Tante Hermine.
TWEEDE §3LABI
behoorende bij
haarlem's dagblad
van
Maandag 6 October 1890.
Ge stille verklikker.
(Slot.)
Een half uur later wa9 Camboulard
van top tot teen in het nieuw gestoken,
Monpipeau had er zich met kracht tegen
moeten verzetten, dat hij eon rose das,
een pantalon met roode en groene ruiten
en een vest met schreeuwende kleuren
zou koopenna heel veel moeite gelukte
het hem, den maa te kleeden in een
blauw pak, een meloenkleurigen hoed en
puntschoenen, zoodat hij een tamelijk
presentabele gast was geworden, behalve
het hoofd, dat niet te vervangen was en
de handen, die hij niet gehandsehoend
kon krijgen.
Een nieuwe strijd ontstond over de
keuze van de restaurant; den gast wilde
oesters en mosselen gaan eten in een
kroeg op de vischmarkt, maar gaf toe
aan het formeel verlangen van zijn gast
heer, die hem een fijner dejeuner ineen
restaurant van beter allooi wilde aan
bieden, vooral, maar dat zei hij er niet
bij, om met zijn gast in een kabinetje
apart te gaan zitten, zoodat deze met
niemand anders in aanraking zou komen.
Zy gingen dus een deftig restaurant
binnen, zonder te bemerken dat twee
personen, die op het trottoir stonden,
hen met zekere verbazing gadesloegen.
„Zeer chic!" zei de gast, toen hij de
gedekte tafel zag.
wLaat ons wat voortmaken!" zeide
Monpipeau, en liet den bediende de ver
schillende gerechten zoo snel achter el
kander opbrengen, alsof zij aan het
buffet van een spoorwegstation waren
en maar vijf minuten tijd hadden.
Maar die snelheid hinderde Camboulard
niet in het minst. Telkens was zyn bord
leeg voordat de kellner met iets anders
kwam, en hij dronk zonder tellen, want
Monpipeau liet achter elkander Bordeaux,
Bourgogne en Champagao komen, blij,
dat hij zoo goedkoop aan de surveillance
van den politieman zou ontsnappen. Toch
wag deze gulheid onvoorzichtig en dat
bemerkte Monpipeau, toen zijn gast zeer
luidruchtig de Marseillaise begon te
zingen.
„Stil," zeide hij onrustig, //hoor eens,
beste jongen, men zingt hier niet!"
z/Dat is waar, Monpipeau, als men in
een deftige gelegenheid is moet men def
tig wezen," en daarop schreeuwde hij:
.//kellner, de kofffe!" Toen werd hij ge
moedelijk. „Och, mijn ouwe Pipeau, als
ik bedenk, dat ik je zoo aanstonds moet
verlatenom je nooit weer te zien."
Die aandoening beangstigde zyn gast
heer. „Het zal hard wezen," voegde Cam
boulard erbij.
Toen de kellner koffie en likeur bracht,
vroeg Monpipeau de rekening, om er
ten spoedigste een einde aan te maken.
Maar na de koffie zei Camboulard weer
op een huilerigen toon: „O, dat zal ver
schrikkelijk zijn, u te moeten verlaten."
Monpipeau werd nog angstiger.
„Welnu, dat hebben wij immers afge
sproken."
„O ja, dat weet ik wel, een man een
man, een woord een woord; ja, het ver
veelt je dat ik je zoo achternaliep, ik
zal het niet weer doen, maar het leven
is toch wonderlijk, men ontmoet elkaar
bij toeval en men bevalt elkaar.... ja, je
bevalt mij heel goed...."
En hij trachtte Monpipeau te omhel
zen, maar deze stootte hem terug. Op
dat oogenblik kwam gelukkig de kellner
met de rekening. Monpipeau betaalde en
nam daarop zyn hoed.
„Nu, vaarwelzei hij.
„Wat? vaarwel? Neen, neen, nog niet:
mee te gaan, waarop Camboulard boos
werd en uitriep dat het een schandaal
was. Toen begon hij op do tafel te slaan
zoodat borden, schotels, flesschen en gla
zen om en door elkander tuimelden en
er uit de naburige kabinetjes kreten van
verontwaardiging opgingen. Monpipeau
verweerde zich met kracht tegen den
beschonkene, die hem wilde medeslearen,
toen plotseling de deur werd geopend en
vier politie-agenten binnentraden. De
arme president der lekkerbekken werd,
even hardhandig als zijn ongeschikte met
gezel, bij zyn kraag gegrepen en op het
trottoir gezet. Maar het ergste moest nog
geschieden. Toen de agenten hen wilden
loslaten, kwamen de twee personen die
Monpipeau met Camboulard den restau
rant hadden zien binnengaan, naar de
agenten toe, maakten zich bekend ala
inspecteurs van de veiligheidspolitie en
gelastten den agenten, de twee rustver
stoorders naar het bureau van politie te
brengen.
Zoo werd de rijke burger uit Armen-
tières met het onhebbelijke individu Cam
boulard, tusschen vier agenten door de
straten van Parijs gevoerd, dat Parijs,
waar hij gehoopt had zooveel genoegen
te zullen hebben.
V.
De twee inspecteurs gingen eerst in
het kabinet van den commissaris, toen
bracht men er de twee gevangenen in
Monpipeau met opgeheven hoofd en een
gelaat vol toorn, de ander voortdurend
roepende, dat Monpipeau een schelm was,
dat hij geen rondje wou aannemen.
Is die man uw vriend?" vroeg de
commissaris.
„Ik.... volstrekt niet; hy loopt mij na
sinds gisteren."
„Maar hij kent u toch en spreekt van
jij en jou."
„Dat komt doordat hij dronken is."
„Hij is dronken van het dejeuner dat
gij samen gebruikt hebt. Gaat gij dan
met onbekenden eten?"
Monpipeau raakte in verwarring en
begon te stamelen en te stotteren.
„Zie," zei de commissaris, „mij is ge
rapporteerd, dat er een diefstal van der
tigduizend francs is begaan en dat men
uw vriend...."
„Nogeens, hij is mijn vriend niet."
„Val mij niet in de rede; dat die man
verdacht wordt van medeplichtigheid aan
dien diefstal."
„Ik?" riep Camboulard, „dat ont
ken ik."
Dezen man," vervolgde de commis
saris, „hebt gij vanmorgen in „la belle
Jardinière" in het nieuw gestoken."
„Dat is waar," zei Camboulard.
„Dat beken ik," zei Monpipeau.
„Gij deedt dat, om de politie van het
spoor te brengen."
Monpipeau ontkende in krachtige be
woordingen.
„Waarom hebt gij hem dan gekleed?"
„Omdat ik hem niet met mij kon laten
dejeuneeren, slecht gekleed als hij was."
„Welnu, waarom hebt gij hem met u
laten dejeuneeren Gij zwygt gij zijt
dus zijn medeplichtige!"
Monpipeau sprong op van woede, de
agenten moesten hem vasthouden. De
commissaris bevaldat de beklaagden
zouden worden doorzocht.
Eerst werd Monpipeau gefouilleerd;
hij had eene portefeuille met 9000 francs
er in, bij zich.
„Ziet gij wel?" zeide de commissaris,
„dat ia uw aandeel in den diefstal!"
Monpipeau raakte buiten zichzelf van
verbijstering en schrik. Hij kon haast
niet spreken en keek voortdurend nu
Camboulard, dan den commissaris aan.
Eindelijk zei hij:
„Maar die man weet wel wie ik ben:
hij hoeft mij, in zijne kwaliteit van stillen
de eene beleefdheid is de andere waard, verklikker, al lang nagelooprn."
ik wil een rondje geven in de herberg //Ik een stille verklikker?" zei Cam
vlak bij." j boulard, „die is goed!"
„Had ik hem maar niet geïnviteerd," „Hier," zei do agent die Camboulards
zuchtte Monpipeati en weigerde verder zakken doorzocht en hij legde twee han-
den vol sigaren stompjes, twaalf stuivers
en eene enveloppe, die het adres droeg
van Monpipeau, op tafel.
De laatste stond perplex.
„Gij ziet," zeide de commissaris, „dat
uw medebeklaagde volstrekt niet een po
litiek agent is, maar eenvoudig een vage
bond, die eindjes sigaar opzoekt."
„Daarom volgde ik u," voegde Cam
boulard er bij, „u rookte zulke heerlijke
sigaren
„Maar hoe kende hij mijn naam en
mijn hotel?" zei Monpipeau.
„Dóór deze brief-enveloppe.
„Die heb ik opgeraapt, toen u hem
wegwierp," zei Camboulard.
„Ik vind in uwe portefeuille een brief,
die verklaart waarom gij meendet, door
een politieman achtervolgd te worden,"
zeide de commissaris. „U is president
van eene vereeniging, die ten doel heelt
om de bestaande orde van zaken omver
te werpen."
Monpipeau was e^n oogenblik over
bluft, toen wierp hij het masker af en
riep mot een sierlijk gebaar:
„Verwacht van mij geen laffe smee
kingen. Gebogen, maar niet ter aarde
geworpen door de overstelpende bewij
zen, richt ik mij fier weer op en zwaai
mijn banier
„Waarvoor meneer?" vroeg de commis
saris glimlachend.
„Waarvoor! Ik zal den moed hebben
het te zeggen. Weg, kleinzielige man
nen, die...."
De commissaris barstte in een scha
terlach uit en de redenaar hierover ver
bitterd, riep uit: „Alleen de overmacht
zal mij den mond snoerenlaat mij door
uwe trawanten grijpen en in het kerker
hol werpenik ftart den steenen vloer,
waarop ik slapen zal, den keten die mij
zal vastleggen
De commissaris, zoowel als de agenten,
proestten het uit. Alleen Camboulard
luisterde vol bewondering naar de pero
ratie van zijn voormaligeu gastheer. Toen
deze ontslagen werd en heenging, riep
hij den commissaris nog toe „Gij zult
niet altijd lachen
Daarop, trotsch op zyn heldhaftig ge
drag, stak hij een van zijne fijne havana's
aan en blies een dikke rookwolk in de
lucht.
„Genoeg politiek voor vandaagzeide
hy in zichzelven. „Laat ons nu het parij-
sche leven genieten!"
Hierop zette hij koers naar de boule
vards. En eon arme drommel, die den
fijnen geur zyner sigaar opsnoof, begon
hem te volgen....
JULES MOINAUX.
III N Ai K ft L A Al ih
Het plan is, na afdoening
van de in openbare vergadering te be
handelen onderwerpen, de staatsbegroo-
ting voor 1891 in de afdeelingen der
Tweede Kamer te onderzoeken, waarna
de ,Kamer tot het begin van November
op reces zal uiteengaan.
(N. R. O.)
Naar gemeld wordt, zyn b ij
het onderzoek van het wetsontwerp tot
regeling van den krijgsdienst in de af
deelingen van de Tweede Kamer de leden
vrij druk opgekomen. De groote meer
derheid zou zich daarbij verklaard hebben
voor het beginsel van den persoonlijken
dienstplicht; overigens ontbrak hot niet
aan gewichtige bezwaren die te berde
werden gebracht.
Thans wordt het rapport opgemaakt,
dat, gelijk dit met de onderwyswet het
geval was, tegelijk met het regeerings-
antwoord zal verschijnen.
Uit het 9e hoofdstuk der
staatsbegrootingatdeeling posterijen
deelen wij nog de voorgestelde tracte-
ment8verbeteringen der verschillende klas-
I sen van post- en telegraafambtenaren
mede.
Postdienst. De tractementen der 5 ar-
rondissemeuts-inspecteurs zijn gebracht
op ƒ36004000, die der directeuren
van 600-3700 op ƒ800—5000.
Het aantal hoofdcommiezeu wordt met j
5 vermeerderd en op 10 gebracht. De
tractementen dier ambtenaren var^ 1700
2200 gebracht op ƒ23002600.
De tractementen der commiezen zijn
van ƒ9001800, voorgesteld tot 1100
2200, en de raming voor 1891 dienten
gevolge ƒ75,000 hooger dan in 1890.
De 5 gedetacheerde commiezen aan
het hoofdbestuur der posterijen zullen
genieten van 14002200.
De adsistenten der posterijen zullen
ook eene hoogere bezoldiging ontvangen,
en zijn deze voorgesteld van 5001000.
De bezoldiging van de 3 klassen con
ducteurs der brievemalen worden ieder
met 100 verhoogd en gebracht op
ƒ600, ƒ700 en ƒ800.
De toelagen aan ambtenaren, op de
spoorwegpostkantoren dienstdoende, zijn
vo.»r 1891 ƒ10.000 hooger uitgetrokken.
Telögraaidienst. Voorgestelde tracte
menten voor: inspecteurs ƒ3200—3500,
directeuren 11003400, commiezen der
telegrafie ƒ11002200, telegrafisten
ƒ8001200, klerken ƒ4001200,onder
directeuren ƒ20002600.
Voor de voorgestelde verbetering van
de tractementen der telegrafisten is voor
1890 bijna 150.000 meer uitgetrokken.
Het aantal onder-directeuren bij de
rij£s-telegraaf, dat thans 40 bedraagt,
wordt tot 15 verminderdterwyl de
overige den raag van commiezen der
telegrafie zullen bekomen.
Voor de directeuren der vereenigde
post- en telegraafkantoren zijn de be
zoldigingen voorgesteld van ƒ10002800,
waardoor hot maximum van ƒ2500 met
ƒ300 is vermeerderd.
De ambtenaren, werkzaam op de bu-
reelen der post- en telegraaf-inspecteuren
blijven, blijkens de begrooting, toelagen
ontvangen, doch deze zijn voor 1890 tot
eene lagsre som voorgesteld.
DE TOESTAND DES KONINGS.
Omtrent dea toestand van Z. M. den
Koning verneemt men, dat, hoewel de
regeeringszaken nog niet worden afge
daan, er geen reden tot bezorgdheid
bestaat. De Koniog is, na de aandoening
tengevolge van de verheffing zyner kwaal
in het begin dezer week, vrij kalm, doch
moet evenwel nog het bed houden. De
toestand blijft nagenoeg stationnair.
Wij vernemen, dat in de
ongesteldheid van den Ko
ning, helaas! nog geene ver
andering ten goede merk
baar is. (IV. R. O.)
In de Vrijdag gehouden
zittiDg van den Hoogen Raad hebben de
navolgende heeren hun ambtseed afge
legd mr. M. H. 's Jacob, als vice-pre
sident van het Gerechtshof te Amster
dam; mr. H. F. baron De Koek, als
raadsheer in dat Gerechtshof; mr. H.
G. P. Kolfschoten, als raadsheer in het
Gerechtshof te 'sHertogenbosch.
Voorts werd als advocaat bij genoomden
Raad beëedigd de heer mr. C. Voüte.
De heer A. J. H. Bealoo,
hoofdingenieur der Marine, adviseur voor
scheepsbouw, ontving Woensdag bij zijn
40-jarig ambtsfeest, van verschillende
zijden blijken van waardeering. Door
het personeel, dat jaren lang met hem
werkte, werd den jubilaris een armstoel
aangeboden, terwyl ook eenige leden van
het corps ingenieurs hem een blijk van
hoogachting en herinnering aanboden.
De heer d r. H. F. C. ten Kale,
die door het bestuur van het Aardrijks
kundig Genootschap is belast met eene
wetenschappelijke zending naar het
eiland Flores en omliggende eilanaeB,
zal den 283ten November a.s. per stoom-
I schip Prins Hendrik die opdracht aan-
j vaarden.
Het jongste nommer van
de Oorlogskreethet officieel orgaan van
het Leger des Heils, bevat de portret
ten van den heer en mevr. Booth-Schoch
of, gelijk het onderschrift luidt, van
kommandaut H. H. Booth en kapt.
Corrie Schoeh. Zij zijn 18 Sept. in de
Congreshall te Londen door den gene
raal zelf getrouwd. Mej. Schoch droeg
als sjerp de hollandsche driekleur.
Uit Holland werd een telegram ont
vangen, luidende: Honderdvijftig hol
landsche officieren, vertegenwoordigende
43 korpsen en omstreeks 3000 soldaten,
zenden hun hartelijke gelukwenschingen
aan den kommandant en zijn hollandsche
bruid.
Dezer dagen werd te 's-Hage
de algemeeno vergadering gehouden van
de Vereeniging „Nederlandsch toevluchts
oord voor noodlijdende dieren." Uit het
door den voorzitter medegedeelde bleek,
dat in de jaren 1888 en 1889 respec
tievelijk zijn opgonoruen 394 en 231
honden. Onder de iu 1888 ingebrachte
ware 153 vanwege de politie, terwijl er
daarenboven in dat jaar nog 772 tenge
volge van de muilkorfdwwet werden
opgenomen. Onder deze getallen zijn be
grepen 85 ©u 73 honden, die voor korter
of langer tijd voor particulieren werden
verpleegd, terwijl de overige, met of
zonder eenige vergoeding, aan een goe
den meester werden geholpen, of, waar
dit niet mogelijk was, met chloroform
werden afgemaakt. Pogingen, om de
door de politie opgevangen honden, die
sedert December 1888 door haar zelf
worden afgemaakt, weder aan het asyl
te zien toevertrouwd zelfs zonder
vergoeding, mochten niet gelukken.
Uit oenige financieele beschouwingen,
die de penningmeester, bij het doen van
rekening en verantwoording, ten beste
gaf, bleek, dat het ledental in de laatste
jaren door overlijden, bedanken enz. was
afgenomen, maar dat niettemin de fin n-
ciën niet oDguustig stonden, dank zij het
fonds, dat bij oon voortdurend zuinig be
heer nog langen tijd de instelling kan
staande houden. Voor een voortdurende
instandhouding bleef de toetreding van
nieuwe leden evenwel zeer gewenscht.
De penningmeester deelde voorts eenige
cijfers mede, waaruit de zeer goede uit
komsten bleken, in den laataten tijd door
de nieuwe organisatie der inrichting ver
kregen, ofschoon die organisatie, door
een geheele verbouwing en een veran
dering van personeel, niet zonder vrij
groote geldelijke opofferingen was tot
stand gebracht. De uitkomst had even
wel getoond, dat deze ruimschoots waren
vergoed.
De aftredende bestuursleden werden
herkozen, terwyl in twee vacaturen werd
voorzien door de verkiezing tot bestuurs
leden van jhr. L. J. Quarles van Ufford
en mr. H. N. C. baron Van Tuyll van
Serooskerken.
Nog werd besloten het publiek op
merkzaam te maken op de gelegenheid,
die het asyl aanbiedt, om zich van honden
op geschikte wijze te ontdoen en om
ongeneeslijke dieren op smartelooze wijze
te doen afmaken.
Men meldt uit Amsterdam.
Het bestuur der vereeniging „Kinder
voeding" heeft den Raad een adres ge
zonden, houdende verzoek het voorstel
des heeren Van Hall, om bij de be
grooting voor 1891 ƒ5000 uit te trekken
voor die vereeniging, vooralsnog niet aan
te nemen. De vereeniging verklaart ge
noeg geldelijken steun van particulieren
te ontvangen, doch mocht die steun onver
hoopt verminderen, dan zal zij gaarne
van gemeentelijken steun gebruik maken.
Wel zou zij er prijs op stellen, als haar
van gemeentewege geschikte lokalen wer
den aangewezen, om de kinderen van
voedsel te voorzien.
De voornaamste bezwaren, door de
FEUILLETON.
Naar het fransch
van
JACQPJES NORMAND.
Op dat tijdstip bewoonde tante Hermine, die reeds haar vader
en moeder verloren had, de abdij van Mauvoisin bij Corbeil. Het
gebouw was sinds langen tijd aan zifne oude bestemming onttrok
ken. Het was gedurende het Schrikbewind en zij was toen onge
veer twintig jaar. Zij woonde daar met twee oude dames, mevrouw
Maréchal en mevrouw Badouillet, de eerste een statige en stugge
vrouw, de ander klein, dik en half blind. Eens op een avond....
Doch neen, laten wij tante Hermine liever zelf aan het woord.
Het is of ik haar nog die geschiedenis hoor vertellen, die mij zoo
met spanning vervulde en die ik haar telkens deed herhalen. Ja,
nog hoor ik haar, met haar zwakke stem, somtijds naar hare
woorden zoekend, zich vergissende in de namen en in hare her
inneringen en zichzelf van tijd tot tijd onderbrekende om uit een
geciseleerd zilveren doosje een stukje jujubes te nemen, dat zij
langzaam deed smelten in haar mond, om het oogenblikkelijk door
een ander te vervangen, als het verdwenen was.
„De geschiedenis, gy wilt dat ik u die nog eens vertel, niet
waar, mijn jongen? Welnu, het was in den tijd.... Wij zaten op
dien avond bij den haard, mevrouw Maréchal en ik en wij praat
ten; mevrouw Badouillet sliep. Het kan zoo wat tien uur geweest
zijn. Buiten waaide het heel hard en het was heldere maas O,
'k herinner het mij nog zoo goed. Plotseling werd er op de deur
geklopt, buiten....
Ik moet u van te voren zeggen, dat er overdag een troep sol
daten was aangekomen, honderd ODgeveer. Hun aanvoerder, een
groote man met rood haar, had ons een stuk papier getoond, een
bewijs van inkwartiering. Zij hadden zich in de kapel gelegerd en
den dag doorgebracht met eten, drinken, zingen en kaartspelen.
Het was een helsch leven. Toen het avond werd, werden zij kal
mer en sliepen toen allen, door elkander.
Ge begrijpt, mijn jongen, dat die buurschap niet erg gerust
stellend was voor ons drie vrouwen, die alleen waren. De man
van mevrouw Maréchal was afwezig, mevrouw Badouillet was
weduwe en ik was een wees. Zoo hadden wij ons dan opgesloten
in de kleine benedenzaal, die tusschen den weg on de kapel lag.
En daar waren wij, toen men aan de deur klopte, zooals ik u
gezegd heb.
Mevrouw Badouillet werd met schrik wakker en stond op en
wij keken elkander, alle drie, strak aan, met ontstelde blikken.
Na verloop van eenige oogenblikken klopte men weer, maar dit
maal harder. Wij hadden wel lust om ons doof te houden, zooals
ge kunt denken. Maar er viel toen niet mede te spotten. Door
gastvrijheid aan zijne landslieden te weigeren zoo men verdenking
op zich geladen hebben, zooals men toen zeide en.... de guillotine
stond gereed. Men maakte korte metten.
Mevrouw Maréchal verborg zich van angst in een hoek en me
vrouw Badouillet beefde over al hare leden. Ik was de jongste en
moest dus open doen.
Daar stonden mannen buiteB, met groote hoeden op en vormden
een donkere groep op den weg. Zy schenen gejaagd, hunne
schoenen waren met stof bedekt.
Mijn eerste beweging was, de deur voor hun neus te sluiten;
maar een hunner deed een stap voorwaarts, strekte de hand uit
en zeide op doffen en beven den toon:
„Een schuilplaats, burgeres, geef ons een onderkomen voor den
nacht. Wij sterven van vermoeidheid.... Heb medelijden
Er steeg een gemompel uit do groep op:
„Medelijden, medelijden
Wie zijt gy
„Vluchtelingen.... afgevaardigden van de Gironde.... Men ver
volgt ons, red ons!"
Girondijnen
Ge zult later hooren, jongen, wat men onder dat woord ver
stond. Weot alleen maar, dat het arme lieden waren, die uit Parijs
gevlucht, door hunne vijanden worden achtervolgd.