EEN WANHOPIGE DAAD.
XWEÜiïE BLAD
DE IAE DER YOORZIENIG-HEIB.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
o
BEHOOBENDE BIJ
UAABLMM'S dagblad
VAN
Maandag 27 October 1890.
Een stadje in het westen vaa Frank
rijk, met nauwelijks zestienduizend zielen,
werd eens in opschudding gebracht doer
de plotselinge verdwijning van eea der
meest geëerde kooplieden aldaar. Een man
van vijftig jaar, rijk, langen tgd bekleed
met stedelijke waardighedende heer
Bourimel, opgewacht met het eten d©er
zijn gezin, was niet thuis gekomen. Drie
dagen verliepen zonder dat men kon ver
nemen, wat er van hem geworden was.
Er werden allerlei gissingen geuit. Men
sprak van bankroet, van zelfmoordmaar
de notaris bewees dat de aangelegenhe
den van den heer Bourimel nooit beter
waren geweest.
In de stad woonde een geheel onbe-
teekenend jongmensch, d® heer Anténor
Dujardin. Het was een fatje, dom, ver
waand, die te korte vesten droeg en hoe
den met bijna ontzichtbare randen. Zoon
van een oud-advocaat, had hij wegens
ongeschiktheid ervan moeten afzien, oin
zijn vader op to volgen, uit de opbrengst
van den verkoop van de boeken en uit
de bespaarde gelden van den overleden
magistraat had de familie Anténor een
jaargeld toegelegd van negen duizend
francs, waarvan hij een heerenleventje
kon laiden. Men zag hem iederen mid
dag van twaalf tot drie uren en van
acht uur 's avonds tot middernacht kalm
zijn partijtje piquet spelon ia hot kleine
salon van de militair© club. Twee maal
daags gebruikte hij er zijn koffie en
rookte zijn meerechuijaes pijp, zwart als
ebbenhout, slechts vaa tijd tot tijd zijn
stem verheffende om tot zija hond te
zeggen Koest, Rambler
Rambler spalkte dea bek zoo vrijd mo
gelijk open om te geeuwen, rekte zich
op zijn vier pooten uit, slaakte een zucht
als om te zegden dat hij zich ferm ver
veelde en ging ten slotte onder de tafel
liggen.
Kort na de verdwijning van den heer
Bourimel, doorkruiste Anténor Dujardin,
met een jaehtakte in den zak, do moe
rassige vlakten in den omtrek der stad,
toen plotseling Rambler de lucht begon
in te snuiven en aich in postuur zette.
a Hier, Rambler I" riep Antéoor.
Maaï de hond liet een scherp en aan
houdend geblaf hooren.
//Wat hoeft hij toch ia den neus
vroeg Dujardin zich af.
Rambler antwoordde met klagelijk te
janken.
,/Er is bepaald iets...."
En Anténor ging voorzichtig voort tot
bij eenig struikgewas, dat aan den rand
van eon sloot groeide. Hg bemerkte toen
in bet modderige water een lijk, half
ondergedompeld, en ondanks een afschu
welijke wonde aan hat hoofd, herkend®
hij zonder moeite den heer Bourimel.
Een dergelijk voorval had nog nooit
het eentonige loven van Anténor onder
broken. Hij ging naar de stad ea kwam
geheel buiten adeaa bij den procurour
aan, wien hij zijne ontdekking mede-
doelde.
Een uur later was de geheele stad op
de been. De justiti® begaf zich naar de
plaats, waar zich het lgk van Bourimel
bevond, dat in een rijtuig werd vervoerd.
Er werd een onderzoek iagasteld.
//Mijnheer," zeide da rechtsr van in
structie tot Anténor Dujardin, //gg zult
de eerste en misschien do ©enige getuige
zijn in deze zaak."
vlk weet het," antwoordde Dujardin
op een toon, die reeds «en aeker gewiekt
verried.
«De jasfiti© rekent op u
//Zij kan op wij rekenen."
Van dion dag af werd Anténor de
held van de stad. Iedereen ©vorstelpte
hem raat vragen.
//Hoe was de ligging vaa hot lijk?"
yHefc hoofd was bijna onder water,
nietwaar?"
z/De kleeren waren ia wanorde, niet
waar
z/Er heeft zeker een worsteling plaats
gehad tusschsn den heer Bourimel en den
moordenaar
zvEr w&ran er zeker verscheidene?"
z/Zoo'n braaf man!"
z/Een huisrader 1"
De ragen en uitroepsa volgden elk
ander als hagelateenen op. Anténor her
haalde van den morgen tot den avond
dezelfde geschiedenis, zonder dat het hem
verveelde
„Ik was 's morgens uitgegaan om snip
pen te schieten.... Bij het moeras van la
Poudrière gekomenliep ik langs de
Foseé-Renaud, toera plotseling Rambler
aansloeg aan den kast van het moeras....
Ik roep hem; hij gehoorzaamt niet. Ik
ga vooruit.... on 3tel u mijn ontzetting
voor....
//O, mijnheer Anténor!"
//Die arme mijnheer Bourimel, met de
voeton bloot, d«u schedel gespleten....®
z/Welk eea schrik!"
z/Ik ben hard loepood naar de stad
gegaan."
z/Daar hobt ga geed aaa godaan.
z/En ik hoop dat men de moordeuaars
ten slotte zal mogen ontdekken."
Vaa dien dag af duidde moo Aaténor
Dujardia slechts aan als ,/de man die
het lijk ontdekt heeft in de Fossé-Re-
aaad."
Kort daarop hield de politie in een
kroeg twee dronken spaansche matrozen
aan. Men vond op hen het horloge van
don heer Bourimel. Toen zij aich gevan
gen zagen, bekenden zij, dat zy op den
weg een burger hadden ontmoet, die naar
het hen voorkwam, geld op zak moest
hebben, zij hadden hem aangevallen om
hem te plunderen ®n zij hadden een som
van honderd dertig francs verdeeld, die
de heer Bourimel bij zich droeg, daarna
hadden zij zijn horloge genomeD, zijn
ketting en twee ringen, vervolgens had
den zij het lichaam van het slachtoffer
naar het moeras gesleept, waar Rambler
het onder de struiken had ontdekt.
Do moordenaars verschenen voor het
hof van Assises van X....
Het dagblad van de stad gaf een zorg
vuldig portret van den getuige, wiens
naam in bet proces werd genoemd.
De redacteur zeide
z/De heer Antinor Dujardin, wiens
verklaring zoo zwaar moet wegen voor
de beschuldigden, is een zeer gedistin-
Bij het noemen van zijn naam, ging
een rilling door de toehoorders.
De heer Dujardia, geheel in 't zwart
gekleed, legt den eed af met groote waar
digheid en verhaalt de feiten, die reeds
in de acte van beschuldiging zijn ver
meld.
z/Het Hof wenscht u geluk, mgnheer,
wegens de koelbloedigheid en de energie
waarvan gij in deze zaak het bewijs ge
leverd hebt. Zonder u, zonder uwe tus-
scheukom8t als het werktuig der Voor
zienigheid, hadden wij misschien een hoofd
stuk te meer te voegen ia de geschie
denis der ongestrafte misdaden. Gij hebt
een dienst aan de maatschappij bewezen,
mijnheer, en de maatschappij dankt u
daarvoor."
De beide matrozen werden veroordeeld,
de een ter dood, de ander tot dwangar
beid. Bg het verlaten van het paleis
opende zich een getroffen en sjmpathieke
menigte eerbiedig, om Anténor Dujardia
te laten passeeren."
Hij werd tot vice-president van de
sociëteit der stad en tot eerelid van de
Vereeniging van Redders" benoemd.
De dames en meisjes betwistten hem
elkanderen op een goeden morgen liet
de heer Rognonet, de notaris, hem roe
pen en deelde hem mede, dat hg zonder
gevaar voor eene weigering, de hand van
mejuffrouw Prépotin de Jarnbenville kon
vragen, met een bruidschat van drie hon
derd duizend francs in landerijen
Somsrge koifiehuishouders verwonder
den zich een Jarnbenville slechts eenvou
dig mevrouw Dujardin te zien worden,
maar de geestelijke zeide bij de plech
tigheid
//Hij is het, dia het lijk van den heer
Bourimel heeft ontdekt. De Voorzienig
heid heeft hem tot haar werktuig uit
verkoren."
En ieder stemde daarmede in.
Eenmaal rijk en huisvader geworden,
werd Dujardin weldra secretaris der stad
en er waren gaen zanguitvoeringen, geen
roeiwedstrydea of landbouwvergaderingen,
waar men Dujardin zoo niet als com
missaris zag fungeeren, dan toch ten
minste als lid van de jurj.
Ten slotte was er een prefect die het
kruis voor Anténor droeg. Zijn brief ein
digde aldus:
z/De heer Dujardin is oen der hoogste
notabiliteiten van het Departement. Hij
geniet de achting van al zijne land- en
stadgenooten. Het is een van die be
scheiden en nauwgezette burgers, die het
land tot eer ötreküun, waarin zij geooroti
zijn. Iu een zaak, die eertijds zeer de
aandacht irok, heeft Anténor Dujardin
eeu der meest eervolle rollen gespeeld.
Hij is het, die het lijk heoft ontdekt, in
de Fossé-Renaud.
Telkens wanneer een vreemdeling door
de stad trok, toonde men ham de kathe
draal, den toren van Saint-Fermin, de
nieuwe haven en Anténor Dujardin.
z/Ge ziet dion mijnheer daar wel, die
daar ginds wandelt?"
z/Ja."
z/Kunt ge niet raden wie dat kan
zijn
z/Op mijn woord, neen."
z/Welnu.... dat is mijnheer Dujardin."
„Wat is dat voor iemand?"
//Herinnert gij u de zaak-Bourimel
niet?.... De man, die door twee spaan
sche matrozen is vermoord.... nu zoowat
vijftien jaar geleden."
z/Ja, nu herinner ik het me Sauwtjes...."
z/Welnu, dat is die mijnheer, dio het
lijk ontdekt heeft!"
Anténor droeg zijne glorie met waar
digheid. Hij weet dat hij beroemd is en
verheft zich niet te veel op zijn roetn.
Mevrouw Dujardin heeft altijd op hare
visite-kaartjes laten zotten//geboren de
Jarnbenville".
Dezo trots is gerechtvaardigd. Zij aan
bidt haren echtgenoot, dien zij als een
held beschouwt en hij behandelt haar met
de grootste oplettendheden.
Zij gaat van tijd tot tijd eenige dagen
te Nantes doorbrengen bij een van hare
tantes en te Bordeaux bij haren schoon
broeder. Daar kan men haar zoo nu en
dan tegen een nieuw aangekomene hoo
ren zeggen //Mijn echtgenoot was uit
gegaan om snippen t® gaan schieten.
Plotseling begint zijn hond te huilen....
De hear Dujardin gaat vastberaden voor
waarts en toen.... de haren op zgn hoofd
rezen t® berge, hij bemerkt een vreeselgk
verminkt lyk, het gelaat met bloed be
dekt, de beenen bloot...."
i,0 mevrouw, wat een schouwspel
En de goede mevrouw Jarnbenville is
altijd trot8ch op het kleine effect.
Anténor is ridder van 'fc Legioen van
Eer, burgemeester van X...., overstelpt
door da beleefdheden der bevolking, en
de arm® Rambler ligt op e®n weinig
sfcroo in een hoek van den stal.
En Jiy toch had hot lgk ontdekt!
AURÉLIEN SCHOLL.
Naar men verneemt zal
jonkvrouw A. Juckema van Burmania
baronesse Rengers worden benoemd tot
derde hofdame van H. M. de Koningin,
terwijl de hofdame van H. M., jonkvr.
Van de Poll, zal worden belast met het
toezicht op de opvoeding van H. K. H.
priase8 Wilhelaaina. Hoewel jonkvrouw
v. d. Poll hare positie als hofdame van
H. M. blijft vervullen, zal zij niet als
zoodanig dienst deen, gedurende den tgd,
dat zij bij prinses Wilkolmina in functie
zal zijn. Een en ander werd reeds vóór
de jongste ongesteldheid van Z. M. den
Koning door HH. MM. vastgesteld do
ziekte van den Kening vertraagd© echter
tot nu toe de officiële benoeming van
freule Rengers, na welke benoeming de
nieuwe regeling eerst zal intreden.
Door het Hoofdbestuur van
den Anti-dienstvervangingsbond is aan
de Tweede Kamer een adres gezonden,
waarin wordt aangedrongen op het aan
nemen der thans hangende militaire wets
ontwerpen, waarin de invoering van den
persoonlijken dienstplicht wordt voorge
steld.
Het Hoofdbestuur verzocht, dat de
Kamer aan die bepaling haar goedkeuring
zal willen hechten, overtuigd, dat er voor
ons vaderland geen doeltreffende krijgs-
regeling mogelijk is, tenzij gegrondvest
op het beginsel dat elk Nederlander ver
plicht zij in persoon zijn militairen dienst
te vervullen.
Bestuurdoren geven verder o. a. ie
kénnen van racen ing te zijw gebleven,
dat in den tegenwoordige».! tijd, waariu
de oorlog snel beslist wordt, allen die
aan don strijd deel nemen, ook de door
de fortuin bevoorrechten, vooraf in alle
rangen behoorlijk geoefend -en aan
de krijgstucht moeten onderworpen zijn.
Het adres herinnert aan de tweede
helft van den frauschduitachen oorlog
als waarschuwend voorbeeld hoe de meest
heldhaftige pogingen eener zoogenaamde
volkswapening; bestaande uit elementen,
die tot den krijg in vredestijd niet of
onvoldoende zijn voorbereid, ondanks
haar numerieke meerderheid, geheel als
vruchteloos kunnen worden beschouwd
en niet dan een eenvoudige verspilling
van menschonlevens veroorzaken, wan
neer zij tegenover een behoorlijk gadici-
plineerde en georganiseerde armee moes
ten optreden.
Adreaaantou zijn verder van gevoelen,
dat, afgescheiden van hat militaire stand-
pnnt, iu onze moderne maatsehappij, op
gelijkheid voor de wet gegrondvest, do
geheele natie zioh in h«Ê leger behoort
terug te vinden.
Nog wordt herinnerd dat nagenoeg
alle Staten op het vasteland van Europa
de noodzakelijkheid tot invoering van
den persoonlijken dienstplioht hebben
ingezien, behalve Nederland en België,
staten di© bij een eventueel conflict van
groot© mogendheden, in een zeer gevaar
lijke stelling verkeeren.
Het bostuur koestert ten slotte de
levendige hoop, dat het beginsel van don
persoonlijken dienstplicht, dat hot leger
tot een waarlijk nationale instelling ter
waarborging van de eer en de osafhan-
kelijkbeid van het vaderland zelf zal
verhellen, in onze wetgeving zal worden
opgenomen.
Opnieuw spreekt de T im es
over de anti-slavernij-conferentie te Brus
sel in een hoofdartikel, dat weder eane
werkwaardige meDgeling is van waar
heid en verdichting. Van de beginsel
kwestie in Nederlands tegenstand zeowel
tegen de wijziging zelve in de Congo-
akte van Berlijn, als tegen de wijze
waarop zg voorgesteld en beslist werd,
heeft de Times blijkbaar zelL geen besef,
en ook van de bezwaren tegen het hef
fen van invoerrechten in een land, waar
do invoer niet met geld, maar in goe
deren betaald wordt, en de handel der
halve uitsluitend ruilhandel iszwijgt
het blad. Daarentegen spreekt het wel
van de //koppigheid" der Nederlanders
en van de weinig //bemoedigende wijze",
waarop van nederlandsche zijde de //te
gemoetkomende stappen" ontvangen zijn
der regeering van den Congo-sfcaat, om
de invoerrechten op de meeste van Ne
derland ingevoerde goederen lager te
stellen. Dat er in die heffing, boe hoog
of hoe laag zij ook zij, een beginsel
steekt, gevoelt de Times trouwens niet.
Wat de beteekenis is der oppositie van
Nederland, is algemeen bekend, zegt de
Times, en het blad geeft daarvan de
volgende verklaringZij heeft naar oor
sprong in eene //rijke en machtige han
delsver eeniging fce Rotterdam", welker
vrienden, die er in een bg uitstek han
deldrijvend land natuurlijk velen zijn,
de nederlandsche rege^ring aanzetten om
op de strikte uil Jogging dor Berlijnsehe
Coogo-akte pal te «taan. En daar de
regeering slechts eene kleine meerder
heid in de Kamer heeft, en de handels
vennootschap waarschijnlijk op een aantal
stemmen invloed oefenen kan, behoeft
men niet ver te zoeken naar de oorzaak
van den stand der zaken." Merkwaardig is
het dan toch dat alle partijen in Ne
derland ten deze de regeering steunen,
zoodat zij deswege voor de uitspraak der
stembus zich allerminst bezorgd zou
hebben te maken.
Van meer belan? evenwel dan deze
praatjes van de Timesis hetgeen het
blad in de volgende zinsnede schrijft,
welke wg daarom volledig overnemen
z/Wij voor ons zijn weinig ingenomen
met invoerrechtonwaar het ook zg,
maar het onderhavige geval schijnt ons
exceptioneel te zïjn. Er kan nauwelijks
©en itaaer plan worden ontworpen tot
het verkrijgen van het noodzakelijke
geld, dat dezer dagen door een amster-
damsch blad in overweging is gegeven, na
melijk var. een gemeenschappelijk sub
sidie van alle staten, die aan de confe
rentie hebben deelgenomen. Voor zooveel
ons land (Engeland) betreft, zou er geen
bezwaar tegen dit denkbeeld bestaan.
Het Parlement zou, desgevorderd, met
verpletterende meerderheid eene jaarlijk-
sche bijdrago toestaan van het vierde of
vijfde gedeelte der som, welke door de
nieuwe invoerrechten zou moeten worden
opgebracht. Intusschen wij zgn niet over
tuigd dat andere regeeringen en andere
parlementen even bereid zouden zijn om
daartoe bij te dragen, en evenmin dat
de Cougo-8taat zou willen vertrouwen
op jaarlijksche toelagen, welke van de
wisselingen en kansen der staatkunde
iu de verschillende landen afhankelijk
zouden zgn. Ook is het mogelijk dat er
uit diplomatiek oogpunt ernstige bezwa
ren te maken zouden zijn tegen eene
overeenkomst, welke allicht een voor
wendsel zou kunnen worden voor do
inmenging van vreemde mogendheden
in het binnenlandsch bestuur van den
Congo-staat."
Vertolkt de Times hier de meaning
zijner regeering, dan zijn deze beschouw
ingen zeker van tastbaar gewicht.
De Ned. Vrouwenbond tot
varhooging van het zedelijk bewustzijn
hield Dinsdag zijn jaarvergadering in
het gebouw van het Nut te Rotterdam.
Behalve het hoofdbestuur waren afge
vaardigden uit 25 verschillende plaatsen,
benevens een aantal leden uit Rotterdam
en elders, to zamen gekomen. Uit bet
verslag bleek, dat de Bond aan ledental
was toegenomen, en wat nog meer be-
teekent, dat hij zich op verscheidene
nieuwe plaatsen gevestigd had. Ook de
inkomsten waren iets vooruitgegaan,
hetgeen te meer verblijdend mocht ge
noemd worden, daar bij de velerlei
werkzaamheden, als Tehuizen voor dienst
boden, Doorgangshuizen voor gevallenen,
de uitgave van gesahriften, het houden
van samenkomsten, de noodige stappen
in 't belang der zaak bij de Hooge en
plaatselijke overheid enz. enz., veel geld
vereischt wordt.
Do namiddagvergadering was openge
steld voor vrouwen, die geen leden wa
ren van den Bond. In do eerste plaats
gaf mejuffrouw M. Van der Lith, uit
Utrecht, in Sept. 11. door het hoofdbe
stuur naar de internationale conferentie
to Stockholm afgevaardigd, een boeiende
mededeeling van haar wedervaren aldaar.
Zij had er o. a. ook ontmoet mevrouw
Leavitt, uit Amerika, wier bezoek aan
Nederland in den verloopen zomer men
nog niet vergeten is.
Daarop kwam de agenda ter sprake
en lokte menig punt een levendige
woordenwisseling uit.
Bij het vred®8traetaafc van 1814 werden alle fransche krijgsge
vangenen, die zich op de galeien van Kingstown, in Ierland,
bevonden, in vrijheid gesteld. Bijna allen staken, daags na hunne
bevrijding, het kanaal van St. George over, om naar Frankrijk
terug te keeren. Onder het kleine aantal van hen, die niet dezelfde
begeerte koesterden om hun vaderland terug te zien, waren er
twee, wier nam«n ia de annalen van Dublin zijn opgeteekend,
Célestia en Xavier; het waren twee weezen, die, door hunne ge
boorte, eerder tot het water dan tot het land behoorden en die,
geen herinnering hebbende van moederlijke liefkozingen, noch van
een geboortedsrp, noch van voorgenomen verlovingen, welke door
de cotigeriptie waren geschorst, vonden dat Dublin een stad was,
dio eveaals eeno andere verdiende bewoond te worden, en zij be
sloten zich t® vestigen, tenminste voorl®opig, in deze fraaie en
gastvrge plaats.
Er was bovendien een gewichtiger reden, die hen er to© bracht
om ia Dublin een beseheiden inrichting te openen. Ie hun lange
gevangenschap hadden zg een zeer bizonder artistiek talent ont
wikkeld, zijnde een fijne schrijnwerkerskunstzg hadden een vol
ledig museum gemaakt, bestaande uit losse stukken, welke ver
schillend® deelen van en gezichten uit hun vlottende gevangenis
voorstelden, en werkelijk, het toeval diende hun naar wenscb,
want het werk der menscken en dat der natuur heeft tusschen
Kingstown en Dublin prachtige voortbrengselen tot stand gebr&eht,
di® zieh uitstrekken tot aan 't voorgebergte van Howfh-Hill.
Onze beide zeelieden dachten dat er een fortuin in stak, wan
neer zg dit museum aan do hoofdstad van Ierland ter bezichtiging
aanboden, en bovenal wanneer zij werkten op het vaderlandslie
vende gevoel van dezen of gene» rijken lord, die dit mooie voort
brengsel voor een kolossalen prys zou koopen. Célestin en Xavier
hadden nog geen shilling op zak maar zij zouden hun museum
niet verkocht hebben voor twintig duizend pond sterlingin hunne
kunstenaarseigenwaan schatten zg hun arbeid op minstens het
viervoudige van die som.
Zij huurden een kamer op de Christ-Church-markt en sloegen
er een biljet aan, luidende:
,/Great Attraction
komt zien
Alle wonderen van de reede en van de stad Dublin.
Deze bloem van de wereld, dezen tempel der zee
Een Shilling per billet."
Het publiek ontbreekt Booit op de tentoonstellingen in Engeland
dat is een land vaa lieden, die slechts vragen om een shilling
te ruilen tegen eene emotie van eenige minuten: de ontvangsten
waren prachtig. Célestin en Xavier droomden zich bergen van
goud in een week tijds hadden zij in hun koffer reeds honderd
pond sterling in biljetten van vijf pond. Zij rekenden er op, aan 't
einde des jaars millionnairs te zijn, want hun plan was, alle groo'e
steden van Engeland te exploiteeren en naar Frankrijk terug te
keeren in een postkoets met twee lakeien. Toeval of afgunst ver
nietigde in een oogwenk die schoone plannen
Een brand verwoestte het museum van Célestin en Xavier;
zij zei ven schoten er bijna het leven bij in, toen zij poogden aan
de vlammen hun fortuin te ontrukken, dat helaas in rook opging.
Toen t®r tgd was de gewoonte om zich te verzekeren nog niet
algemeen in Ierland doorgedrongen en bovendien zonden onze
zeelieden aan een dergel^ken voorzorgsmaatregel niet hebben
gedacht.
Zij verloren alles, zelfs hun honderd pond sterling in bankbil
jetten; hun beurs bevatte misschien nog eenige souvereigns of
kronen, maar dat kon hun nog slechts enkele dagen voedsel ver
schaffen.
Kean en Kemble hebben zieh wel dikwijls van wanhoop voor
het engelsche publiek gebogen; maar de droevige pantomime van
dezo twee acteurs werd overtroffen door da stuiptrekkingen van
onze twee arme matrozen. Zoodra Célestin zgne lijkachtige lippen
weer tot spreken kon bewegen, riep hij uit:
//Vervloektnoodlot, zgn wg dan al in de wieg verdoemd! Met
de Orient te Aboekir vlogen wij in de lucht, men vischt ons op