TWEliPS 8LJLD De Schildwacht. B 1JV N E N L A N D. FEUILLETON. De Familie Buchholz in Italië. BEHOORENDE BIJ 1,14 li LJsA'ft IiAGXLA o ndmr 22 September 1890, Wij hadden den vijand afgeweerd en rustten nu uit op de veroverde stelling. De sergeant van de kleine post verdween en liet den soldaat Claude Lat&pio als schildwacht achter op een klein uitstek, dicht bij eene boerderij, die door de ka nonnen bijna geheel platgeschoten was. De nacht kwam. In de duisternis kreeg de kleine soldaat een gevoel van verla tenheid in het midden van dit akelige winterlandschap. Met zyn bijgeleovig boerenverstand, verbeeldde hy zich in de schadnwen die voor hem bewogen, de fantastische spoken te zien, waarvoor vrouwen ca kinderen iu den ko«k van den haard zaten te beven, wanneer de wind somber om de woning floot. Langzamerhand werd de duisternis al dikker, geen enkele ster was aan het uitspansel zichtbaar an dc scherpe noor denwind deed den schildwacht huiveren in zijne dikke kleeding. Vast sloot hij zijn geweer iia den arm en gevoelde, hoe de vorst hem het bloed in de aderen deed versfcyvea. Hij dacht nu niet meer aan de ouderlijke woning, di® door den langen strijd met den vijand, zoover ach ter hem was geraakt. Hij had nauwe lijks meer bewastzya van zijn plicht als wachter voor het leven zijner makkers. Plotseling hoorde hij een klagend ge luid, vlak by hem, als opstijgend uit den zwarten nacht. Claude schrikte op uit zijne verdooving, schudde zich eons, legde het geweer aan dea schouder, en trachtte, scherp luisterend, met den blik door de duisternis te dringen. Na herinnerde hy zich weder, dat zijne kameraden onder zijne bescherming sliepen, dat husse vei ligheid vaa hem afhing an hij ver weet zich zijne aogenblikkelijke zwak heid. De klagende geluiden volgden elkan der op, daarop kwam er ©es» angstig, smeekend geroep uit den bouwval der boerderij. Door de openstaande deur kij kend, stak Claude eene lucifer aan on ontdekte in dea hoek een m^nschelijke gedaante. Nu stak hij een kaars aan en naderde laagzaam do gedaante. Bij het wapperende schijnsel vaa de lantaarn, herkende hij ©en vijandelijk soldaat, on bewegelijk door eaa groot© balk, die over zijn borst lag. Met ee» toornige bewe ging nam Claude zijn geweer en wilde den vijand de feajenet in de borst stoken. De Pruis sperde de oogeswijd en woest open.... Maar de stoot kwam niet, don schildwacht bekroop een gevoel van schaamte: 't was wol een vyand, maar een gekwetste! Hij zette zijn geweer neer, met een zwaren dreun van de kolf op den hardon groBd. „Laat hem vanzelf stervers!" mom pelde hij. „Driokea!" zeide de Pruis, met half verstikte stem. Drinksn welzekerEn de kleine soldaat, de veldflesch vattende die nog lauw aanvoelde van het dubbele rantsoen koffie, waarmede hij hem ge vuld had, toen hy op wacht ging, eo die hij tersluiks mot een weinig cogaac had aangezet do kleine soldaat wou gaan drinken, als om dies vijand te bospotten. Welzeker! hij zou dien Pruis het leven weer inblazenMerci. Hij nam de kurk van de veldflesch af en zette die aan de lippen. Maar hot was alsof hij in de eerste teug reeds stikte. Het was toch een raeaach, die Pruis.... Claude zotte zija geweer tegen den muur, tilde den balk, die den ge kwetste op de berst lag weg en kaielde bij hem neer. De ander wilde met beide handen de veldflesch grypen. „Zói niet!'' zoide Claude. //Weg die handen, of je krijgt niets. Denk je dat ik er nog uit driakea wil, als jou bier- drinkerslippen de flesch hebben aange raakt?" De gewond© begreep hem, dat was aan zijne blikken te zien. Het was alsof hij het heefd wilde afwenden, beloedigd door die woorden van Claude, maar zijn dorst ©verwon zijn tegenzin. Hij opende den mond en Claude, de flesch daarbo ven houdende, liet er een goede teug warme koffie in loopen. Toen stond hij op, nam zelf nog een fermen teug en ging toen den bouwval weer uit, naar zijn post. II. Na verloop van een halfuur kwam hij echter weer ia de ruïne terug, hetzij om te zien naar den gekwetsten vijand, of om zich een oogenblik te beschutten voor den ijskouden noordenwind. Gemarteld door koorts, strekte de duit- sche soldaat de handen wederom uit naar de veldflesch. Claude, die zyn weerzin van daareven vergeten was en zich niet wilde ophouden, maakte de riem los en stak den gekwetste de flesch toe. Daarop wilde hij weer heengaan, toen plotseling vier gewapende gedaanten voor hem op rezen, die hem neerwierpen en ontwa penden, vóór hij alarm had kunnen ma ken. fcpoedig kwamen er meer gestalten opdoemen uit de duisternis. Het was een duitsche afdeeling infanterie, onder bevel van een kapitein. Deze liet Claude bij zich brengen en ondervroeg hem in het fransch, maar kreeg geen antwoord. //Ik zal je tong wel losmaken met de bajonet!" riep de officier. //Voor de laat ste maal: waar is de wachtpost en waar ligt het regiment?" Claude zweeg hardnekkig. //Vooruit met hem!" beval de kapitein, //doorsteekt hem met de bajonet 1" z/Wacht even I// riep een stern. Nu eerst kreeg de officier den gewon den Duitscher in het oog, dien hij her kende als een soldaat van zijne com pagnie, die voor dood was blijven liggen en uit wiens mond hij nu vernam, hoe de fransche soldaat hem tot tweemaal had gelaafd. ffGoed, ik zal hem gratie geven, maar bij het minste teeken moet hij overhoop gestoken worden. Ik zal hem meenemen. Neemt hem tusschen u beiden, Maller en Hermann. Zoodra hij geluid geeft, doorsteekt gij hem de keel. Voorwaarts, wij zullen de wachtpost wel vinden en overrompelen l" Claude was wanhopig. Hij had zijn post verlaten, geen alarm gemaakt en thans zouden zijne kameraden worden overrompeld en vermoord. Hoo hen te waarschuwen, te redden Hij liep gewillig mede, aanvankelijk verheugd, omdat de compagnie een ver keerden weg nam; maar de kapitein las stellig het genoegen op zijn gezicht, al thans hij liet van richting veranderen. Nu was hij op den goeden weg on zou hij, zoo aiet tijdig de wachtpost werd gewaarschuwd, deze in de flank aanval len. Dan was ze verloren.... Plotseling struikelde Claude en viel op den weg neer; toen men hem wilde op helpen, klemde hij zijne handen om de kolf van het geweer van een zijner wach ters. Deze trok aan het geweer, Claude hield hot tegen, reeds had hij den haan gespannen en wilde afdrukken. Daar kreeg hij een bajonetstoot: zyiae vingers zouden den trekker loslaten, toen plot seling het schot afging, terwyl Claude zoo luid hij kon schreeuwde„Te wapen Weer drong het staal in zijn lichaam door en nogeens en nogeens en Claud8 kromp ineen, strekte zich toen uit en bleef Kggen, onbewegelijk. Maar het alarmsignaal was begrepen, en het volgende oogenblik werden de Duitschers aangevallen en toen nu een groots macht aanrukte, werd de duifcaehe compagnie omsingeld en legde de wape nen neêr. III. De generaal van het logerkerps wilde zelf aan Claude, die in de ambulance op sterven lag, het lagioen van eer gaan brengen maar toen de hoofdofficier aan zyn legerstede trad, zei de stervende met een afwerend gebaar ,/Neen, neen, gij weet niet z/Ik weet, dat je een dapper soldaat bent," hernam de generaal. //O God, moet ik vóór mijn dood myno schande nog bekennen Ik verdien den krijgsraad, mplaats van het kruis." En hij deelde onder tranen mede, hoe hy een oogenblik zijn wachtpost had ver laten. z/En dan te moeten denkon, dat de geheele post door mijn schuld er het leven bij had kunnen inschieten.... maar die arme drommel van een Pruis stierf van dorst...,!" z/Zijne makkers hebben je daar wel vour beloond «Dat is niets," zeide Claude eenvoudig, z/ze hadden het mij gezegd, ik wist het, maar ik voelde liever hunne bajonetten in mijn lichaam, dan dat ik hen mijne slapende makkers wou zien doodslaan, die op mij vertrouwden. Ik ben geluk kig, generaal, ik sterf voor Frankrijk! Dat is al veel te schoon, wanneer men eigenlijk de galg verdient!" z/Geef mij de hand, mijn dappere; je hebt je onachtzaamheid dubbel vergoed ik ben er trotsch op, aan het hoofd te staan van mannen als gij." En dat zeg gende, drukte hij zijne hand en lei Claude het krais op de borst. Het gelaat van den stervende verhel derde toen raakte hij het krnis aan met zijne bevende hand. //Geef het aan mijne moeder, wilt gij De olficier knikte bewogen van ja. Toen glimlachte de kleine soldaat en stierf. GASPARD DE LYS. Hei beroep, dat het Centraal Comité op den Prinsessendag tot de Natie richtte ter vorming van een fonds tot ondersteuning van behoeftige dragers van het Metalen Kruis of de Citadel medaille, heeft weerklank gevonden. Reeds dadelijk kwamen van verschillends zijden giften in, van /TOO, van ƒ50, van 40, verschillende van f 25, van ƒ10, enz. alsmede eenige toezeggingen voor vaste jaarlijksohe bijdragen. Met hartelijke ingenomenheid namen velen dergenen, die uitgenoodigd waren, tot hot hootd-comité toe te treden en provinciale comités te vormen, die uit- noodiging aan, en die comités kunnen derhalve eerlang hunne werkzaamheden aanvaarden. Een der eerste verrichtingen zal zijn, het fonds te vormen, en tot dat doel zal de in het algemeen gedane nitnoodiging tot medewerking daartoe, thans tot ieder onzer landgenooten in het bizonder ge richt worden door de aanbieding eener inteekenlijst. Moge de verwachting van het comité dat het genoeg ontvangen zal, om de brave oudjes ten einde toe te steunen, niet beschaamd worden. Wij wekken ai onze lezers met warmte op, de edelmoedige poging van het comité naar vermogen te steunen. Dat er behoeft® aan het fonds bestaat, blijkt daaruit, dat nu reeds van verschil lende zijden aanvragen om ondersteuning zijn ingekomen. Aan zulke verzoeken kan natuurlijk niet voldaan worden, voordat eene algemeene inzameling heeft plaats gehad, en het comité de behoefte overzien kan, waartoe een algemeen on derzoek wordt ingesteld. Het comité wenscht de zaak zooveel moitalijk te bespoedigen en hoopt daartoe de noodrge medewerking te erlangen. De heer A. B. vanProoijen, commissaris van politie te Bergen-op- Zoom, spreekt in de IV. Roti. CA het nok in ons blad overgenomen bericht, als zoude er aan zijn bureau een meisje mei een hond zijn opgesloten, om haar tot bekentenis te brengen van een vermoe delijk door haar gepleegden diefstal van oorbelletjes, ten eenenmale tegen. Te Held er hebben zich in een aantal familiën verschijnselen van vergiftiging voorgedaan, die zeer waar- schynlijk het gevolg zijn van het ge bruik van voor de gezondheid schadelijk rundvloesch, van een der voornaamste slachters afkomstig, 't Meest hebben zich de verschijnselen in gezinnen van offi cieren geopenbaard. Door de politie wordt een streDg onderzoek ingesteld. (D. v. Z.H.) Men leest in L eid s c k Ba gil.'. Nu de geruchtmakende vergiftigings zaak van treule Smissaert aan de orde is, komen de gesprekken onwillekeurig wel eens op de verschrikkelijke geschie denis, welke in 1883 de gemoederen zoozeer schokte. Wij bedoelen de misdaden van Mio van der Linden, de leidache gittmang- ster. Sedert dien tijd leeft zij in de gevan genis te Gorkum. Iemand, die bij de ontdekking van deze misdaden eene greote rol heeft gespeeld, deelde dezer dagen mede, dat die vrouw Van der Linden vermoedelijk honderd ea vier menschen vermoord heeft, maar slechts omtrent vier gevallen heeft zij eene volledige bekentenis afgelegd. In de gevangenis, waar zij, zooals het reglement voorschrijft, driemalen per dag aange sproken moet worden door de bewaak sters, tracht men nog steeds haar eene volledige bekentenis te ontlokken, maar zij weigert iets te zeggen, dat licht zou kunnen verspreiden. Bij den zeilwedstrijd van Irisia op Woensdag zijn een veerschip eerste klasse van de gebroeders Weenings te Akkrum, en een boot der derde klasse van Rosier te Warga, met elkander in aanvaring gekomen, met het gevolg, dat van de laatstgenoemde boot de geheele tuigage te water raakte, het zwaard in tweeën brak, en zij daarna met do be manning zonk. Gelukkig werden allen (5 in getal) gered, hoewel één niet zon der moeite. Overigens liep alles in da beste orde af, ook de wedstrijd op wa terschoenen. 's Avonds werd, ter viering van het 30jarig bes6aan van Irisiaeen prachtig vuurwerk op het water afgestoken. Door de politie teGronin- gen is proces-verbaal opgemaakt van eene overtreding van de strafwet, die niet dikwijls voorkomt, Zekere II. J. F. was aangemonsterd als kok aan boord van het Nederlandsche brikschip Regalin kapitein Oosting, en was met het schip te Granton Harbor in Schotland binneu- geloopen. Het beviel hem niet aan boord en daarom zond hij een brief aan zijn vrouw, wonende te Groningen, waarin hij haar verzocht hem een telegram te zenden van den volgenden inhoud z/Vrouw doodelijk ziek. kom direct over, anders te laat, doctor Meihuizon". De vrouw schreef en verzond dit tele gram en de menschlievende scheepsge- zagvoerder ontsloeg na inzage van het telegram E. terstond van zijne verplich tingen, zoodat deze eenigen tijd daarna weer thuis kwam. Hij verheugde zich reeds den kapitein zoo mooi beet gehad te hebben, doch keek raar op toen de politie zich in de zaak mengde en proces-verbaal tegen hem en zijne vrouw opmaakte, omdat zij een getuigschrift valschelijk opge maakt en daarvan opzeifcelijk gebruik gemaakt hadden tot het opwekken van welwillendheid en hulpbetoon, hetgeen in art. 230 van het wetboek van straf recht wordt bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Zoowel F. als zijne vrouw waren oude bekenden der justitie en hadden onder scheidene straffen ondergaanhet laatst vijf jaar gevangenisstraf ter zake van diefstal met geweldpleging, in vereenï- ging begaan. Rechtszaken. Welk vleeseh er soms verkocht wordt Voor de rechtbank te Leeuwarden, kamer van strafzaken, gepresideerd door den heer mr. A. Wiehers Hoeth, is een hooger beroep behandeld, ingesteld door R. B., oud 41 jaren, vleeschhouwer te Leeuwarden, van een vonnis van het kantongerecht aldaar, waarbij hij wegens het als slager in zijnen winkel hebben hangen van 200 kilo vleeseh, waarvan het gebruik door de keurmeesters geacht werd schadelijk voor de gezondheid te zijn, veroordeeld was tot 10 boete, met verbeurdveriilarÏQg van het in beslag genomen vleeseh, rapporteur de rechter mr. Losecaat Vermeer. De keurmeester van vleeseh, D. J. Bijlsma, had vernomen dat gedaagde eene koe te Hardegaryp geslacht en het vleeseh to Leen warden bij nacht inge voerd had,, waarvan hij meende mot grond te mogen vermoedne dat het niet zuiver was. Hij gaat er met zijne collega's heers, vindt byna de geheele koe in den winkel, ruim 200 kilo dat was sleclifc vleeseh, dat zij schadelijk voor de gezondheid achtten. Op eeae vraag naar de mogelijke ge volgen van het gebruik van dat vleeseh, gaf getuige ten antwoord, dat zij, die er van aten, bloot stonden aan kramp en diarrhoe. Zij hebben het vleeseh eerst nog on derzocht. De koe had vrij wat geleden toen in het dikke vleeseh geneden werd liep er etter uit. Toen heeft gedaagde gevraagd, of hij het vleeseh buiten de gemeente van de hand mocht doen, wat natuurlijk geweigerd werd. Het vleeseh werd voorloopig naar het aschland ge bracht, on een paar dagen later stonk het zoo, dat het begraven moest worden. Gedaagde beweerde dat de koe niet lijdende was. Des Zaterdags is zij gaan liggen, des Zondags heeft hij haar voor ƒ40 gekocht en voor de belasting heeft 4hiJ haar voor ƒ70 aangegeven. Die koe had een gezwel aan de knie, anders niet. Het was geen etter dat er uit liep, toen in het vleeseh werd gesneden, maar bloed met zenuw water dat loopt er bij de beste koe wel uit. De keurmeester P. Stam voegde aan de verklaring van Bijlsma toe, dat het vleeseh nat en slap was, ziekelijk teen er in gesneden werd liep er bloedend water uit, stinkend, maar geen etter het was schadelijk voor de gezondheid. By confrontatie dezer twee getuigen bleek, dat wat Bijlsma etter noemde, Stam den naam gaf van bloedwater, maar beiden bedoelden hetzelfde. De keurmeester J. Eerdmans beschreef het vleeseh als reeds verkeerende in staat van ontbinding. Gedaagde had drie getuigen d décharge waarvan een het vleeseh gezien voordat do keurmeesters er waren, en deze had toen nog gezegdwat hangt daar een mooie koe. Gedaagde was in appèl gegaan omdat de koe gezond was en geene medicijnen gebruikt had. De president wees hem er op, dat hij in dit opzicht in strijd is met de ke ur mesters. Gedaagde antwoordde, dat zij er geen verstand van hebben. President. Zij zyn aangesteld als keur meesters en moeten dus geacht worden er wel kennÏ3 van te hebben. Als zij met redenen van wetenschap omkleeden waarom zij het vleeseh afkeuren, dan moet go u daarbij neerleggen. Gedaagde. De hoeren, die zulke man nen aanstellen als keurmeesters, hebben wat op hun geweten. President. Dan hadt gy B. en W. in kennis moeten stellen, dat die lieden er geen verstand van hebben. Gedaagde heeft een geschrift in handen (FRAGMENT.) Be schrijfstermevrouw Wilhdmine Buchholz is met haren echtgenoot Karl en hare ongehuwden broe der Ir its op reis. Eet grootste gedeelte van hun reis worden zij vergezeld door Heinrich Kliebischen zijne jonge vrouw, die hun huwelijksreisje maken. Nu rolden wij in den trein op Napels toe. De Kliebischen hadden zich weer by ons aangesloten: hij om skat te spelen, zij wegens mijne raadgevingen, want eene vrouw van rijpen leeftijd heeft meer ondervinding dan eene, die op de huwelijksreis is. Ik vroeg haar, hoe zy° zich aan het Gardameer hadden geamu seerd. //Vrij goed." Of zij daar ook appelboomen en citroe nen gezien hadden? //Helaas, ja!" //Waarom helaas?" nO, lieve mevrouw Buchholz, wat heb ik doorgestaan. Heinrich restte niet, vóór wij op een stoomboot zaten, die over het meer veer. Voortdurend werden de golven gyooter, hoe verder wij kwa men. Ik ril nog, als ik er aan denk. Het schip ging op en neer} altijd door in zes achtste maat, als een Rondo van Hiller." //En werdt gij toen ziek //Toe* n«g niet, want ik ben vrij wel aan muziek gewoon. Heinrich, die mijn toestand zag, was ontroostbaar dat hij mij niet kon helpen en trachtte mij door alle mogelijke verfrisschingen wat te verkwikken. Alles wat men hem aanried bracht hij mijkoffie, seltserwater en eindelijk ook een citroen, die ze zeiden dat heel goed was." //Hielp die dan?" z/Om er in te kunnen bijten moest ik den mond opendoen en dat was mijn ongeluk. Want in hetzelfde oogenblik waren mijn nieuw fluweelen zomerkleed en zijn lichte pantalon bedorven zooveel bewustzijn had ik nog, dat ik dit nog bemerkte. Toen evenwel zag ik niets meer en alles verdween, behalve de zes achtste maat, die met duivelsche hardnekkigheid op mijne pijnlijke her sens bleef hameren. Zooals Heinrich mij later vertelde, sleepten bdj en een matroos mij in de hut, waarbij ik er moot hebben uitgezien als een ge knakte lelie. Heinrich was geheel in wanhoop en riep maar voort durend: /,ik heb mijn vrouw gedood, ik heb mijne lieve Henriëtte vermoord waarom liet ik haar ook op die kwaadaardige stoom boot gaan? O, hoe beklaag ik nu myne onzalige neiging voor zeilen en roeien!" Toen wij weer aan land waren heeft hy mij dat wel honderdmaal moeten vertellen en telkens sloot ik hem dan den mond met een kus en zeide: //Lieveling, wat hebt gij geledenik zal u die trouw en teederheid vergoedeD." //En ik zal je leven verzoeten, engel, zooveel ik kan," antwoordde hij dan. Gij zult een veel mooiere fluweelen japon hebben dan de bedor- vene, of ik heet geen Heinrich Kliebisch. Maar het akeligste is, dat ik sedert dien tyd geen citroen meer ruiken en geen mu ziek van Hiller meer hooren kan, het doet mij te veel aaD." ,/Dat is treurig. Zijt gij ook in Milaan geweest?" //Ja." z/Hebt gij den Dom gezien?" //Alleen van buiten." //Hebt gy Napolees's beeld gezien?" //Neen." //Het Avondmaal?" -//Neen." //Wat hebt gij dan gezien?" „Lieve mevrouw, ik was zoo ziek, dat wij bijna ons hotel niet uit zijn geweest. Heinrich week geen minuut van mijne zijde. Van Milaan zijn we naar Bologna gereisd." „Wat was daar te zien?" „Een zeer goed hotel en twee scheeve toreas." „Twee? Dan ga ik niet naar Bologna, ik heb al angst genoeg gehad voor den eenen in Pisa. Karl, kijk eens uit, of gij den Vesuvius nog niet ziet." „Dadelijk, mijn kind. Kliebisch, gij speelt uit." „Heinrich, lieve, wat zyn dat voor bergen aan den linkerkant? „Een oogen blik, HenriStte.... Nog eens troef, en nog eens." „Gij speelt verder, Kliebisch," zeide mijn Karl. „Gij hebt den Baedeker kijk eens na, Fritz!" „Dadelijk Wilhelmine. Karl, een blad is geen molensteen." „De rest is voor mij." „Gij moet geven, Kliebisch." „Als ik den tien had uitgespeeld, zoudt gij weg zyn geweest," zeide Kliebisch en mêleerde de kaarten. //Vol strekt niet, ik had heer derde." „Wij wilden weten, hoe die bergen heeteD," zeide ik nu zeer scherp." Nu eindelijk keek Fritz in het boek. „Het zijn de Abruzzen!" zei hij. Mevrouw Kliebisch verschrikte even hevig als ik. Zoo dicht waren wij dus by de Abruzzen, waar het leven van een mensch nog lager genoteerd staat, dan aan de berlijnsche beurs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 5