„Het gaat den goeden weg uit; de winst zal niet zoo groot
zijn, als ik mij had voorgesteld, maar toch nog goed genoeg. Daar,
zijt gy nu eindelijk tevreden?"
„Ja, ik dank u, mt zoudt gij my niet ongeveer het resultaat
kunnen opgeven?"
„Eerst over acht dagen."
„Dan zal ik over acht dagen terugkomen, cn dan zult gij my
zeggen
„Ja, maar niet eerder. Laat mij nu in 's hemelsnaam slapen, ik
ben doodaf."
Met een diepen zucht legde hij zich neer.
Het was mij onmogelijk hem nog iets te ontlokken. Ik leefde
bijna niet in de acht hierop volgende dagen. Men kan zich mijn
angst begrijpen. Hij was des te heviger, daar na den dag van mijn
bezeek de beurs begon te stijgen.
lederen avoad, nadat ik van het kantoor kwam, zwierf ik rond
op de boulevards en in de rue Taitbout, maar ik durfde niet
sohellen en by LȎonce aankloppen. Eerstens vreesde ik eeD norsch
onthaal; hij had my den vorigen keer reeds zoo onbeleefd ont-
vaagen.
„En dan," zeide ik by mijzelf, „waartoe is het noodig wat zou
hij mij mededeelen? is het niet duidelijk gebleken, dat de afloop
noodlottig is, ik zal spoedig genoeg den uitslag vernemen,"
„De zwakke hoop, die my tot dusverre had bezield, had mij
nu ook verlaten."
„Op zekeren avond, toen ik myn gewone wandeling maakte en
in somber gepeins verzonken het trottoir met langzame schreden
op en neer liep, hoorde ik my eensklaps bij mijn naam noemen:
ik keerde my haastig om; het was Lëonce."
„Wat doet gij hier?" vroeg hij mij; „wïldet gij my een bezoek
brengen
„Neen."
„Dat kan ik mij begrijpen. De ontvangst bij mij was eenige
dagen geleden verre van bemoedigend. Maar wat scheelt u
die holle oogen dat ontsteld gelaatzyt gij ziek?"
„Men zou het op die wyze tenminste worden. En het verwon
dert mij zeer, dat gij nog zoo vroolijk en tevreden kunt zyn."
„Waarom zou ik dat niet zijn?"
„Hoe! weet gij dan niet, wat er gebeurd is?"
„Wat er gebeurd is?"
„Maar, ongelukkige, waar denkt gy aan? Gij hebt uwe bezin-