•rIILA» NONA. FEUILLETON. DE TURKSCHE KOZAK. BKHQOBENDB BIJ itJjJtLjKJJ'S DAGBLAD VAN 3£aanda«? 21 Juli 1890. Ia den tuin voor de villa „Medan" aan den Schoveningschen weg in den Haa0" zaten vier personen om de koffie tafel, beschat voor de heetgloeiende zon nestralen door da met klimop en kamper foelie dieh» begroeide veranda. Het wa ren de eigenares der \illa, de weduwe Van Rentzen, har a twee zoons, Willem en Johan en da verloofde van Willem, den oudste, Geertruida Westhoven. „Ga je n« morgen weer naar je minis terie?" vroeg Johan aan zijn brcèr. „Karei, hoe is het toch mogelgk, dat ja daar acht uur op een dag voor je lesse naar kunt zitten zonder te verdrogen. Ik zou verschrompelen door het eeuwige gezelschap van al die dorre papieren/ „Daarom deug je ook niet voor mijn vak/ antwoordde Willem bedaard. „Je lui, medicijnmannen, kijkt gewoonlijk met minachting neer op ieder ander métier. Denk je dat de wereld alleen uit patiënten en nit dokters bestaan kan De zaken van het Ryk te administreeren ia toch ook niet zonder beteekenis, dunkt me. Wat zou er van jelui artsen worden als er geen staatsexamens waren? Wel man, je verdiende geen droog brood, want de kwakzalvers zouden uit den grond opschieten als paddestoelen. Som nambules en magnetiseurs zouden zich naast jullie deur vestigen en al je patiën ten zouden er heendraven." „Ze zouden wel weer terugkomen ook/ hernam de ander, met een onver schillig gebaar. „Vraag het aas wien je wilt onder de doktoren, ze zulle» je allemaal vertellen, dat ze haast geen enkele patiënt hebben, die niet eens bij een „slaapster" of bij e«n magnetiseur is geweest. Daar smijten ze dan wat rijksdaalders weg en komen, als ze er toch geen baat by vinden, met hangende pootjes weer terug. Zie je, dat is juist het voordeel van ons vak. Sen goed arts een persoon, is een figuur; hij ia noodig omdat hij bekwaam is. Maar heeft jou ministerie er onder geleden, dat je zes weken influenza hebt gehad? Och kom ze hebben een plaatsvervanger genomen, en morgen vind je je penhou der als vroeger links, je pyp lak rechts, inktkoker in het midden, precies zooals je alles gelaten hebt." „En als jij voor een week »f wat een buitenlandsch reisje wilt gaan ma kes, dan draag je je patiëaten over aan een collega. De menseken zullen het er nisi minder om hebbes. De een is beter geworden, de ander is dood ge gaan als je terugkomt; maar dat zou denkelijk ook zeo geweest zya als jij ze behandeld hadt." ,Ik geef mezelf ook niet voor bekwaam uit. Alleen beweer ik dat een dokter kan uitblinken en daardoor onmisbaar wezen en een ambtenaar niet, vooral niet een inferieur." Willem was wat gepikeerd. „Jelui bent allemaal met hetzelfde sop overgoten. Buiten ons vak geen zaligheid, dat is jullie redeneerisg. Maar ik moet je dan toch zeggen, dat al je wetenschap niet belet dat jelui kolossaal bekrompen bent!" -Bekrompen?" riep Johan, „dat is waarachtig de onrechtvaardigste beschul diging, die je tegen ons kunt inbrengen." „Bekrompen, zeg iken dat kan ik volhouden ook. Jullie wetenschap heet „de officieels", en dat woord wordt door jelui opgevat als onveranderlijke, eens voer al vastgestelde wetenschap. Wat niet in jullie eenmaal aangenomen begrippon past, heet onzin. Nieuwe verschynselen worden net zoolang met een wantrou wend oog door jelui bekeken, totdat er geen twyfel meer mogelyk is. Maar in dat tydsverloop kannen de ergste dingen gebeard zijn, die voorkomen hadden kunnen worden, wanneer men intijds beter had onderzocht en niet priori het nieuwe verschijnsel met een glim lach den rug had toegekeerd. Daar heb je nu bij voorbeeld de nona „Mooi voorbeeld viel de jonge arts zijn broer in de rede. „NonaOu den wij ven praat. Eén enkel geval er misschien voorgekomen en nu loopt, zoodra er iemand sterft aan uitputting, hartverlamming of zoo wat, de goe gemeente te hoop en schreeuwt van nona I Onzin. Daar heb je nu juist het vervelende van mijn vak. De menschen willen wol erkennen, dat zij geen Sans kriet verstaan, maar van ziekten en kwalen willen ze allemaal veratand heb ben. Nona ben jij soms bang voor nona „Ja, dat beu ia," antwoordde Willem, „en het was jullie plicht om die vrees weg te nemen door te zorgen dat je er middelen tegen vondt." _Och/ bromde de ander en hij sekeof zijn stoel knorrig weg en haalde do schou ders op. Geen van beiden had lust om het gesprek verder voort te zetten en eenige oogenblikken later ging Johan zijne patiënten bezoeken. Willem bleet met 'de twee dames onder de veranda zitten. Langs de heerlijk gelegen villa stroom den de mentchen, allen in hunne beste klee- oen schril mengelmoes van hooge kleuren vormende, naar Scheveningen. Niemand, die niet een enkelen blik richtte op den praehtigen tuin. Het drietal on der de veranda genoot, niet alleen van hunne heerlijke bezitting, maar ook, 6B misschien wel het meest, door het be wustzijn dat men hen er om benijdde. Op het allermooiste punt dat men zich denken kan, zou de grootste natuurmin naar geen huis bouwen, wanneer hg van te voren wist dat er niemand laDgs zou komen om het te bewonderen. Den gansehen middag brachten de jon- lieden door in den tuin. Willem leunde nog zwaar op den arm van zijn meisje. De influenza, die hem zes weken achter een in bed had gehouden, had zijne krach ten niet weinig gesloopt en zijne witte handen en lippen getuigden dat voldoende. Maar nu gevoelde hij nauwelijks hoe zwak hij was, terwijl hg met Geertrui den tuin door wandelde en zij elkaar zoete woorden toefluisterden. Des namiddags stak er een windje op, het werd in den tuin te koud en de fa milie gebruikto het middagmaal in de groote tuinkamer. Door de openstaande tuindeuren kwam een frissohe geur van rozen binnen zweven en de laatste stra len van de wegzinkende zon zetten de kamer in een rooden glans. Geertrui stond op en ging voor do piano zittenzacht op de toetsen druk kende, speelde zij de inleiding van Schaberts „Am Meer." Willem kwam achter haar staan en zong met een fraaie tenorstem. Mevrouw Van Rentzen was naar de keuken gegaan, Johan zat te dutten in een gemakkelijken stoel. Zacht klonken de weemoedige tonen op in da avond stilte. Plotseling hield de zanger op en slaakte een luiden kreet; toen, met waggelende stappen, ging hij achteruit en viel nèar op zijn stoel. Geertrui was ontzet opge sprongen en keerde zich naar hem om. „God, Wim, wat word je bleek, wat scheelt je?" Doodsbleek en de spieren van het gezieht in voortdurende beweging lag hij ach terover. Krampachtig trokken de oogle den naar beneden, de handen waren tot vuisten gebald. „Wim, Wim, wat is er?" En het meisje greep hem bij den arm en trachtte hem op te richten. Johan was opgestaan en kwam naderbij. Eindelijk bracht Wil lem fluisterend de woerden mit„Hon me wakker, hou me wakker l" en daarop nog zachter, met een uitdrukking van ontzaggelijken angst op het gezicht „Nona, nona!" „Neem zyn arm/ zei Johan met de kalmte die den arts noèit verlaat. En te zamen, hem aanvattende brachten zij hem overeind. Het lichaam, zwaar en slap, gaf niet mede. Het zenuwachtig trekken van de oogleden hield aan, de ademhaling werd stiller. „Willem!" riep Geertrui vol angst. „In den tuin! spoedig!" zoi de arts en het meisje, meer kracht aan den dag leggende dan zij in gewone oogenblik ken zou hebben kunnen toonen, hielp hem half slepend, half tillend naar bui ten brengen in den frisschen avond wind. Mevrouw Van Rentzen snelde hen achterna. „Wat is er? Wim, God, wat is er met je?" maar de jonge arts, hare vragen onmiddellyk afsnijdende, zeide kortaf: „Geef wat water, mama. Gauw En daarop tot het meisje: „Hg moet loopen, Trui zoo gauw mogelijk* Vooruit." Hem bij de schonders en de armen vattende sleepten ze hem den tuin in, tesdat het meisje hijgde van vermoeidheid, Maar toch gaf zij het niet op, het ge zieht van haren Willem, wiens koofd nu half op zijde hing, terwijl zijn gezieht nog bleeker was geworden, scheen haar voortdurend nieuwe krachten te geven. Slap en zwaar hing hij tusschen hen het eenige bewijs dat hij het bewust zijn nog bezat was, dat hij nu en dan trachtte de voeten op don grond te zet ten. Maar dan gaf hij spoedig die po gingen weer op. Gejaagd en beaDgst kwam de oude dame met een glas water in de baud aanloopen, en wilde hem dat te drinken geven. „Gooi het in zijn geziohtzeide Johan, en toen zgn moeder een oogenblik aar zelde, nam hg haar het glas uit de hand en wierp zelf den inhoud in het gezieht van zijn broér. „Haal gauw eau de co logne, vlugzout, wat maar heeft. Voor uit, Geertrui l" Het was een zonderling schouwspel, to zien hoe de twee jongelieden het half ineengezakte lichaam van den jongen man voortsleurden langs do paden van den tnin. Een paar late wandelaars ble ven buiten voor het hek staan en keken nieuwsgierig naar het vreemde „Ben je vermoeid?" vroeg Johan, al loopende, aan het meisje. Ze schndde ontkennend het hoofd en daarop, alB om te toonen, dat zy nog sterk genoog was, groep zg haren Willem steviger bij den schouder en liep zoo hard, dat do jonge arts zijn tred moest versnellen om bij to blijven. Inmiddels had mevrouw Van Rantzen hem vlugzout gegeven, dat hg zijn broer van tijd tot tijd ©nder den neus hield. Dan weer wierp hij hem water in het ge zicht nit een grooten kom, dien een der meiden had aangebracht. „Maar wat is hot toch vroeg do oude dame. Johan maakte eene ongedul dige beweging. „Straks, mamawas het eenige wat hij zeide en intussohen trachtte hij den pols te voelen oa luis terde naar de ademhaling van den zieke, Steeds lager daalde de zon. De wind werd koeler, maar noch Geertrui noch Johan bemerkte het. De ongewone in spanning bracht hun de zweetdroppels op het gezicht, terwijl zg hijgende en vermoeid Willem voortsleepten door den tuin. „Kun je mij verstaan vroeg Johan. De flauwe hoofdbeweging die Willem maakte, ontging den jongere» broer, maar Geertrui zag die en het vervulde haar met nieswe hoop. „Hg knikt van ja, Johan riep ze uit. „Volhouden dan maar, Trui weer grepen ze hem vaster aan en lie pen voort. Maar beiden waren doodelyk vermoeid. Vooral het meisje hygde luid en snel, maar toch gaf zg het niet op, Eindelijk herkreeg Willem zgn be wustzijn. Hg zotte nu zelf zijne voeten neer, hoewel nog slap en zwak. Nog eenige stappen ver steunden de beide anderen hem; toen stond Johan stil, „Loop nu zelf," zeide hij teen, „zoo vlug als je kunt." Willam, losgelaten, waggelde als een dronken man en Geertruida wilde hem reeds weder ondersteunen, toen de jonge arts haar tegenhield. „Neen, nu moet zelf een krachtsinspanning doen," zeide hij, on toen gebiedend tot zijn broer: „Vooruit!" Langzaam deed Willem een paar schre den voorwaarts, zwaaiend en wankelend als zon hij zgn evenwicht ieder oogenblik verliezen. Het meisje koek hom angstig b», maar haar gelaat verhelderde, toen zijn stap allengs vaster werd en hij einde lgk met zgn gewonen tred voortging door den tuin. Maar toen ook waggelde zij zelve van vermoeidheid en greep den arm van Johan om steun. Deze bracht haar naar de tuinkamer terug en liet haar daar neerzitten, na haar met een teug water te hebben ver kwikt. Teen ging hij den tuin weer in, Het was nu geheel donker geworden, iaar by het zachte maanlicht zag hy Willem nog steeds voortloopen op eea kleinen draf, als iemand die nog langen tyd te gaan zal hebben. Teen zijn broer hem genaderd was, zei Johan: „Hoeveel je je nu?' „Goed," zei Willem zenuwachtig, maar zonder te blijven staan. „Blijf eens staan I" riep de jonge dok ter hem na. „Ik durf niet!" „Blyf staan dan!" en de gebiedende toon waarop Johan dit riep, deed Wil lem toch tot hem terugkeeren. Hg was neg doodsbleek, beefde over zijn gaasche liefeaam en zei, klappertandend van angst Ik durf niet blijven staan, ik moet in beweging biyvea. O God, dat is ver- sehrikkeiijk." Johan zei niets, maar voelde den pols en zei toenDe polsslag is weer nor maal, er is nu geen gevaar meer. Ga mee naar binnen en vertel me eens, hoe je gewaarwordingen zijn geweest.] Naar bianen? ik durf niotl N< ik blgf hier loopen...." „Je kunt toch in de kamer ook open neer gaan. Wees niet bang, ik zeg j immers dat er geen gevaar meer is." Schoorvoetend volgde Willemmeer uit vrees voor zyns broeders spot dan uit geloof aaa diens woorden. E» gejaagd heen en weer löopend in de nu door gas verliefete kamer, vertelde hg in afgebro ken zinnen, hoe het gevoel van des slaap ever hem gekomen was. En nu en dan trok er een hevige zenuwschok deor zgn geheele liefeaam. ik zongtoen was het ef alles weggingGeertrui smolt voor mij: oognet alsof ze een wolk was., daar kwam een gevoel alsof er een groote hand op rayn hoofd kwam en mgn oogen dichtdrukte alle kracht vloeide uit mij wegik voelde een frissche luchtstroom, dat hielp me weer wat mgn strijd tegen die handik weu ze afschudden, maar het lukte niet alles was donker en zwartnet een gevoel alsof ik in een grooten, diepen kuil zou vallen huen toen werd het wat beter ik zag even lichtik voelde mijn lichaam weer ik wou dat het maar weer dag was, feet is zeo angstig, dat het zoe donker hem aan te raken, ontkleedde hij zich en ging in zijn bed. Hoog brandden de pieten van de gaskroon en toen Willem daar lag, onophoudelijk het ge heele lyf bewegende, en mot opengesperde oogen angstig in de kamer rondziende, haalde Johan zijn notitieboekje te voor schijn en, in zichzelven zeggende„een mooi geval," be on hij met echte artson- kalmte het gebeurde op te fceekenen Jan P. Dit verhaal is, ietrefthistorisch. het ziektegeval Eq met een gezicht, waarop onuitspre kelijke angst te lezen was, ging hij door de kamer op en neer. Jofean keek eer' oogenblik nadenkend naar hem, toen ginge hij naar hem toe en zei: „J® bent vermoeid, ga naar bed!" „Naar bed! ik durf niet. Stil liggen? neen, dat kan niet. Niet voor het dag ia.# „We zullen het lieht laten branden in je kamer en ik zal b$ je bed blijven," zeide de jonge arts overredend. „Kern, 't is beier voer je." Mevreuw van Rentzen en Geertruida hielpen Johan om den beangstigden jon gen man over te halen. Eindelijk gaf hg toe. Met zenuwachtige bewegingen, op zettelijk met het hoofd schuddende als om de gevreesde groote hand te beletten H il K 1 L I i 0, Het volledige programma voor het Xe internationale congres van geneeaknndigea te Berlijn is verschenen. Daaruit blykt, dat de openiDg zal plaats hebben 4 Augustas en dat tot en met 9 Augustus dagelijks zittingen der afdee- lingen en des avonds feesten zullen plaats hebben. In de algemeene zittingen zullen voor drachten werden gehouden, 4 Aug. door sir Joseph Lister (Londen) over den stand der bederfwerende heelkunde en door don heer Robert Koch (Berlijn) over bacte riologisch onderzoek; 9 Aug. door de keeren Bouchard (Parijs) over infectie en immuniteit, Axel Key (Stockholm) over de pubertoitsontwikkeling en Horatio Wood (Philadelphia) over bloedstelping; Aug. door do heeren Can toni (Napels) over antipyrese, T. Meynert (Weenen) over het samenwerken der hersendeelen, B. J. Stokvis (Amsterdam) over kolonia- pathologie. Het comité voor Nederland bestaat uit de heeren B. J. Stokvis (Amsterdam), voorziitcr; A. P. Fokker (Groningen), M. J. Godefroi ('s Bosch), A. A. G. Guye (Arasterdam), S. Rosenstein (Lei den), W. P. Rnysch ('s Hage), H. Snel len (Utrecht), J. W. R. Tilanus (Am sterdam), H. Trenb (Leiden). De namen der Nederl. geneeskundigen, die in de afdeelingen tot referent zijn benoemd of voorlezingen zullen houden, zijn de vol gende. De hh. Dekhuizen (Leiden), Sio- genbeek van Heukelom (Leideo), Pel (Amsterdam), Van Tienhoven ('s Hage), Talma (Utrecht), Guye (Amsterdam), Forster (Amsterdam), Overbeek de Meyer (Utrecht), Pekelharing (Utrecht) en Hal- bertsma (Utrecht). Zaterdag 2 Aug. wordt de geneeskun dige tentoonstelling geopend. Op 9 Aug. bieden de beriïjnsche geneesheeren den leden van het congres een afscheidsfeest aan. Het kantoor van het congres is Ber lin N. W. Ah-Moabit 4-10. In hot jEb ld. v. Antwerpen leest men het volgende: Onze kollandsche broeders. Onder dezon titel deelt de Gazette van Brussel mee, dat een der meest gekende Brus selaars, dus een Belg, in een hollandsch stadje kwam en er geen eten kon be komen.... omdat bij Belg was. De hotel- kouder wildo niet opscheppen voor Belgen Het blad waarborgt d® echtheid van het verhaal en is met recht veront waardigd. Wy zullen eene andere historie ver tellen. gebeurde ook in een hollandsch stadje en insgelijks in een hotel. Daar kwam een gezelsehap van honderd-dertig Walen (dus ook Belgen) eten, tegen aenen op voorhand overeongokomen prijs. Toen het eten op was, trokken de Walon er van door, zonder oenen cent to botaloa, en de hotelhouder zal ver plicht zijn, de zaak in handen van het goreeht te geven. Zie, deze historie is ook waar Nu zal de hotelhouder, waarvan de Gazette spreekt, misschien de zaak ge kend hebbon, waarvan wij spreken, en do man zal den Brusselaar voer eenen Waal aangezien hebben. In dat geval is zijne weigering nog al begrypelijk. De Amiterdamscha Tram- Omnibua-Maatschappg heeft bij den go- Haar het duitsch. n. Pion-Pion, de roode prins, was destijds eerst kort geleden uit den Krim-oorlog teruggekeerd, in welken hg het niet verder had gebracht dan tot aan Varna. Hg was midden in zijn heldenloop baan door een koliek overvallen geworden en de Parijzenaar maakte hierop de woordspeling dat „tranchées" niet alleen loop graven, maar ook buikpijn beteekende en zeide „le prince préfore les tranchées a Paris aux tranchées devant Sebastopol". Zijn keizerlijke neef Napoleon had destijds de handen vol werk. Met de eene bestuurde hg den Krim-oorlog, die hem misschien de kroon zou hebben gekost, indien Malakoff niet viel, met de Iandere hand de voorbereidselen tot de wereldtentoonstelling. Beide onder ellendige omstandigheden, want de ontevredenheid met het verloop van den oorlog was groot, men veroorloofde zich paskwillen jegens hem en voornamelijk die beroemde brochure, die men een senator in den schoen schoof, heette van Plon-Plon afkomstig. Napoleon had dus reden om ook voor zijn neef op zijn hoede te zijn. Het was een geluk voor hem, dat deze door de „tranchées' aan de belachelijkheid was overgeleverd, die in Parijs vernieti gender werkt, dan elders. Plon-Plon, de hofrevolutionair, bad destijds de gewoonte de emigratie om zich te verzamelen. De poolsche en hongaarsche vluchtelingen werden met de beaux exprïts en de politieke nota- biliteiten steeds bij hem uitgenoodigd en de gezanten van Oosten rijk en Rusland meesten het zich reeds voor den oorlog laten welgevallon, in het Palais Royal de bannelingen uit hun land te ontmoeten. Dat was eene nonchalance, waarvoor de keizer zich geen verantwoording schuldig achtte, want Jéröme mocht het democratische beginsel, waarop het keizerrijk zou berusten, op zyne wijze in toepassing brengen en het ging den Tuileriën niet aan wat er in het Palais Royal gebeurde. Ook mi| viel de eer te beurt, eenige malen een uitnoodiging te ontvangen. Ik had kort te voren den rooden Prins te Varna ge zien, waar hij voer de oogea van den ouden, wormstekigen, ten gevolge van vroegere uitspattingen langzaam stervenden generaal St. Arnaud zich een aviso-stoomboet placht te laten gereedmaken veor uitstapjes quasi in den vorm van dienstzaken. Pion-Plens grootste krijgsverrichting was in Varna, veor do in scheping naar Enpatoria, een groot® revue over de daar met de engelsche en franache troepen op de vlakte van Devnos gelegerde turksche troepen. Zgn merkwaardige gelijkenis met zijn grooten oom, verleidde hem, in het Oosten in een uniform op te treden, die gehenl den snit van Napoleon I had, en beidt misten dan ook de bedoelde uitwerking niet. Toen hg kg deze revne langs de turkscbe vrijwilligers, een soort land8torm-Ga?alerie, waaronder men ruiters mot sneeuwwitte baarden ontmoette, reed, stortte zieh een grijsaard uit het freat, wierp zich voer hem neder en kuste zynen stijgbeugel. Dat was een der Egyptenaren, die kort te voren de naar hen genoemde arab-tabia, de Arabieren-schans van Silistria, zoo keel- bloedig hadden verdedigd. De oude was de overtuiging teegedaan, den weder opgestaaen keizer te zien, zooals hij hem uit zgn jeugd, in den egyptischen veldtocht, nog voor den geest stond. De „ooup" was dus volkomen gelnkt. Maar het was slechts in scfejjn. Plon-Plon gaf zgne feesten en zgn neefde keizer, wankelde op zgn troon, terwgl Malakofi nog steeds maar niet wilde vallen. Er waren echter gunstige berichten van het oorlogstooneel ge komen. De feestelijkheid in het Palais Royal was glansrijk, het gezelschap gaf er het voorkomen aan van eene maskerade. De uniformen der hooge officieren, der diplomaten, der hoogste bur gerlijke ambtenaren, de pracht van het hofceremonieel, de ver blindende toiletten der dames, alles warrelde bont dooreen, in alle mogelijke nuancen, overstroomd door het licht der lusters. Hier streek men in het dicht ineengedrongen gezelschap langs den met goud- en zilver geborduurden rnk van een diplomaat, daar haakte een volant, een falblas aan den degenkoppel van eon officier vast. De voet trachtte voorzichtig over den gladden parketvloer te glij den om de opgepofte sleepjaponnen der dames niet in gevaar te brengen, en waar zich een groep harer had vereenigd, had men

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 5