TWS-EPF, IILAB
Door krijgslist gered.
FEUILLET O N.
MIJN NEEF, DE GRAAF.
BEHQOBENDE BIJ
UAAliLMM'8 dagblad
vak
Maandag 16 Juni 1890.
Het middagmaal wa3 thans geëindigd
|en de heer Walter Currie, engelsch zaak-
I gelastigde aan het bovenland-station van
lHutta-Bagh in Noord-Indië, was naar
I buiten gegaan op de verandah met zijn
I vrouw en zyne twee gasten, kolonel
1 Ayres en majoor Armstrong van het 41ste
I regiment infanterie. Terwijl het gez«l=
I schap rustig zat te praten, drong plotse-
lliog het gerucht van woeste stemmen
tot hen door, die van den weg beneden
schenen te komen, en dreef hen allen
|naar den voorkant der verandah.
De oorzaak van de stoornis was ter-
stond duidelyk. Twee halfdronken en-
e soldaten, die langs den weg
Izwaaiden, waren in hevige botsing ge-
1 komen met een inlandschen knaap, die
voorbij rende, en een hunner, woedend
lover de botsing, had den armen jongen
I tegen den grond geveld en was nu bezig
I zijn gordelriem los te maken met de
I blijkbare bedoeling hem zonder genade
f te ranselen.
„Help dat jonge gebroed maar flink/'
schreeuwde de kolonel in de handen
wrijvende, „dat is 't juist wat ze alle-
|maal noodig hebben."
De ander, majoor Armstrong in de
wandeling majoor Strongarm (sterke
arm) genaamd was een groote, ge-
bruinde, stille man, wiens kracht meer
in handelen dan in praten. Van eene
hoogte van twaalf voet naar omlaag te
springen, den tuin door te snellen, over
I de hooge pallissaden te klimmen was
Ihet werk van een oogenblik voor den
I reusachtigen majoor en een volgend
I oogenblik had hij den gevallen jongen
I teeder van den grond opgenomen, terwyl
I hij tot den vooraten soldaat op den diepen,
onderdrukten toon van een man, die
I meent wat hy zegt, zeide:
„Pak je weg!"
„En wie ben jij, die je neus steekt
zaken die je niet aangaan?" bromde
woedende schark, aan wiens oogen
Ide avondkleeding van den majoor geene
uiterlijke teekenen van diens waardig-
Iheid vertoonde. „Jij moest...." De zin
werd nooit geëindigd. Bij het hooren
|van de laatste brutal® woorden geraakte
geduld van Armstrong ten einde en
zware rechterhand, die zich vroeger
een weg gebaand had door een geheel
regiment Sikh kavalerie, viel als een
I stoomhamer op het weerbarstig gelaat van
den soldaat en sloeg hem ter neder alsof
hij weggeblazen was van voor den mond
|van een kanon.
„Best zoo, majoor!" riep deheerCur-
van boven. „Gy verdient uw naam
zonder twijfel."
Bij het woord „majoor", poetste de
F andere krijger de plaat, en Armstrong,
izonder zelfs naar zyn nederliggenden
tegenstander om te zien, wilde de ver-
1 wondingen van den knaap onderzoeken.
[Deze was zwaar gekneusd op verschil-
I lende plaatsen, en het bloed liep tappe-
I lings over zijn zwartbruin gelaat, maar
[de kleine held deed nog zyn best om
rechtop te blyven staan en iederön pyn
|te onderdrukken dien hy verduurde.
„Ge zijt een brave jongen, en gij zult
[[eenmaal een goed soldaat zijn," zeide
e majoor tot hem, in 't hindostansch.
„Ga met mij mede en ik zal er voor
zorgen, dat niemand je weer zal aan-
randen."
Zes maanden zijn sinds verloopen en
|het gastvrije huis van den heer Currie
ft een geheel ander tooneel te aan
schouwen. De fraaie tuin is platgetrapt
slijk en modder en de lichamen van
[paarden en menschen liggen in massa's
tusschen de half vernielde pallissaden.
De ramen van het huis zijn dichtge
spijkerd en door de van schietgaten
voorziene muren gluren de trompen van
geladen geweren, toonende hoe voortdu
rend het benarde garnizoen op zijn hoede
is tegen de tallooze vijandenwier
donkere trotsche gezichten en schitte
rende wapen» zichtbaar zijn bij het
half verwoeste gebouw en het vernielde
struikgewas in 't rond.
De opstand der Sepoys van 1875 is
in vollen gang over Noord-Indië en
kolonel Ayres is omsingeld te Hutta-
Bagh, met de zekerheid van een vree-
selijken dood voor zichzelf en iederen man
van de weinigen, die hem nog gebleven
zijn, tenzij er spoedig hulp kome.
Juist brak de dag aan, toen twee per
sonen fluisterend een onderhoud hielden
in een der bovenkamers.
„Er is nog geen vrees voor waterge
brek," zeide majoor Armstrong, „maar
zelfs bij half rantsoen zal het voedsel
over vier dagen op zyn."
„En dan zullen wij rechtstreeks een
uitval doen en ons een weg door hen
heen banen of sterven," bromde de ko
lonel, met een grimmigen lach op zijn
stalen gelaat, want ondanks al zijn hard-
voehtigheid en onrechtvaardigheid was
kolonel Ayres onverschrokken tot ver
metel toe. „Wy moeten er hen niets van
zeggen, evenwel," voegde hij er aan toe,
met oen zijdelingschen blik op den heer
Currie, die aan een anderen hoek van 't
vertrek staande, met een angstig gelaat,
de bleeke ingevallen trekken zijner sla
pende vrouw gadesloeg. Op dit oogen
blik weerklonk een luiden kreet van om
laag en deed hen beiden opschrikken en
op het volgende oogenblik stormde Is
mail (de majoorsjongen, zooals iedereen
hem nu noemde) de kamer binnen met
een buitengewonen glans van opgewon
denheid op zijn donker gelaat.
„Sahib!" riep hij uit, „er is nu hoop
voor ons. Een detachement Engelschen
komt naar den anderen oevor der rivier;
als wij hun een sein kunnen geven, wan
neer zij voorbijkomen, zijn wij gered."
Hoe weet ge dat?" vroeg de majoor
.Ik hoorde het de Sepoys zeggen,
terwyl ik ginds in de boschjes verscho
len lag," antwoordde de knaap.
„Onder de boschjes ginds?" bromde
de kolonel, „zijt ge werkelijk onder die
gemeéne struikroovers geweest, om te
luisteren wat zij zeiden? Waarom deedt
ge dat?"
„Ik deed het ter wille van Sahib
Armstrong," antwoordde de knaap
trots, „omdat hy goed voor my was."
„Maar als de troepen aan gene zijdi
van de rivier zijn, hoe kunnen wy ons
dan met hen in verbinding stellen?"
vroeg mevrouw Currie, die door den
kreet gewekt, was opgestaan en de groep
genaderd. „Zij zullen niet dicht genoeg
langs komen om het schieten te hooren,
en wij hebben geen middelen om hen
een enkel woord over te brengen."
„Vrees daarvoor niet, mem-sahib (me
vrouw) zeide de Hindoe-knaap. „Ik zelf
zal het hun gaan brengen."
„Maar hoe kunt ge dat doen?" riep
de heer Currie uit, getroffen door den
zelfbewusten toon, waarop dit kind sprak
van een taak, waarvoor zelfs de meest
beproefde veteraan zou zyn teruggedeinsd.
„Luister, Sahib," antwoordde Ismail,
„ik zal het huis uitsluipen en in de
rijen der vijanden loopen alsof ik van u
deserteerde, en gij moet de uwen zeggen
eenige schoten met losse patronen achter
mij te doen, wanneer ik ga, en dan zal
ik hen vertellen, dat gij allen van dorst
sterft en dat zy maar een dag langer
behoeven te wachten om zeker van u te
zyn, zoodat zij niet weder op nieuw een
aanval behoeven te doen. Dan, wanneer
zij geen argwaan hebben en denxen dat
ik geheel tot de hunnen behoor, zal ik
wegsluipen en over de rivier zwemmen."
„Maar zijt ge wel zeker, dat de Sepoys
je zullen gelooven?" vroeg majoor Arm
strong, twijfelende.
Zy zullsn het zeker gelooven," ant
woordde de jongen, terwyl hy een dolk
iü het vleesch van zyn schouder stak en
zijn wit rokje met het bloed kleurde,
waarna hij de kamer uitging, gevolgd
door den majoor.
Het plan was spoedig aan do man
schappen beneden bekend gemaakt en
een oogenblik later schoot de donkore
figuur van Ismaïl als een pijl over do
open vlakte voor het gebouw, gevolgd
door een snelle losbranding van losse
patronen door de schutters aan de schiet
gaten. Het geluid der sehoten trok de
aandacht van de Sepoys, waarvan ver-
scheidenen den jongen tegemoetkwamen
snellen. Een seconde later was hij in
hun midden.
„Ik kan door die boschjes byna niöt
zien," zeide kolonel Ayres; „maar hij
sehynt hun de wond aan zijn schouder
te toonen en hun te vertellen dat wij
dat hebben gedaan."
Op dat oogenblik steeg een donderende
kreet op van den vijand en weerklonk
door de stilte.
Dat is, zoo waarachtig „de geschie
denis van het gebrek aan water," zeide
de majoor„'t was toch een goede ge
dachte van hem. Wanneer zy er hun
aanval slechts twee dagen om uitstellen,
dan kan er nog hulp komen."
Langzaam en traag kropen de uren
van dien vreesolijken dag voorbij. De
hitte was zoo verschrikkelijk, dat zelfs
de inlandsche soldaten van bet garnizoen
bet nauwelijks konden uithouden en de
handvol Engelschen was bijna hulpeloos.
Wanneer de Sepoys hen toen hadden
ngevallen, zouden allen onmiddellijk
zijn in den pan gehakt, maar uur op
uur verliep, en geen teeken van een
aanval kwam.
Ten laatste, toen de middag had plaats
gemaakt voor den avond, begon een be
weging in de gelederen van den vijand
te komen. Rookkringen, die zich boven
de boomen vertoonden, bewezen dat het
avondmaal werd bereid, en verschillende
gestalten met schepnetten in de hand, zaj
men weldra naar de rivier gaan, onder
welken het scherpe oog van den kolonel
ipoedig Ismaïl onderscheidde.
„Bij George!" riep de oude soldaat
uit, hevig op zyn knie slaande, „die
knaap is zyn gewicht in goud waard
Nu is zijn weg naar de rivier gebaand,
zonder de minste vrees voor achterdocht,
Wel, hij is een geboren generaal, niets
miuder I"
Ieder oog binnen de muren was nu
angstig op de verwyderde groep gericht
vreezende op zeker oogenblik de een of
andere beweging te zien, die bewees dat
de list ontdekt was. Hoe bedoeld® Is
maïl zijn voornemen nit te voeren? Zou
hij stoutmoedig in de rivier springen
zonder eenig voorwendsel, of bereidde bij
een anderen krijgslist? Niemand kon
zeggen. Plotseling, juist toen Ismaïl. zijn
schepnet in 't water wilde dompelen
viel het uit zijn banden en de lichte
houten steel gleed over de watervlakte met
den stroom mode. Een kreet van teleurstel
ling, een luide laoh van de Sepoys en toen
zag men den jongen als een razende langs
den oever loopen, tevergeefs trachtende
den steel te grijpen terwijl die voorby-
gleed.
„Wat ter wereld wil hij toch uitvoe
ren?" bromde de kolonel tbtaal in de
war gebracht.
„Ik zie, daar is een boot, ginds onder
hot riet en hij gaat er recht op af. Flink
zoo, mijn dappere jongen."
Maar op dat oogenblik weerklonk een
kreet van woede van de Sepoys, die be
wees dat de list was ontdekt. Gelukkig
hadden zij die op den oever waren,
hunne geweren achtergelaten, of met
den armen Ismaël zou 't spoedig gedaan
zyn geweest; maar het rumoer bracht
terstond een troep van hunne gewa
pende kameraden op de been, wier ko
gels als hagel rondom de boot vlogenen
om den kleinen vluggen roeier.
„Laat ons een salvo geven en doen
alsof wij een uitval waagden," zeide de
kolonel, „het zal hunne aandacht van
hem afleiden."
Maar daar«n bedroog hij zich. Het
eerste geratel d«r geweerschoten riep d«
meeste aanvallers van Ismaïl wel terug,
maar ten slotte bleet er oog wel een
dozijn over, die een onophoudelijk vuur
op hem richtten en de boot telkens
raakten.
Plotseling zette de majoor zijn verre
kijker op den grond met een teleurge
steld gebaar. Tusschen twee rookzuilen
donderde het welbekende „hoera" en
door de rookwolken heen vertoonde zich
®en rij van schitterende bajonetten en
gebruinde engelsche gezichten, die de
bende brutale oproerlingen uiteenjoegen
als de zonnestralen de nevels van den
morgen.
„Die jongen is zijn gewicht in goud
waard," zeide kolonel Ayres, toen, eenige
uren later, hij naar 't verhaal van Ismaïl
luisterde, die vertelde dat hij onder de
boot was gedoken en die tusschen zich
had hij de boot plotseling zien omslaan do Sepoys had gehouden, zoodat
en zwaaiende door den donkeren atroom hunne kogels hem niet konden raken en
medeslearen, de kiel omhoog. I dachtan dat hij verdronken was.
't Is gedaan met den armen jongen,"
mompelde de veteraan met gebroken
stem. „God zegene hem, dien dapperen,
kleinen vent. En nu, goede vrienden,
moeten wij weldra sterven, want er is
geen hoop meer."
De eerste uren van den nacht gingen
spoedig voorby, en de uitgeputte verde-
8. i s a
De comm. van Rapporteurs
over het wetsontwerp betrekkelijk het
Surinaamsch gren3verschil, zou Donder-
digers, blijkbaar machteloos, sliepen alsof dagavond bijeengekomen zijn.
zij opium hadden ingenomen. Doch kort
na middernacht hadden de seherpe ooren
van de twee oude officieren de eenigen
van 't garnizoen die nog waakten, behalve
de schildwachten - een licht geritsel
in het omringende kjeupelhout opgevan
gen, dat de een- of andere beweging
aan de zijde der vijanden scheen te voor-
ipellen. Nauwlettend luisterende gedu
rende eenige oogenblikken, waren zij zeker
aich niet vergist te hebben,en verloren geen
tijd om hunne manschappen te wekken.
Nogmaals werden de slecht voorziene
bergplaatsen van het voedsel geopend en,
nedergehurkt in de duisternis, werden
de veroordeelden voorzien van datgene
wat zij meenden dat hun laatste maal
zou zijn.
„Zij komen," zeide majoor Arnstrong,
met zyne oogen de duisternis peilende.
„Ik hoor hen voorwaarts kruipen, of
schoon ik hen niei kan zien."
„Wat was dat?" riep de kolonel plot
seling uit. „Het geleek op een vurige
pijl, die langs ons schoot."
„Het is erger dan dat," zeide do ma
joor, op gedempten toon. „De ellende
lingen schieten brandende bamboe-stok
jes in het dak om het in brand te steken,
„Zend de vrouwen naar boven met
emmers water om den brand te blus-
schen er is geen tijd te verliezen."
Ik zal er zelf heengaan," riep me
vrouw Currie, de kamer uitsnellende.
Maar de macht van het nieuwe wapen
had zich reeds getoond. Het huis was
oud en door de lange hitte was het hout
geheel uitgedroogd, zoodat wanneer de
vlammen op één punt waren gebluscht,
zij weder op een ander punt uitbraken,
Toen de morgen aanbrak, stond reeds
een hoek van het gebouw in volle vlam
en een doodelijk® kogelregen was gericht
op allen, die poogden te blusschen, ter
wijl de zegevierende kreten van de tij
gers in menschengedaante daar beneden,
zeiden dat zij zeker waren van hun prooi.
„liet is gedaan met ons, oude jon
gen," zeido de kolonel, terwyl hij de
hand van zijn kameraad greep, „maar
wij zullen dan toch onzen plicht hebben
„Geef mij een van uw pistolen," fluis
terde mevrouw Currie, met uitgeputte
stem. „Ik moet niet levend in hun han
den vallen."
Op dat oogenblik zag men majoor
Armstrong voorwaarts gaan en aandach
tig luisteren, want hij dacht ofschoon
hij nauwelijks zijne ooren kon vertrouwen
dat hy plotseling het zwakke geluid
van een ver verwijderd geweervuur had
opgevangen. Een volgend oogenblik hoorde
hij het weder en nu kon er geen twyfel
meer zijn, want verscheidene van de
anderen hadden het ook opgevangen
en een straal van hoop verhelderde nog
eenmaal hunne verwrongen gezichten en
met bloed beloopen oogen.
Luider en nader klonk het welkome
geluid, terwijl de plotselinge schrik en
verwarring, die onder den vyand zicht
baar waren,toonden wat hem bezielde.Toen,
plotseling, boog boven het rumoer uit,
De ridderschap van Gel-
derland heeft tot haren voorzitter be
noemd baron Schimmelpenninck van der
Oye, commissaris des Konings in de pro
vincie Utrecht.
Wij vernemen, dat door den
Hoogen Raad surséance van betaling aan
de Koninkl. fabriek van stoom- en
andere werktuigen te Amsterdam is toe
gestaan. NjR. Ct.)
De De li-courant deelt het
volgende mede over onze verliezen te
AtjehBlijkens de thans verschenen
officieele lijst der verliezen van ons le
ger in den strijd tegen Atjeh gedurende
het jaar 1889, hebben deze bedragen
Gesneuveld en aan wonden overleden 4
offic., 26 europ., 5 ambonneesche en
12 inlandsche onderoff. ec mansch. Ge
wond 7 offic., 104 eur., 23 ambonnee
sche en 53 inl. onderoff. en man
schappen.
Ons wordt gevraagd, hoe
ditmaal het programma voor het hoofd
onderwijzers-examen luidt. Geldt daarbij
zoo vraagt men de nieuwe wet,
of nog de oude?
Op deze vraag diene als antwoord:
Het program voor de hoofdas te blyft
voor dit jaar onveranderd. Zoo ook alle
bepalingen omtrent het examen, uitge
zonderd deze «éne, dat men, om geëxa
mineerd te worden, eerst 10 moet
storten bij den voorzitter van de exa
men-commissie.
Het koninklijk besluit, bevattende het
program voor de volgende jaren en de
bepalingen voor de examen-commissiën,
is in bewerking. (Stand.)
Men meldt uit Amsterdam:
Door het hoofdbestuur der schippers-
vereeniging „Schuttevaer" zijn de vol
gende adressen verzonden
le aan Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland, met verzoek het Noor-
der Spaarne te doen uitdiepen, met aan
wijzing van de meest ondiepe gedeelten;
2e aan den minister van Waterstaat,
met het verzoek eene geul te doen bag
geren in rechte lijn van kanaal c tot
aan den kolkslnis te Spaarndam.
Te Loosdrecht is, wegens
«matige mishandeling van zijn vader,
aangebonden en ter beschikking van de
justitie gesteld zekere J. G. R., een 27-
jarig werkman, die gewoon is aan mis
bruik van sterken drank zich schuldig te
maken.
Door de politie te Zwolle
is gearresteerd een reizend klokken- en
horlogemaker, zich noemende Willemse,
die een gouden on een zilveren horloge,
hem ter herstelling toevertrouwd, in de
bank van leening had gebracht.
Bij onderzoek bleek, dat hij genaamd
was G. F. Roukes en voor dergelijke
feiten onlangs door de rechtbank te
Arnhem tot gevangenschap was veroor
deeld.
Uit Lemmer wordt van 12
Juni gemeld
Heden is in zee drijvende gevonden
naar het
duitscli van KARL CHOP.
18)
Ofschoon de rentenier reeds lang bemerkt had, dat zyne tegen-
I standers ondanks hunne voornaam klinkende titels een eenigszias
gevaarlijk klaverblad vormden, zoo kleurde hy toch bij de vraag
van den baron tot over de slapen. Zelfs nu nog en ondanks zijn
bedenkelijken toestand, kwetste hem de gedachte dat deze of gene
|aan de oprechtheid zyner gevoelens kon twyfelen.
„Ik dacht slechtsik meende slechtszaken zyn zaken, zegt
Ihet spreekwoord."
i/O ja, het spreekwoord van de peperzakken."
//Maar zeg zelf eens, waarde baron, zoudt gij een wissel onder-
■teekenen, wanneer ge niet eens wist
„Nu begint mij dat gepraat toch te vervelen," viel Meyer den
rentenier in de rede. „Ik vraag u voor den laatsten keer, wilt ge
mij het bewys van uw vertrouwen geven of niet? He? Wilt ge
of niet?
„Geef toch spoedig toe, beste heer," fluisterde de kapitein op
teeder bezorgden toon. „Schrijf toch, in 's hemelsnaam, schryf
toch! Onze graaf is van een zeer driftige natuur, en ik kan ner
gens voor instaan. Daar ligt de wissel, daar zijn pen en inkt."
„Wat? Alles is reeds gereed? Men wist dus reeds, dat ik dit
bewijs van mijn vertrouwen, hahaha, geven moest? Nu, dat moet
ik zeggen
„Pst, pst, wees kalm. Als u het leven lief is, zoo zeg dan in
't geheel niets meer, maar schryf uw geachten naam slechtB hier."
Aarzelend nam de rentenier de pen in de hand en langzaam
stak hij haar in den inktkoker. Tijd gewonnen, ve«l gewonnen!
dacht hij. Wanneer die verraderlijke kapitein zijn breede hand
maar niet had gehouden «p de gewichtigste plaats van die nood
lottige papierstrook.
„Nu, gebeurt het haast?"
„Dadelyk."
De rentenier plaatste zich op den stoel, dien men hem bad
toegeschoven en bracht dAarop de punt van de pen met het papier
in aanraking. In plaats echter van te schryven, schoof hij plot
seling de hand van den kapitein, alsof deze hem bij 't schrijven
hinderde, door een onverwachte beweging op zyde.
„Wat? Honderdduizend thaler!" riep hy tegelijk uit en wierp
de pen ver in de kamer weg. „Dat zou mijn halve vermogen zijn.
Nooit schrijf ik onder dit papier mijn naam en geen bedreiging
of gevaar zal mij daartoe bewegen."
„Dat zullen wij dadelijk eens zien," zeide de graaf, terwijl hij
zich gereed maakte, zich met van woede fonkelende oogen op zijn
offer te storten,
„HelpHelp!"
„Zult ge zwygen of...."
„Neen! Dat is roof! Dat is afpersing! Helpl"
„Hond, dat is je laatste woord," siste de graaf en pakte den
rentenier by den strot, terwyl hij tegelyk het gevaarlijke mes
dicht voor het door den worgenden greep reeds blauw geworden
gelaat van den ongelukkigen Muller bracht.
„Laat los, Meyer, laat terstond los!" drong de baron aan, die
by dit tooneel onwel werd. Hij sterft onder uwe handen en wij
zyn dan eveneens verloren."
„Gij kadt my niet moeten roepen, waaneer ik niet zou doen,
wat ik wil!" antwoordde do spitsboef. „Wil je schrijven of niet?"
„Ja ik wil!" bracht de rentenier met moeite uit.
„Hier met het papier en de pen, kapitein, en gy, pas op. Als
je een kik geeft dan...."
De rentenier droogde zich met den zakdoek het angstzweet af,
dat hem in groote droppels van het voorhoofd liep, en greep
daarna opnieuw naar de peD, om nogmaals....
Klop, klop, klop, ging het plotseling op de buitendeur van het
paviljoen.
De graaf en zyne beide gezellen luisterden, hevig verschrikt
de oogen van den rentenier begonnen te tintelen van hoop.
Hy liet de hand met de pen nederdalen en keek in «le hoogste
spanning naar de deur. Misschien zond de hemel hem op dit
oogenblik van den hoogsten nood hulp.