NIEWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
Ie Jaargang',
Dinsdag 17 Juni 1890.
No. 2132.
ABOHEEKEHTSÏEIJS:
S T A S N S E IJ V S.
FEUILLETON.
De Familie Causson.
HAARLEM'S DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maanden1.20.
Franco door het geheel® Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummer»- 0.05.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bnrean: Kleine Hontstraat No. 9, Haarlem. Yelefoonnauaoke? K&St.
ADVERTENTIES:
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 aents
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Adverteaitiësa worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en cour antiera.
Diroctonren-Uitgavorg J. C. PEERSBOOM an J. B. AVIS.
Hoofdagenten zoor het Buitenland: Compagnie General* de FublicitBtrangère G. L. DAÜBB CoH JOHN J*. JONE&^ Sttec^ Farqt 31 hit Faubourg Montmartre.
Haarlem, 16 Juni 1890.
Door den heer rnr. R. H. J. Gallan-
dat Huet is den 13den Juni verzonden
het volgende schrijven
Aan
Z. JExe. den Minuter van Binnenlandsche
Zaken's Gravenhagö.
De Commissaris des Konings in de
Provincie Noord-Holland heeft aan my
regelrecht doen toekomen op den 6en
dezer een Kabinet-schrijven, No. 68, van
diezelfde dagteekening, waarin wordt
Ingevolge brief van den Minister
van Binnenlandsche Zaken van 4 dezer,
heb ik de eer U hierbij toe te zenden
een afschrift van de door Zijne Excel
lentie genomen beschikking dd. 19 Mei
j.l. No. 2126, Afdeeling BB. op het
door U aan den Koning gerigt adres,
houdende beschuldigingen tegen den Bur
gemeester van Haarlem."
Het zij mij vergund daarbij het vol
gende op te merkenhet heeft zeer
myne aandacht getrokken, dat Uwer
Excellence's schrijven is gedagteekend
19 Mei, en dat er eerst op vier
Juni 1890 door Uwe Excellentie last
aan den Commissaris des Konings in
Noord-Holland is gegeven, om aan mij
kenbaar te maken het antwoord op mjjn
schrijven van 30 April 1.1., namens Z.
M. den Koning door Uwe Excellentie
aan mij gegeven.
En dit is te meer verwonderlijke daar
de 22 raadsleden van Haarlem, wier
optreden na mijn schrijven voorviel,
kort na den 19 Mei Uwer Excellentie's
antwoord ontviDgen, en dit antwoord
kon niet worden gegeven, voordat mijn
schrijven door Uwe Excellentie was af
gehandeld. Ik had eerder antwoord moe
ten hebben, dan de 22, en ik ont
vang dit antwoord zoovele dagen later.
Er is kort na den 19 Mei iets onge
woons gebeurd, wat ik niet weten kan.
Uwe Excellentie heeft uit myn tweede
schrijven aan Z. M. bespeurd, dat ik
geen antwoord had. Toen is er met
allen spoed gehandeld. Op 2 Juni
schreef ik aan Z. M. den Koningdat
schrijven is op den 3en of 4en in Uwer
Exellentie's handen gekomen den 4en
schreef Uwe Excellentie aan den Com
missaris des Konings in Noordholland
den 6en schreef deze, en ook den
6en had ik diens brief. Ware er op
gelijke wijze gehandeld met Uwer Exel
lentie's schrijven van 19 Mei, dan had
ik dat schrijven reeds in handen moeten
hebben gehad op den 21 of 22 Mei j.l.
Denkelijk zal het Uwer Excellentie
wenschelijk voorkomen de geheimzinnig
heid in deze toedracht van zaken op te
lossen. Dit schijnt in overeenstem
ming met den eerbied, èn aan den Ko
ning, èn aan het Volk verschuldigd.
Het zij mij vergund thans over te
gaan tot de bespreking van Uwer Excel
lence's schrijven van den 19 Mei 11.
Het moge Uwer Excellentie behagen het
navolgende onder Uwe Hooge aandacht
te nemen.
Uwe kenschetsing van mijn schrijven
is deze: U noemt mijn brief „een
klachtschrift, behelzende beschuldigingen
tegen den Burgemeester van Haarlem."
Gelijk ik reeds in mijn tweeden brief
aan Z. M. den Koning opmerkte, bevat
mijn eerste schrijven niets anders dan
eene opsomming van feiten; uit het on
derzoek der Hooge Regeering zou blij
ken, welk karakter deze feiten dragen,
in verband met de beginselen en regelen
van het Nederlandsche Staatsrecht en
Administratief Recht. Thans begint Uwe
Excellentie met deze feiten te kenschet
sen, als beschuldigingendit heb ik er
niet zoo dadelijk in kunnen en mogen
zien, daar ik moest afwachten een on
derzoek der Hooge Regeering; Uwe
Excellentie doet zoodoende eene voor den
Burgemeester van Haarlem zeer on
gunstige uitspraak, want beschuldiging
onderstelt schuld.
Voorts spreekt Uwe Excellentie tot
mij over een adres van 22 Raadsleden
van Haarlemmet dit stuk heb ik niets
te maken; het is hun schrijven, niet
het mijne. In het antwoord Uwer
Excellentie aan de 22 moest U gewag
maken van m ij n schrijven in Uwer
Exoellentie's antwoord aan mij, behoort
dit schryven der 22 niet tehuisdat
kan, daarbij betrokken, slechts tot ver
warring aanleiding geven, gelyk dan
ook gebeurd is.
De door Uwe Excellentie gebruikte
woorden: «voor zoover deze
(klachten over en beschuldigingen) tegen
den Burgemeester van Haarlem, han
delingen betreffen, die niet
vallen buiten de beoordee
ling der Regeering," ontne
men mijns inziens, alle waarde aan Uwer
Excellence's beschikking. Wat toch valt
van het bedoelde buiten, wat niet
buiten de beoordeelïng der Regee
ring Dit blijkt nergens. Valt alles
er buiten? Valt alles er binnen?
Valt het ééne er buiten, het andere er
binnen Ik vermoed, dat alles er
buiten valt, omdat, zoo er iets binnen
viel, Uwe Excellentie gronden van be
schikking zon hebben opgegeven.
Ik mag toch niet aannemen, dat Uwe
Excellentie den minsten burger van den
staat zou in het ongelijk stellen, zonder
te doen blijken van juist omschreven
redenen van wetenschap.
Met allen aandrang verzoek ik Uwer
Excellentie mij hier licht te willen geven,
want mijne houding tegenover mijne Kie
zers hangt af van Uwe Excellentie's
betoog, van Uwe bewijsvoering mijner
schuld. Blijkt deze zonneklaar, dan
neem ik mijn ontslag als raadslid; blijkt
deze niet, dan blijf ik aan: blijft de zaak
onbeslist, dan wordt mijne verhouding
eene onmogelijke, en tevens die van den
Burgemeester, van Burgemeester on Wet
houders en van den geheelen Gemeente
raad. En dat niet alleen. Omdat het
mij gebleken is, dat Burgemeester en
Wethouders geweigerd hebben eene ver
klaring van gegoedheid, my betreffende,
dezer dagen voor eene borgstelling noo-
dig, af te gerenhad ik het bewijs in
handen, dat zij geene personen van zaken
weten te onderscheiden; daarom heb ik
voorleden Dinsdag, om door mijn per
soon de belangen ran Haarlem's Handel
en Nijverheid niet te schaden, mij tijde
lijk teruggetrokken, als Voorzitter der
Kamer van Koophandel en Fabrieken,
en den Voorzittershamer in handen ge
steld van den tweeden Voorzitter, den
heer Thomas Figee. Die tusschentoestand
kan alleen door Uwer Exoellentie's dui
delijke beslissing werden opgeheven.
Het door Uwe Excellentie ingesteld
onderzoek is zeer snel verloopen, in zulk
eene omvangrijke zaak. My is daarvan
niet gebleken. Ik verwachtte naar 's Gra-
venhage te worden geroepen, om nadere
inlichting te geren. Dit heeft men niet
noodig geoordeeld, en schijnbaar mij ver
oordeeld zonder mij eens te hooren.
Zoo men de door mij genoemde feiten
diepgaande had onderzocht, zou gebleken
zyn, dat zij waar zijn, en niots meer,
of minder.
Met het eerbiedig verzoek aan Uwe
Excellentie mij alsnog een duidelyk en
met redenen omkleed antwoord te willen
geven, mij bereid verklarende tot het
geven van nadere inlichtingen, verblyf
ik met betuiging van verschuldigden
eerbied,
Het Lid van den Gemeenteraad
van Haarlem
R. H. J. GALL AND AT HUET.
Zaterdag, 14 Juni jl., hield de Afd.
Haarlem ran den Bond van Ned. Ond.
eene huishoudelijke vergadering. De
heer C. Montauban behandelde het her
halingsonderwijs en gaf daarover de
volgende stellingen, die de algeheele
goedkeuring der vergadering wegdroe
gen.
1. Voor de leerlingen, die de gewone
lagere school hebben verlaten is herha
lingsonderwijs niet alleen nuttig maar
ook noodig.
Zelfs bij de meest gevorderde leerlin
gen gaat zonder herhaling te veel van
het geleerde verloren.
2. In den regel moeten tot Herha
lingsonderwijs worden toegelaten zij, die
den geheelen zesjarigen cursus der gewone
lagere school hebben gevolgd.
Leerlingen, die het wegens 't bezit van
minder goede verstandelijke vermogens
in 6 a 7 jaren niet verder hebben kun
nen brengen dan tot de 5de klasse moe
ten van 't Herhalingsonderwijs niet wor
den uitgesloten.
Zij, die door menigvuldig schoolver
zuim of slecht gedrag achterbleven,
moeten 6f niet öf voorwaardelijk worden
toegelaten.
3. Het H. O. moet zich uitstrekken
over de vakken, Lezen, Schrijven, Ne
derlandsche taal, Rekenen en Aardrijks
kunde; onder gunstige omstandigheden
ook over 't Handteekenen en de Nuttige
Handwerken.
4. De omstandigheden, waarin de meeste
leerlingen na het verlaten der gewone
lagere school verkeeren, maken het nood
zakelijk het H. O. te geven van 1° Oc
tober tot 31 Maart d. a. v. en dan des
avonds zoo vroeg mogelijk.
5. Wekelijks moet er 4 of 5 maal tel
kens gedurende X% 2 uren gelegenheid
zijn voor het ontvangen van H. O.
6. Het onderwijs op de H. School moet
zóó worden ingericht, dat dezelfde vak
ken gedurende den geheelen cursus door
denzelfden onderwijzer worden onder
wezen.
7. De leerlingen, die aan 't H. O. deel
nemen moeten naar de mate hunner ken
nis en ontwikkeling tot verschillende
klassen gebracht worden.
Het Herhalingsonderwijs, in 1888 89
en 1889/90 door de gemeente Haarlem
verstrekt, getoetst aan de eischen hier
boven onder 27 aan goed ingericht
Herhalingsonderwijs gesteld.
2. Op de H. S. te Haarlem werden
toegelaten allen, die zich aanmeldden.
Onder de toegelatenen trof men zoowel
leerlingen aan, die nauwelijks in de 2de
of 3de klasse eener gew. lag. school
konden plaats nemen, als die in 't bezit
waren van een getuigschriftwaaruit
bleek, dat zij volgens het oordeel der
Plaats. Comm. v. Toezicht op het L. O.
alhier met vrij goed gevolg de lagere
school hadden afgeloopen. Dientengevolge
vormden de 20 a 30 leerlingen van eene
der H. S. alhier eene bijna volledige gew.
lag. school, die wel den naam, maar
geenszins het karakter van eene H. S. had.
3. Geheel in strijd met het lage peil
van kennis en ontwikkeling, waarop de
leerlingen van Haarlems H. S. stonden,
heeft men in het leerplan van deze
scholen alle vakken opgenomen, die op
de gew. lag. school worden onderwezen,
met uitzondering van de Gymnastiek en
den Zang. Daar bij vele zoo niet de
meeste leerlingen geen sprake kon zijn
van herhalingsonderwijs, en het meeren-
deel met sommige vakken van meet af
moest beginnen, konden de uitkomsten
niet gunstig zijn. Komen zoodanige leer
lingen bij den aanvang van een volgen
den cursus terug, dan zal van de vroeger
gemaakte vorderingen wel niets meer
te bespeuren zijn.
5. Het H. O. werd gegeven des avonds
van 79 uur. Het beste bewijs, dat
dezo uren niet geschikt waren, leverden
de leerlingen zeiven. Velen van hen had
den voortdurend met den slaap te kampen,
sommigen zelfs dommelden geheel in,
niet eene enkele maal, maar zeer dik
wijls.
5. Het aantal uren (8) 's weeks aan
het H. O. te dezer plaatse besteed, mag
voldoende worden geacht; jammer dat ze
(zie 4) niet nuttig besteed kunnen ge
noemd worden.
6. Het onderwijs aan de H. S. werd
gegeven door alle onderwijzers en on
derwijzeressen, aan de dagschool ver
bonden zoodoende kwam hetzelfde leer
vak soms in de handen van verschillende
onderwijzers.
7. De leerlingen der H. S. te Haarlem
werden gedurende don cursus 1889/90
tot twee klassen gebracht. Elke klasse
moest dus wel uit leerlingen van zeer
uiteenloopende kennis en ontwikkeling
bestaan. (Zie 2 hierboven). Hoe goed
men overigens ook het onderwijs had
willen inrichten, het kon niet anders of
het moest voor den een te hoog, voor
den ander te laag en voor allen weinig
aantrekkelijk zijn.
Omtrent het voorstel van den heer
C. Verheul, om aanvrage tot naamsver
andering der 2e ond. (met het oog op
het deelnemen aan verg. examens) werd
besloten eerst nadere inlichtingen af te
wachten.
Na de pauze gaf de voorz., de heer
J. B. A. Saeijs, eene sohets van den
aard en het leven der Dajaks.
De leerlingen der militaire school
vertrekken dezer dagen naar de legerplaats
bij Oldebroek, om aldaar gedurende 4
dagen de oefeningen bij te wonen van
de 2e serie vesting-artillerie.
Hot terrein van „de Phoenix" bood
Zondagavond weder eenige aangename
uren aan de leden. Het vermaarde orkest
van den heer Coenen uit Amsterdam gaf
er een concert.
Het pleit wel voor den ijver en be
kwaamheid der directie, dat zij zulke
uitstekende engagementen weet te doen.
Dat de bloei van de soeieteit „de
Phoenix" ook dit jaar weder zal toene
men, zal wel niemand betwijfelen.
Zondag 15 dezer werd in de boven
zaal van „Weten en Werken" evenals
verleden jaar, door den heer P. van
Naar h6t fransckvan Adolphe Belot en Jules Dautin.
18)
EERSTE GEDEELTE.
HOOFDSTUK VI.
De brander ij te La Villette.
„Ik moet en zal hem sprekenzeido ik bij mijzelf. En zonder
te denken aan de ontelbare malen, dat ik te vergeefs had geloopen,
keerde ik op myne schreden terug en begaf mij naar derueTait-
bout. Léonce was thuis.
„Hal eindelijk!" riep ik uit. „Dat doet mij genoegen."
Hij verwelkomde mij allerhartelijkst; ik moe3t evenwel aan
mijn toorn lucht geven en deed hem de hevigste verwijtingenik
verweet hem zijne onverschilligheid, daar hij mij hulpeloos had
achtergelaten en mij niet bij zich scheen te hebben willen ontvan
gen, evenmin als hij op raijne brieven had geantwoord. Met
eenigszine sombere gelatenheid hoorde hij mij aan zonder mij in
de rede te vallen, in de Houding van iemand, wiens goede bedoe
lingen men miskent en die toch zonder te klagen, die onrecht
vaardig® berisping aanboort.
„Dus, dat hebt go van mij gedacht 1 Zulk een oordeel veldet gij
over mij, terwijl ik aan niets dacht dan aan den hachelijken toe
stand, waarin gij u bevindt en hoe ik er u uit zou kunnen ver
lossen."
„Er mij uit verlossen!"
„Ja zeker! Hoeveel moeite heb ik mij getroost, hoeveel pogin
gen heb ik reeds aangewend! maar ik zal niet slagen, dat voor
zie ik nu reeds. Ik heb er evenwel geen spijt van. Mijn geweten
is nu kalmer, dan wanneer ik mijn tijd verspild had, met u te
zuchten en te treuren, zonder iets uit te voeren."
„Dus gij hebt toch weer iets gedaan?"
„Wat maakt het uit, het zou te lang duren, wanneer ik het u
vertelde; er komt nu toch niets van."
„Maar wat dan?...."
Hij vertelde mij, dat Lentague onlangs een octrooi had gekocht
voor de bereiding van brandewijn uit beetwortelen en nu bezig
was te La Villette een modelbranderij op te richten; men was
reeds met den bouw begonnen en het werk vorderde snel.
Deze onderneming was uitstekend. Lentague was er de man
niet naar, om iets ten halve te doen. De kosten voor de oprich
ting waren nog al aanzienlijk, en Lentague had bij inschrijving
geld opgenomen, maar de aandeelhouders waren klein in aantal
en de voorwaarden zeer voordeelig. Wat hem betrof, Léonce, hij
had hierin reeds dadelijk een gelegenheid gezien om geld te ver
dienen, nog meer dan wij in de vorige speculaties hadden verlo
ren. Maar hoe kon hij zich weer tot Lentague wenden, na hetgeen
er was voorgevallen?
„Overtuigd als ik was," vervolgde hij, „dat ik in deze omstan
digheden nog een groote schuld aan u had af te doen, aarzelde ik
geen oegenblik. Ik ging Lentague opzoeken en ofschoon mijn trots
een hevigen schok ontving, verontschuldigde ik mij voor de woor
den, die mij waren ontvallen. Keur het in mij af, zoo gij dat wilt,
maar ik kan u de verzekering geven, dat het mij veel moeite zou
kosten opnieuw tot zulk een vernederenden stap te besluiten.
Om kort te gaan Lentague was geëindigd met er zijne toestem
ming voor te geven, dat de vicomte voor honderdduizend francs in-
teekende. Maar deze was er evenwel slechts in geslaagd een ge
deelte van die som by elkaar te krijgen en wanneer hij de ge
heele som niet zou kunnen storten, dan zou zijne inschrijving nie
tig worden verklaard.
Na deze vertrouwelijke mededeeling verzonk ik in een diep
gepeins.
„Het verwondert mij," zeide ik tot Léonce, „dat gij bij de vele
pogingen, welke gij hebt aangewend, niet het eerst aan mij hebt
gedacht, om u geld te verschaffen."
Hij begreep oogenblikkelyk de ironie, die in myne woorden
doorstraalde.
„Causson," riep hij uit, „het is niet goed wat gij daar zegt. Gij
hebt mij reeds geld genoeg geleend, zoodat ik niet weer bij u zai
aankloppen en mijn eigen liefde staat er bij op het spel, nu ik
alleen u wil redden uit den hachelijken toestand, waarin ik alleen
u heb gebracht."
Ik keerde naar huis terug en dacht geruimen tijd na over het
geen hij mij had medegedeeld. De zaak van die brandery bekoorde