haddun sloegen zij geen enkel historisch neoouiv over. Hortense vooral vond dit wei wat vervelend, en den volgenden dag wa» zij zoo vermoeid, dat zij in den trein aliop. In Havre wachtte hun toen nieuw ongerief. Loeien troostte haar, en zwoer niet langer in Havre te blijven dan vol strekt noodig was om de stad oppervlak kig te loeren kennen. Den volgenden ecu tend begon weder het jagen naar be zienswaardigheden. Zij verlieten Havre, en hielden zich i.. elke stad, die hun reisgids opgaf, eouDu dagen op. Zij bezagen Honfleur, Caou, Bayeux, Cherbourg, todat hun hodd er van duizelde, zij verwarden kerken en de namen van plaatsen en de snelie opeenvolging van indrukken ver stompte hen voor alles. Nergens vonden zij ten rustig hoekje alleen. Yan liever lede zagen zij niets meer, maar zotten hunne reis voort als een lastigen plicht. Op zekeren avond liet Lucien zich het veel beteekenend gezegde ontvallen: „Ik g- loof, dat ik dan nog maar liever bij je moeder ben." Den dag daarna reisden zij naar Granville. Lucien was ontstemd en wierp Dorsche blikken op do streek, die zich als ecu waaier ter wederzijden van den spoorweg uitstrekte. Eensklaps hield de trein op aan een klein station, een be- koorlyk plekje, dat onder groene boo- men geheel verscholen lag. „Hier zullen wij uitstappen,kom gauw," riep Lucien zijn jonge vrouw toe. „Maar dit station staat niet in de reisgids," zeide zij verwonderd. „Dat vervloekte boek 1 je zult dadelijk zien wat ik er mee doen zal. Kom, stap maar gauw uit." „Maar onze bagage?" „Die hebben we niet noodig." Hortense stapte uit, do trein snorde verder, en liet het paar op het liefelijke groene plekje achter. Geen gedruisch was om beu heen, de vogels zongen in de takken, en eene heldere beek ruischte in het dal. Lucien wierp zijn reishandboek in den eersten den beste waterplas, en nu waren zij vrij. Drie honderd schreden van hen af stond eene eenzame herberg, waarvan de eigeBare» eene groote, witgepleisterde, nette kamer voor hen inruimde. De mu ren waren een meter dik. Bovendien hadden zij geen last van logeergasten, want er was er geen enkele, alleen de kip- peu keken nieuwsgierig naar hen. „Onze billetten zijn nog geldig voor acht dagen," zeide Lucien, „mij dunkt wij moesten nu hier de rest van onze vacantie doorbrengen." En welk een gelukkige tyd was dat! HAMILKHMEH HALLETJES. San Satardagaïondpraatje. LXXXII. „Wel, Klaartje," zei mevrouw Van Leffel, „heb je nog al plan op de ker mis?" „O ja, mevrouw." „Welke dagen wou je uit?" „Ja, ziet u, dat weet ik nog niet recht. Mijn vriendin zou méégaan." „Zoo maar met je beiden vroeg me vrouw schalks. Klaartje kreeg een kleur, toen ze ant woordde „Nee, mevrouw, we gaan ieder met een jongen. Heel fatsoenlijke jon gens," voegde ze er achter. „DvS te beter," hernam mevrouw Lef- fel gemoedelijk. „Nu, ik hoor dan wel gauw welke dagen je uit wilt, dan kun nen we dat een beetje schikken." „Asjeblieft, mevrouw," hernam Klaartje dankbaar en daarmee was het gesprek afgeloopen. n'n Beste mevrouw, hoor!" placht Klaar- tjes moeder, die uit bakeren ging, altijd te zeggen. „Ik heb al heel wat bij de groote lui gebakerd, maar er zijn er maar weinig zooals mevrouw Leffel. Altijd aardig voor m'n dochter en gul ook! Als het kerrni3 is dan zeit ze altijd: nou Klaar, wanneer wou je uit, meid En als Klaar dan zeitdan en dan mevrouw, dan zeit ze: dat is goed, als je maar zorgt dat je om twaalf uur thuis bent. Nou, dat is ook laat genoeg. Na twaalven is 't toch op de kermis maar herrie!" Zaterdags vóór kermis zat Klaartje in haar heldere keuken en telde haar geld. Haar maand huur van Juli was voorde helft naar moeder gegaan, want er waren nog heel wat kleine broertjes en zusjes thuis, en de andere helft had de manu- facturier gekregen, als laatste termijn van het geld van een japon, die ze gekocht had op afbetaling. Maar nu telde ze haar verval van de twee laatste maanden, bij kwartjes en halve guldens bijeengegaard. Mevrouw Leffel en meneer waren al niet jong meer en ze hadden daarom niet meer zooveel menschen bij zich als vroeger, maar de familie was nog al uitgebreid. Zoodoende was er vrij wat aanloop en Klaartje kreeg menig zilverstukje, want mevrouw Lefiel sprak altijd met lof van haar en de be zoekers mochten haar wel. Nu telde ze kwartjes. „E6D, twee, drie, vier, vijf,..." ze bracht het tot veer tien dat is., hoeveel ook weer... drie en half.... een, twee, drie guldens, dat is zes en een half en een rijksdaalder, o ja die is van de jonge mevrouw Van 's morgens vroeg af wandelden zij langs onbekende paden, verdwaalden in een bosehje, of klauterden een heuvel op. Zoo leefden zij rustig, verscholen onder groene boomen, die hunne jeugdige liefdo beschermden. Een andermaal volgden zy den loop van een beekjeHortense sprong als een kind dat uit de school wegge- loopen is, trok hare schoenen uit en nam voetbaden. Zelfs het gebrek aan schoon linnengoed vonden zij vermakelijk. Het was grappig zich zoo verlaten te gevoe len in eene eenzaamheid waar niemand vermoedde dat zij waren. Hortense moest van de kasteleines grof linnengoed leenen dat haar vel schaafde. Maar hunne ka mer was recht aangenaam. Daar sloten zij zich op zoodra het stil en donker geworden was en de streek hen niet meer tot wandelen uitlokte. Zij wilden dan niet gestoord worden. Dikwijls ging Lucien naar beneden om bet ontbijt, uit uit eieren en coteletten bestaande, zelf te halen. En zoo smaakte het ontbyt over heerlijk, 't duurde lang, want er werd meer gekeuveld dan gegeten. Den zevenden dag waren zij verbaasd en bedroefd, dat zij maar zoo kort nu eerst recht geleefd hadden. Zij vertrok ken zonder zelfs den naam van de plaats, waar zij zich in hunne liefde zoo ge'uk- kig gevoeld hadden, te weten. In Parijs vonden zij hunne bagage. Als papa Berard de jongelui naar hun wedervaren vraagt, haspelen zij alles door elkander on beweren dat zij de zee in Caen en den Botertoren in Havre gezien hebben. „Verduiveld riep de oude man, „en jelui vertelt me niets van het arsenaal in Cherbourg." „Och," antwoordde Lucien, „dat is maar een klein arsenaal, niet de moeite waard om er van te sprekeD, er staat geen enkele boom." Toen haalde madame Larivière de schouders op met de aanmerking: „'t Is niet de moeite waard op reis te gaan als men het merkwaardigste niet eens kent. Vooruit Hortense, geen malligheid meer, en achter de toonbank." VARIA. Verraden. Op school hield de onder wijzer spreekoefeningen met zyn klasse van achtjarigen. Jelui hebt thuis zeker wel kopjes waar wat opstaat, niet waar? Een drietal antwoordde bevestigend. Wat staat er dan op jou kopje, Jansje? dat is negen 1 Zou ik dat allemaal noodig hebben zei ze halfluid in zichzelve. „Als ik drie keer uitga, dat is dan 3 keer 75 cent voor den schouwburg en een glas bier., nee, dat is te weinig bij zoo'n hitte.... twee glazen dan, iedere keer, dat is een kwartje, dus drie kwar tjes, en pofiertjes eten ja, daar kan je toch niet buiten met de kermis en ereis draaien 't kost toch maar een heeleboel geld, die kermis, en dan nog wat om te eten, dat wordt wel vier en half'. En dan is het nog niet royaal; je wilt wel eens naar een waarzeggers- spelletje ik zal maar vijf gulden afhouden en de rest naar de spaarbank brengen." Klaartje zou uitgaan met een kermis vrijer, een knappen jongen, juist zooals ze gezegd had aan mevrouw Lefiel, maar die geen geld had om voor twee te be talen. Dat had ze er niet bijgezegd, ze vond het niet noodig. Hij kon het toch niet helpen, dat hij zijne moeder die weduwe was, ondersteunen moest; 't was toen immers knap van hem, dat hij het deed. Toen hij haar vroeg om mee uit te gaan, had hij het ronduit gezegd: „Hoor eens Klaar, ik heb maar een heel beetje geld, voor twee kan ik niet betalen. Als je wilt, dan betaalt ieder voor zich, we kunnen toch wel pret hebben samen." Ze had wel wat vreemd gekeken, want zoo ging het toch anders nietde jongens moesten de meisjes vrijhouden. Maar 't was een aardige jongen, en ze had im mers wel geld! Ze had dus toegestemd. Juist telde ze haar kleine schat nog eens na, toen me vrouw Lefiel weer in de keuken kwam. „Geld tellen, Klaartje?" zei ze, „je vrijer houdt je toch zeker vrij „Geen aardige vraag," dacht het meisje, maar ze zei alleen„Och, we leggen botje bij botje, mevrouw," want ze bad geen lust om het aan iemand te ver tellen, dat haar kermisvrijer haar niet vrijhouden kon. Daar had geen schepsel mee te maken. „Moet je heele spaarpotje besteed wor den?" „O nee, mevrouw," antwoordde Klaartje haastig. „Vijf gulden neem ik er af, maar de rest moet in de spaarbank. Wil u het vast aan meneer geven, als meneer Maandag weer daar heen gaat." „Heel goed, meisje. Ja, zoo is het beste. Ik gun aan jonge menschen graag een pretje op zyn tijd, maar sparen mag daarbij niet worden vergeten." Men bepaalde Klaartje's uitgaansdagen op den eersten Zondag, Woensdag en Zaterdagavond. Van den laatsten Zondag moest zij niets hebben, die herrie leek haar volstrekt niet. Toen het meisje dien nacht insliep, Voor uw verjaardag, was bet ant woord En op dat van Hein? Ter herinnering, meester. En op dat van Truitje? Truitje bedacht zich een oogenblik en antwoordde toen fluks: „Stations-koffie huis". Allen lachten. „Hoe kom je nu aan een kopje met zulk een opschrift?" vroeg de onderwijzer. Dat heeft ma verleden jaar van haar reis voor mij medegebracht! Karei. Maar, beste vriend, je staat toch waarlijk wel wat erg onder de pantof fel! Waardoor heeft je vrouw zoo'n groote macht over je gekregen? Frits (met een diepe zucht). Door haar oernachten. Tusschen boeren. Hé, Klaa3 „Wat is er? ik heb haast!" „Wat heb je onlangs aan je koe ge geven, toen ze ziek was?" „Een kwart liter terpentijn." Den volgenden dag ontmoeten ze el kander weer. „Je hebt me daar gisteren een mooien raad gegevenik heb mijn koe een kwart liter terpentijn gegeven en ze is er van gestorven." „De mijne ook," antwoordde Klaas koeltjes. Oude rentenier (zeer ongerust tot den dokter). Beste dokter, wat zegt u daar van, zoo juist moest ik drie maal ach tereen niezen. Dokter. Och, mijn waarde, ik zou zeg gen „santé, santé, santé l" In den schouzcburg. Zie je die dik ke dame daar? Ja, ik ben al een heele poos bezig om haar met mijn kijker te bestrijken maar het gaat niet. Overtrof en. Een Engelschman, een Fransehman en een Amerikaan spraken over schilderkunst en ieder hunner be toogde de groote verdiensten van de schilders van hun land. Eindelijk zei de Amerikaan, toen de anderen uitgepraat schenen Ja, uwe schilders hebben wel eens wat goeds gemaakt, maar in het dorpje, waar ik woon, is een jongmensch, die onlangs een stuk hardsteen beschilderde, zoodat het er uitzag als kurk. En, zoo waar ik leef, het ding dreef! Dadelijk uitgepraat. Een agent van eene levensverzeke ringmaatschappij kwam bij iemand, die droomde ze zoo heerlijk van komedies en van poffertjeskramen, maar vooral zag ze daartU8schen telkens het gezicht van baar kermisvrijer. Want eigenlijk h«d Klaartje de hoop, al wist ze het zelf ook nauwelijks, dat na de kermis Diet alles tusschen hen afgeloopen zou wezen. Vaste verkeering, droomde ze en ze genoot in haar droom zóo van al haar aanstaand plezier, dat ze volstrekt niet in haar schik was, toen het bellen van den melk boer baar te zeven uur wakker maakte. De zon scheen echter zoo volop over al les, er waren zooveel menschen op straat in hun zondagskleeren en ze was zelf zóo verheugddat Klaartje hooge deunen stond te zingen in haar keuken. „Klaartje heeft de kermis in 't hoofd," zei mevrouw Leffel glimlachend. Te een uur moest zij nog een paar boodschappen doen op de Oude Gracht. Ze ging wat graaghet was zoo aardig, om vast eens langs de kermis te gaan, al was alles nu oo* gesloten. Hoewel er natuurlijk nog niets te zien was, bevonden zich vrij wat menschen op de Oude Gracht. De kramen en kleine spelletjes waren nog dicht, maar de zij deuren der zwakke houten getimmerten stonden open om in de kleine ruimten lucht te maken. Daardoor kon men me nige familie in de smalle ruimte zien zitten bezig met koffiedrinken, aardap pelen schillen en groenten schoonmaken. Aan het einde van de gracht zag Klaartje een klein houten gebouwtje, dat blijkens slecht geschilderde vóórdoeken een acrobatentent was. Het ding zag er treurig uit, een toonbeeld van ellende en armoede. De halfverrotte planken wa ren slecht aan elkaar gevoegd, het lin nen was overal versteld en vol gaten en scheuren. Het meisje bleef even voor dit arm zalig gebouwtje staan en keek naar de stijve poppen met starende oogen, die een onbekwame band, in de allerstijfste houdingen op jde lappen doek, die het innerlijk van het tentje voor het oog verborgen, had gepenseeld. Een vuil kind, met vodden die geen kleeren meer moch ten heeten aan het lijf, lag voor de tent in de zonhet schepseltje was bleek en zag er zoo ziekelijk uit, dat Klaartje's medelijdend hart diep bewogen werd. Terwijl ze nog naar dit toonbeeld van armoede keek, kwam er een vrouw uit de zijdeur van het tentje te voorschijn, met een kleiner meisje aan de hand en een zuigeling op den arm. „'k Heb honger," zei het kind dat in de zon lag en meteen kwam ze overeind en keek met hare holle oogen naar hare moeder, „'k Wou brood hebben...." „Vanavond," zei de vrouw, schor, „va der moet eerst wat verdienen." dien ochtend reeds op zijn kantoor be zoek had gehad van nog drie zulke wel bespraakte heeren en onder meer ande re drangredenen voerde hij aan: Het leven is zoo onzekerWij kun nen ieder oogenblik sterven. Ja, dat is wel waar, kreeg hij ten antwoord, vooral met mij is dat het ge val. Ik kan er plotseling uit zijn. Mijn dokter verklaart, dat ik nog maar twee maanden te leven heb. O neem me niet kwalijk, dat ik u heb opgehouden, Ik zal niet langer aandringen. Goeden morgen! En weg was de agent. Reizen. Bij den onwetenden menseh zijn de reisindrukken niet veel meer dan spiegelbeelden, die, al schijnen zij ook vaste vormen te hebben, op 't oogen blik, dat zij zich voordoen, bijkans als eene begoocheling der zinnen zijn; zij staan gansch op zichzelf. Hij heeft over hetgeen hij ziet geen boeken gelezeD, er niet over nagedacht, er niet naar verlangd; de steden en de landen, de bewoners, de gebouwen en de Dataur hebben voor hem geen wetenschappelijk, geen natuurkundig, geen geografisch, geen historisch, geen politiek, geen artis tiek, geen menschelijk, geen volkenkun dig belang. Al het vreemde is alleenlijk zeldzaamheid voor hem, zonder dat hij er gevolgen uit trekt of vergelijkingen in zoekt, ten minste niet in algemeenen zin. Daardoor komt het wellicht, dat het reizen op den ongeletterde weinig in vloed uitoefent en hem, tenzij een lang verblijf in een uitheemsche streek op den duur zijn hervormingsmacht doet gelden, nagenoeg in dezelfde geestge steldheid weer laat keeren, als hij heen is gegaan. R/lMKrgESfêHÏÊH. AtdSTEEDAM 9 Aug. Üe prijzen der Aardappelen waren ala volgl Geld. Kralen f 2.50 2.80, Kntwijker Zand t 3.— a 5. Andijker Muisjes ().-- i 0 --, Blauwe 0.a 0.Westl. Zand Muisjes f 0.— a 0. idem Zand f 0. a 0.— ideiu Klei in manden f 0.a 0.—idem losse t' 0.a 0. Bille- go-timer Zand f 1.50 a 4.50, ailo» pe? dect. Leiden, 8 Aug. De en aanvoer prijzen ter Veemarkt van heden waren als volgt56 Stieren 72 a 220, 1^6 vette Ossen en Koeien f142 a 290 of f 0,64 a 0,78 per Kg., 48 Vare id. f 9fe t 235, Jü Graskalveren f 19.a 32, 51 vette ld. f3Sa8ö of f 0,60 a 0,85 per Kg., 29 nuciitere id. f 9,a 24,720 vette Schapen f 22 a 32,— of f 0,50 a 0,60 per Kg., 882 weide do. 14,- a 28,352 Lammeren f 15,a 23, 116 magere Varkens fiS a 38, 3i2 Biggen £9.50 a ló,0 Paarden i' a Kalf-en Melkkoeien f 110 a 268. Schiedam, 9 Aug. Moutwijn flO.--, Jou6«ei 15.50, Amst. Proef f L9.7& „Maar ik heb zoo'n honger," klaagde het kind en ze begon te huilen, maar onhoorbaar, met dikke tranen die haar over de wangen rolden. Klaartje keek er naar en ze voelde medelijden met dat zwijgend kinderleed. „ik heb immers niet," zei de vrouw, toonloos. Ze staarde wanhopig met hare bleeke oogen naar den armoedigen rommel van plaoken en lappen, die de ient moes ten verbeelden. Klaartje bleef nog altijd staan en er kwam een groot medegevoel in haar met die arme menschen, die geen brood had den om hunnen honger te stillen en vanavond allerlei potsen zouden moeten maken om te kunnen eten. Moesten de stakkers zóólang wachten? En als er dan nog eens niemand wou komen kij ken Dan zouden ze heelemaal niet eten. Klaartje keek nog eens naar de vrouw; toen dacht ze wat een verschil er toch was tusschen die en haar, die zoo goed gevoed en gekleed en zoo friach en ge zond was; en daarop wist ze opeens wat ze doen wou. Ze liep op de vrouw toe en gaf haar de twee rijksdaalders die ze voor haar kermisgeld had afgehouden en zei: „Hier, vrouwtje, koop daar maar brood voor en nog wat er bij!" En meteen was ze weer weg ook, en liep de Oude Gracht af', zoo haastig also! ze bang was, dac de vrouw haar vol gen zou. Nu had ze geen kermisgeld meer, ze kon dus niet uitgaan. Wat zou haar kermisvrijer wel zeggen Ja, 't was jammer, 't speet haar ook wel erg, maar ze had toch goed gedaan, dat voelde ze wel. Hij zou wel een ander meisje vinden. Die gedachte veroorzaakte een droogte in haar keel maar toen haalde ze zich expres voor den geest, hoe op dit oogenblik de kunstenmakers familie in het brood zou bijten en terwijl ze dat bedacht ging die droogte weer weg. „Goed dat je komt, kind," zei mevrouw Lefiel, „'t duurde wel wat lang, hè?" „Ja mevrouw, er was zoo'n arme fa milie, daar heb ik naar staan kijken...." „Je hebt ze zeker wat gegeven," zei* mevrouw op een toon alsof ze niet an ders kon deuken. „Nu, daar behoef je niet om te kleuren." Klaartje kleurde omdat ze dacht aan hare twee rijksdaalders. „Hoe laat wou je nu vanmiddag gaan, mefcje?" vroeg mevrouw een kwartier later. Klaartje schrikte van die vraag, waat nu moest zij er voor uitkomen dat ze heelemaal niet uitging. Maar toch zou ze niet zeggen waarom niet. „Och mevrouwstotterde ze„ik wou.... ik had gedacht.... ik ga maar niet Predikbeurlan oei' Nd. Her/. I :v.s TE HAARLEVi, op ZONDAG 10 Aug. IS 90. Groote Kerk. Vroegpr. 7 ure, Knottenbelt. Voorin. 10 ure, Snetkluge. Nam. 2 ure, Knottenbelt 7e Zondag. 's Avonds 6 ure, Schrieke, pred te Zin-.ivoort. (Voor Moeton.) Nieuwe Kerk. Voorm. 10 ure, van Koetsveld, pred. 1e iKutr. en Polaneu. (Voor Swaan.) Jam-Kerk. Geen dienst. Bakeiteaer Kerk. (Voor de Kinderen.) Voorm. 10 ure, Bremer, godad.-oncierw. Waalsche Kerk. Voorm. 10 ure, Boariier, past. il la lkye. Chrittelijk Gereformeerde G Gedempte Oude Gracfit. Voorm. 10 ure, 's Av. 5 ure, Mulder. Kleiu Heiligiand. Voorm. 10 ure, ds. v. d. Vegt, pred. ie llee de. s Av. 5 ure, v. d. Vegt. Luthersche Kerk. Voorm. 10 ure, J. L. F. de A5e\jere, pred. te Bodegraven. Kerk der Fereeniyde Doopsgezi.* Voorm. 10 ure, Hesta. Remonstrantschc Kerk. Geen dienst. Kerk der Broedergemeente. Voorm. 10 ure, Weiss. Donderdagavond 8 ure, Weiss. Voorbereiding. Noor der/eerk(RidderstraatJ. Nederd. Geref. Gem. (doloorendoj. Voorm. 10 ure, 'a Av. 6 ure, ds. J. La ug do ut. Woensdagavond 8 ure, ds. J. Langhout. Neder cL üerv. iLav^. S4ennefor©e&. Vc3rm. 10 ure, geen dienst. Nam. 2 ure, J. Kuylman. Pred. te Heemstede. Beverw(fk. Voorm. 10 ure. J. C. Boon. li vang. Luthersche Kerk. Voorm. 10 ure, K. A. Gonlag. Doopsgezinde Kerk. Voorm. 10 ure, J. Sepp. ISioezuendaal Voorm. 10 ure, Bierens de Haan. Cand. in de Godgeleerdheid. Nam. 2% ure, geen dienst. üieeiusfede. Voorm 10 ure, J. Kuylinan. S&i'flfegom- Voorra. 9% ure, M. Buclüi Feit. Houtrijk cn Polanexi. Voorm. 10 ure, geen dienst. Nam. 2% ure, C. van Koetsveld C.Ez. £anadpoort. Voorm. 10 ure, ïideinau. Pred. te Haarlem. Spaarnrfam. Voorm. 10 ure, Hilbrander, godsdienstonderwijzer te Huaricm. Velsen. Voorm. 9% ure, H. VVaardenburg. '8 Avonds 6)£ ure, H. Waardenbnrg. Kandvoort. Voorm. 10 ure, O. üchrieke. Nam. 1% ure, geen dienst. te kermis." „Niet te kermis? Wel,waarom/niet?" vroeg mevrouw Lefiel, uiterst verwon derd. „0«h, ik vond.... ziet u.... ikkanraijo geld wel beter gebruiken...." en Klaartje had nu zulk een hooge kleur eu keek zoo verlegen, dat haar meesteres begreep, dat zij maar niet verder moest vragen. Maar toen Klaartje de kamer uil was, dacht mevrouw Leffel na en een glans van plezier kwam op haar gezicht. Ze ging naar de keuken en zeide tot bare dienstbode, die ijverig bezig was met groenten schoonmaken: „Wil je even ƒ25 gaan wisselen, Klaartje? Of heb jezelf misschien even een r ijksdaalder voor me, dan kun je straks wel even gaan wisselen. Ik heb volstrekt geen zilvergeld." „Ik zal nu wel even gaan," zei het meisje, maar weer kreeg ze zoo'n hooge kleur, dat mevrouw het duidelijk zag. Ze maakte gauw dat ze de deur uit kwam om haar boodschap te gaan doen en mevrouw Lefiel stond recht genoeg lijk te glimlachen en mompelde zoowat in zichzelve, dat klouk als: „zóo'n meid nu, maar daar zullen we een speldje bij steken." „Hier is het geld," zei Klaartje, vijf minuten later en ze telde zes rijksdaal ders en tien gulden uit. „Dank je wel," zei mevrouw. „Wacht even, meid," vervolgde ze, toen Klaartje wou heengaan. „Mijn zoon in Rotterdam schrijft me, dat je nog altijd wat van hem krijgt, van dien keer toen hij hier heeft gelogeerd met zijn familie. Ik moet je vijf gulden van hem geven, maar hij schrijft er bij, dat je ze vooral moet ge bruiken om met de kermis eens goed uit te gaan. ZiedaarEn mevrouw Lefiel schoof haar twee rijksdaalders van het hoopje toe. Klaartje stond als wist zc niet wat ze hoorde. Ze werd afwisselend rood en bleek en toen greep ze mevrouws hand en zei: „dat vind ik lief, dat vind ik heel lief van u dank u, heel har telijk...." „Heu, het is van mijn zood," zei me vrouw opgewekt en toen Klaartje het geld in de hand had, zei ze: „Vanmid dag te 4 uur kun je wel gaan, hoor, want je gaat nu toch te kermis hé? mijn zoon schrijft het er bepaald bij!" „O ja mevrouw, nu ga ik zeker...." „Mooi, dan zullen we te half vier maar eten." En toen Klaartje weer naar haar keuken was gegaan, lachte mevrouw Leffel heel prettig voor zich heen en zei „Zóo'n meid! gelukkig wie die krijgt!" FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 7