V1SSCHERIJ. POLITIEK OVERZICHT. GEMENGD NIEUWS. wel in de Oost zaoten, daor zou wen de minsen er meschien wat aon hebben. Wij hebben er hier niks mee aon de pet! De er repels en boonen zijn verleje wêk bij mijn en bij veul minsen nog kats be vroren en as dat van die ijsbargen komt, dan viend ik weinig raorigheid aon die dingen. Wé, gij? In de nabijheid van het kerkhof van Maastricht is Zondag jl. op klaarlichten dag eene vrouw aange houden en van haar geld beroofd* In de Midd. Ct. komt de vol gende advertentie voor De ondergeteekende meent de schan delijke advertentie van P. De Zeew te Krabbendijke als laag en lal te beschou wen en ieder, dio dien persoon kent, zal zeker begrijpen, dat zij buiten alle ver denking staat en hoopt met hare 3 kin deren te toonen, dat zij haren naam zal trachten te behouden. Middelburg, 5 Juni 1890, Dina. Dingemansé, tot haar leed huisvrouw van P. De Zeeuw. De politie te Groning legde de hand op een jeugdigen deug niet, die de ouderlyke woning was ont- loopen en nu zich van schoeisel enz. voorzag door oplichting ten nadeele van neringdoenden. Deze knaap oud 16 jaar, werd reeds vroeger wegens diefstal veroordeeld. T e s s e 1, 9 Juni. Door de Noordzee- vis8chers van hier zijn in de afgeioopen week elders ter markt gebracht: 800 tongen, eenige tarbotten, 200 roggen, 10 manden kleine tarbot, 70 manden kl. schol en 60 manden scharren. De prijzen waren als volgt: groote tongen 45 a 50 ct., kleine- en middel dito 15 a 20 ct., tarbot f 5 k 10, roggen 45 k 55 ct.. alles per stukkleine tarbot f 10, kleine schol ƒ2 k 3, scharren /3 a 4, alles per mand. De ansjovisvisschers op de Zuiderzee hadden van 30.000 tot 125,000 per span gevangen, tegen ƒ4 per 1000 stuks. KOLONIËN. BATAVIA, 10 Mei. Aan den Javabode wordt uit Atjeh hreven gedagteekend Kota-Radja, den 27eten April: Den 15den April had voor het front van het geheel garnizoen de uitreiking plaats van de M. W. O. aan den over ste De Bank Langenhorst, den (Eur. hoornblazer Kooistra no. 16456 en den Eur. fuselier Minkema no. 20443, bene vens van het eereteeken van eervolle vermelding aan den Eur. sergt. Brok no. 24690 In weinige doch kernachtige bewoordingen wees de generaal Van Teijn op de onderscheiding, die dezen militairen te beurt viel, en deed hij uit komen, dat voor allen, die hun leven en bloed veil hadden voor het vaderland, hetzelfde was weggelegd. In het bizon der tot de drie minderen het woord rich tende, werden zij aangespoord, niet alleen te velde doch ook in het garni zoensleven in een ridderlijk en braaf ge drag ten voorbeeld te strekken aan hunne kameraden. Daarna richtte de generaal zich tot de europeesche en eindelijk in eene vloeiende rede tot de inlandsche compagnieën. Nadat de ver schillende in acht te nemen formalitei ten hadden plaats gehad, werd hun het eereteeken door den generaal op de borst gehecht, en ontvingen zij, onder het spelen van het //Wien Neerlandsch bloed'', van den aanwezige ridders, den generaal Van Teijn, den majoor van de fcande, den kapitein Beer en den inl. sergeant van het detachement genietroe pen Djirim, den ridderslag. Hierop wer den alle aanwezige officieren uitgenoo- digd uit te treden, ten einde hun geluk- wenschen aan de nieuw gedecoreerden aan te bieden. Te 9 uur waren nogmaals alle officieren en bovendien de civiele amb tenaren vereenigd, ditmaal echter in de sociëteit „De Atjeh-Club; in een wijden kring, met den generaal, den 2en be velhebber en den plaatselijken comman dant aan het hoofd, en tegenover dezen de helden van den dag gezeten, was het geheele ruime lokaal gevuld. De eerewijn deed niet lang op zich wach ten en bij het opheffen van het eerste riep de generaal nogmaals alle aanwezigen op om hun sympathie aan de moedige strijders van den 26en Juli te betuigen en een: Leve de Koning! weergalmde herhaaldelijk. Spoedig daar op nam ook de 2e bevelhebber, de overste Helderman, het woord. Deze wees op de groote waarde, die algemeen aan het eereteeken voor moed, beleid on trouw moet worden gehecht, op het vele, dat de helden van den dag op di meeste aanwezige vóór hadden en stel lig niet minder luid dan zoo oven riepen meer dan honderd stemmen een „leve de Prinses" uit, bezegeld door een drie werf hoera, waardoor aan „den vijand binnen de linie" zoowel als die buiten de linie luide werd aangekondigd, dat ook dan, wanneer onzo kouiDg niet meer zijn zal, nog eene geliefde vorstin zal regeeren voor wier eer elkeen zal wenschen wonderen te doen. Nadat nog de predikant eene schooae rede had ge houden en de overste De Bank Langen horst, ook namens de overige gedecoreer den, de aanwezigen voor de gel hulde bedankt had, ging men weldra uiteen, en op uitnoodiging van den ge neraal zou den ridders door de officieren uitgeleide worden gedaan. De geestdrift was echter zóó grootdatna de gedecoreerde soldaten in een doe a dos te hebben doen plaats nemen, het paard werd afgespannen en de officieren van het 3e bat. zelf het voertuig voorttrok ken. Yan den militairen commandant te Edi is dd. 6 Mei via Penang het navolgend telegram ontvangen: 29 April met compagnie infanterie landingsdivisie „Prins Hendrik opgerukt tegen vijand 200 sterk nabij Pedawa Pantong, uitsluitend vuurgevecht, veel geweren, twee bentings genomen, vijand verdreven, heden nacht afgetrokken, waj iden dokter Van der Wal licht, minder acht, vijand zeven dooden, veer tig gewonden. Men is te Batavia bezig met het oprichten van eene naamlooze vennoot schap, die tot doel heeft den aankoop 3 verdere uitgave van het Bata- viaansche Handelsblad onder dezelfde re dactie als thans. Komt de zaak tot stand dan zal de abonnementsprijs van genoemde courant a'anmerkelyk worden verlaagd, Yan een geneesheer vernemen wij dat een der dezer dagen tot inlandsch doctor gepromoveerde leerlingen van de doctor-djawaschool een buitengewoon gunstigen aanlog schijnt te bezitten en dan ook met vlag en wimpel in zijn examen geslaagd is. Te betreuren valt het, dat deze jonge man geen gelegenheid heeft gehad eene hoogeschool to bezoeken, want met zijn scherp verstand, helder oordeel en ge lukkige geestvermogens zou hij stellig tot een buitengewoon wetenschappelijk man zijn opgegroeid. Volgens bericht van den chef over den geneeskundigen dienst is de cholera op 28 April jl. te Djokjakarta epide misch verklaard. Den 7en Mei werd het stoffelijk overblijfsel ter aarde besteld van den heer J. E. Albrecht, een man die zich zoo in zijn ambtelijken werkkring als daar buiten aller achting had verworven, en in wien zijn huisgezin en zijne vrien den veel verliezen. Hij is te Batavia geboren ging in 1855 naar China om te worden opgeleid tot tolk voor de chineesche taal, en werd na zijne terug komst in April 1860 tot die betrekking benoemd. Van Augustus 1860 tot Maart 1864 was hij te Muntok geplaatst en van 1864 tot Maart 1876 te Soerabaja, van waar hij met een twee-jarig verlof wegens ziekte naar Nederland vertrok. Reeds in November 1877 keerde hij terugwaarna hij tot tolk te Batavia werd benoemd en in Augustus 1887 tot president van de Weeskamer. In Juli 1885 vertrok hij weer met verlof naar Europa en twee jaar later vroeg en kreeg hij zijn eervol ontslag uit 's lands dienst. Sedert Augustus 1888 bekleedde hij de betrekking van voorzitter van het bestuur van het fonds voor weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren, De door hem uitgeven Klapper op het Staatsbladen zijne bewerking van het bijblad munten door groote nauwkeurig heid uit. Aan het verslag der voornaamste ge beurtenissen in het goevernement Atjeh en Onderhoorigheden, loopende van 14 tot en met 27 April jl., wordt het vol gende ontleend: Groot- Atjeh. De beschietingen van de posten in de linie waren gedu rende den verslagtijd van weinig betee- kenis. In den ochtend van den 18en April, toen de dwangarbeiders het weder op schietende groen op eenige eilandjes ten oosten van Kota-Pohama openkapten, werden dezen nog al beschoten, doch zon der dat van onzen kant verliezen gele den worden. Den 23eo April bekropen Atjehers eenige Chineezen, die aan de trambaan ter hoogte van het blokhuis Lamara werkzaam waren, doch zij werden bij tijds ontdekt en verdreven. Op den 20en April begon op Groot- Atjeh de vastenmaand. Toekoe Moeda Raijoet, één der voor naamste hoofden uit de XIII Moekims Toengkoeb, bood zijne onderwerping, aan onder voorwaarde dat hij 3000 zakken peper van uit Pantei Radja mocht uit voeren. Het grootste gedeelte der som, waarvoor die peper zou worden verkocht, wilde hij als borgtocht bij het bestuur deponeeren, doch in zijn versoek werd niet getreden. Een vrij groot aantal hoofden van buiten de linie maakte gedurende den verslagtijd hunne opwachting bij het be stuur. Aan het verbod op den uitvoer van handelsgoederen Daar buiten de linie werd zoo gestreng mogelijk de hand ge houden. Onderhoorigheden. Ter West kust werd de rust niet verstoord. Ter Noordkust werd onze versterking te Segli nog na en dan zwak besehoten. De sluiting der kust laat zich in alle staatjes gevoelen. De peper wordt al tegen 4 dollar den pikoi te koop aange boden, en zelfs daarvoor zijn geen koo- pers tc vinden, omdat het product niet mag worden uitgevoerd. In de verschillende staatjes ter Noord kust was het rustig. De gespannen toestand te Oostkust bleef voortduren. Het hoofd van Perlak beweert, dat T. Tibang van Djingki en T. Moeda Alie den oorlog tegen hem willen beginnen. Enkele woelgeesten werden door hem, om zich van hen te ontslaan, naar Groot- Atjeh gezonden. In het Pedawasche lieten de mosle- min zich gelden en werden tusschen hen en het volk van den radja vuurge vechten geleverd, waarbij dooden en ge wonden vielen. De mosleminsche bende werd naar Pantoen Raijoet teruggedreven. Te Edi werd de rust niet verstoord. Naar aanleiding van de heerschende woelingen werd aan de hoofden ter Oost kust bericht gezonden, dat voorshands geen uitvoer van goederen van Edi naar hun gebied zou plaats hebben, en ook de te Edi aanwezige peper zou worden aangehouden, totdat de moslemin Pan toen Raijoet zullen verlaten hebben. De weersgesteldheid was warmregen en droogte wisselden elkander af. De gezondheidstoestand was onder de inlandsche bevolking vrij gunstig. Onder het garnizoen was die ongunstiger dan gedurende het tijdperk, waarover het vorige politiek verslag loopt. Te Pantei Perak werden per dag opgenomen 39 .„zieken tegen 26.7 gedurende het vorige tijdvak; 16 waren er lydende aan beri beri tegen 12.8 gedurende den vorigen verslagtijd. CIVIEL DEPARTEMENT. VerleendEen tweej. verl. naar Europa ziekte, aan den ingenieur 2e kl. bij den waterstaat J. Heken, aan den onderwijzer 2e kl. P. van Vlo drop, en aan den contr. Ie kl. by het binnenl. bestuur J. W. van der Valk. MILITAIR DEPARTEMENT. VerleendEen tweej. verl. naar Europa, wegens ziekte, aan den off. van gez. Ie kl. N. C. J. Rahder; een tweej. verlof naar Nederland, wegens twaalf jaren onafgebr. dienst, aan den 2en luit. der inf. D. M. Slangen. Trouw-, Geboorte- en Doodberichten. (Uit de ind. bladen van 5 tot 6 Mei.) GEHUWD: F. J. van Oppen en P. M. Schippers. - A. P. van Bockom Maas en H. G. A. Lannoy, Batavia. - J. Dienske en A. J. van Eekhout, Batavia. - F. Krijgsman en A. E. Stok, Padang. GEBOORTEN: M. Oort—Wolfe d. Mr. Cornelis. - E. van der Heijde Doppert d. - Mevr. GusdorfKemp< W. A. SoetersStaring d. d. Solo. Batavia. - 0. A. OnnenVan Lokhorst z. Toeroenn Agoeng. - J. C. Orie- Loff z. Batavia. - Mevr. De Wolf Padang. - Mevr. Van Muijen d. Padang, OVERLEDEN: W. Purvis 27 j Padang. - L. Jeffery 21 j. Padang. - H. A. Gilles Jutte 26 j. Padang. - P. Mühlenbroek 37 j. Padang. - H. de Wolf 4 d. Padang. - A. Dijkers 27 j. Padang. - F. Meyer, Padang. - F. Scho- dalski 56 j. Padang. - M. E. den Bouw meesterLeis, Kediri. - E. E. E. Weijer- gang 4 m. Macassar. al wil de regeering nu ook bij de toe passing der voorgeschreven maatregelen gaarne zooveel mogelijk gestrengheid vermijden, hoever zij met hare zachtheid gaan kan, hangt toch uitsluitend af van de houding der Elzas-Lotharingers. (Zeer juist! rechts). Aan het einde zijner herhaaldelijk toe gejuichte rede verzocht Caprivi beleefd, het vervolg interpellaties, welke de buitenlandsche politiek raken, niet in te dienen dan na vertrouwelijke meaedee- deoling en overlegvoor geen staat zijn de buitenlandsche verhoudingen van pe nibeler aard dan voor Duitschland. Ook deze interpellatie heeft ééne zijde naar de overzijde der grenzen gekeerd. „Ik heb er naar gestreefd, zoo sprak Caprivi, niets te zeggen wat den staat aan onze grenzen op eenigerlei wijze onaangenaam zou kunnen wezen; in den laataten tijd hebben wij menig heugelijk teeken waar genomen van eene verbetering in de we- derzijdsche verhouding (Hoort! Hoort!), en het zou my zeer leed doen, indien wij in dit opzicht weder achteruit zouden Er worden den duitschen kanselier von Caprivi heel wat eigenaardige uit latingen toegeschreven aan het adres van zijn voorganger. Wij zeggen toegeschre ven, want of hij werkelijk de bedoeling heeft geuit, Bismarck's tanende politieke zon geheel te verduisteren, is zeer zeker aan twyfël onderhevig. Heeft hij het werkelijk gedaan, dan is dit ia vele opzichten hoogst gevaarlijk voor zijn eigen prestige, al zou het alleen maar zijn, dat de tallooze aanhangers van den afgetredene het hem hoogst kwalijk zouden nemen. Intusschen is in den duitschen Rijksdag op 't oogenblik de aaadaoht terzake van hoogst belangrijke staatkundige onder werpen ten hoogste gespannen. Zoo was de zitting van Dinsdag van veel beteekenis door de interpellatie van Eugen Richter, eindigende met de vraag hoe denkt de nieuwe rykskanselier over den bestaanden pasdwang en de beper kingen van het ongestoord verblijf in Elzas-LothariDgen Richter lichtte zijne interpellatie toe met de bekende grieven der Elzassers, dat door deze maatregelen niet slechts het verkeer tusschen familie leden, maar niet minder ook handel en nijverheid schade lijden; niet met eeniger lei vriendschappelijke bedoeling jegeDS Frankrijk richtte hij zijne vraag tot den rijkskanselier, maar uitsluitend wegens het duitsch-nationaal belang, dat uit den weg geruimd worde wat eene innige aansluiting van dit oud-duitsche aan het duitsche vaderland be lemmert. Luide toejuichingen links.) Hierop antwoordde Caprivi ongeveer: Ernstig en herhaaldelijk had hij deze zaak overwogen, maar hij ia tot de slot som gekomen dat de bedoelde maatre gelen gehandhaafd behooren te worden.Uit militair oogpunt is het niet te verdedl gen dat fransche officieren hunen lust tot jagen vrij bot vieren op zulk terrein, dat missehien in een lateren oorlog het slagveld zou wezen. Het aantal der in den Elzas verblijf houdende Franschen, die op de eene of andere wijze in be trekking tot het leger staan, was in de laatste jaren snel toegenomen, en de stille opruiing tegen den bestaanden toe stand onder de bevolking van het Rijks- land was onvermoeid voortgezet. Daar tegen moest de duitsche regeering zich te weer stellenmen denke slechts aan het bekende elzasser landverraadsproces. Aan zachtheid heeft de regeeriDg het Na Caprivi spraken nog vier Elzas sers, die allen zich op dezelfde wijze over den pasdwang beklaagden, terwijl de laatste, de elzasser sociaal-democraat Hiokel, groote vroolykheid wekte, toen hij op klagenden toon zeide, dat zulke dingen het volk ontevreden maken en in de armen der sociaal-democratie drijven. Windfchorst, die zoowel de Elzasser clericalen als de regeering had ie ont zien, zeide dat Richters interpellatie mis schien achterwege had kunnen blijven, maar dat der regeering wel in overwe ging gegeven mocht worden de intrek king dier bedoelde maatregelen, die na tuurlijk met niet één pennestreek afgeschaft konden worden, toch van lieverlede voor te bereiden. De sprekers der midden- en der con servatieve partijen bevalen eene zoo zacht mogelijke toepassing der bestaande voorschriften aan, doch natuurlijk slechts voor zoover als de regeering daarvoor de verantwoordelijkheid meent te mo gen dragen. De laatste spreker was de oud-minister von Puttkammer die naam der conservatieven zeide, dat elke vergemakkelijking van verkeer met vreug de zou worden begroet, in de hoop dat de band tusschen Elzas-Lotharingen en Duitschland steeds inniger en vaster zou worden. Dinsdagavond ia na een debat van twee uren, met gesloten geuren gehoud» eene voorloopige verzoe/iiDg tusschen de twee groepen der duitsch-vrijzinnige partij tot stand gekomen. Afwisselend zal het voorzitterschap in het leidende partij-comité door vertegenwoordigers der twee groepen worden waargenomen, en reeds aanstonds zal Eugen Richter als voorzitter herkozen worden, terwijl zijn tegenstander in de partij, de afgevaar digde Schrader, als zijn eventueele plaats vervanger, bekleed zal worden met de zelfde rechten. 17 jaren lang niet laten ontbreken, en j die Op de belgische grens moet een duel op het pistool plaats hebben gehad tusschen den journalist Jean Mar cel, oud-secretaris van den boulangist Laguerre, en een 27-jarig advocaat, den heer Paul Duval. Laatstgenoemde zou een kogel in het hart ontvangen hebben. Van de gelden voor de slachtoffers van de ramp van Antwer pen is thans door het comité verantwoor ding gedaan. De ontvangsten en uitga ven sluiten op een bedrag van niet min der dan 803.942.27 frs. Zooals men weet hebben de aanzienlijkste vorstelijke personen in En geland, Stanley en zijne bruid aangebo den, om getuige te zijn by hun huwelijk. Maar Stanley heeft die eer afgeslagen en zijne afrikaanschen kameraden ver zocht, als getuigen te willen fungeeren. Dr. Parke en luit. Jephson zullen dien dienst aan den bruidegom, kapitein Nel son en luit. Stairs dien aan de bruid bewijzen. T w e e e n g el s c h e e d e 11 i e d e n do speelbank te Monaco hun zoudt gij ons dien kunnen toonen?" „Niets is gemakkelijker." Lentague opende een der laden van de schrijftafel en nam er een geschrift uit, dat hy Lóonce onder den neus hield, maar zon der het los te laten, alsof hij vreesde, dat dit gewichtig papier hem ontrukt zou worden. Toen Léonce er een blik op had geworpen, maakte hij plotse ling een gebaar van schrik. „Droom ik?" riep hij uit. Ik ging aan den anderen kant staan, bevende van ontroering. Léonce las en ik las met hem. „Ik verzoek den heer Lentague om te verkoopen...." „Om te verkoopen, ziet gij wel!" zeide Lentague. „Inderdaad," zeide ik, „er staat verkoopen." „Maar dat is onzinnig! dat heb ik niet kunnen schrijven," zeide Léonce. „Loochent gij uwe schrift en uwe handteekening?" vroeg Lentague. Léonce beschouwde nauwkeurig het stuk papier. „Inderdaad, het is wel mijn hand. Maar hoe is het mogelijk?..." Ik meende, dat er misschien met dezen brief geknoeid was en er een woord kon zijn uitgeschrapt. O, welk een onnoozelheid ik onderzocht het papier met de uiterste nauwkeurigheid aan alle kanten. Hoe zullen die schavuiten achter myn rug gelachen heb ben, terwijl ik het papier tegen het raam hield, om er mij van te vergewissen, dat er niets verdachts te zien was aan het papier op de plek, waar dit rampzalige woord stond. Alles was volmaakt in orde. „Inderdaad," zeide ik tot Lentague en gaf hem het document terug, dat hij weer in de lade wegsloot, „het schijnt mij toe, dat er op dit geschrift niets te zeggen valt." Op dat oogenblik stond Léonce, die geheel verplet scheen, eens klaps op en met een gebaar van woede wendde hij zich tot Lentague. „Wat kan mij dat vod schelen?" riep hij uit, „gij hebt ons niettemin bedrogen „Mijnheer!" zeide Lentague gestreng. „Ja, bedrogen. Het bespottelijke van de opdracht, die ik u gaf, moest u reeds dadelijk in het oog zijn gevallen!" „Meent gy dan, dat dit de eerste bespottelijke opdracht is, die ik uitvoer?" „Maar in zulke gevallen waarschuwt men toch wel met een enkel woord. Men houdt zich dau niet aan de gegeven opdracht alleen, men raadpleegt dan ook zijn gezond verstand." „Ha, ha! gezond verstand," zeide Lentague en lachte op scham peren toon, „gezond verstand in de opdrachten mijner clienten!" „Mijnheer," riep Léonce uit, buiten zich zelve, „gij houdt mij voor den gek! gij beleedigt mij!" „Houd u bedaard!" „Gij zijt een sehavuit!" En met een dreigend gebaar trad Léonce op Lentague toe, die eene verdedigende houding aannam. Ik wierp mij tusschen hen in, om eene worsteling te voorkomen. Eindelyk schenen zij iets bedaarder te worden. „Laat ons gaan!" zeide Léonce tot mij, alsof hij vreesde, dat hij zyn drift niet meester zou kunnen worden. En hij trok my met zich mee naar de deur. „Pardon," zeide Lentague, op koelen toon. „Een woordje, als 't a blieft. Ik heb dertigduizend francs van u ontvangen, bygevolg zijt gij mij nog ongeveer vijftienduizend francs schuldig. Wanneer morgen voor den middag dit geld door een uwer niet aan mij is betaald, dan zal ik u beiden vervolgen." Wij vertrokken. Men kan zich voorstellen in welken toestand ik mij bevond na dit tooneel; ik was verplet. Wat Léonce betreft, hij was geheel buiten zichzelf. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 2