GEMENGD NIEUWS.
Het schip ligt aan de Handelskade,
ingang door de poort van de Stoomv.
Mig. //Nederland."
Het tjalkschip de Vrouwe
Wilkelmnaschipper Korporaal, van
Wildervank, bestemd van Amsterdam
naar Leeuwarden en geladen met maïs,
ia Woensdag door den storm op den
Rug, ter hoogte van Venhuizen, gedre
ven, lek geslagen en gezonken. De
schipper, zijne vrouw en kind, benevens
de knecht, verkeerden in levensgevaar.
Op hunne noodseinen kwamen twee hui-
zer visschersvaartuigen ter hulp, en mocht
het gelukken de opvarenden te redden
De lading is grootendeels geborgen, doch
het vaartuig is geheel verloren.
De rammonitor Panter
comm. de kap. luit ter zee H. R. J .J.
Thorbeeke, herhaalde Vrijdag de proef
om het gezonken schip Bato te lichten.
Bij het terug8toomen naar Hellovoetsluis
schynt de matroos der 3o kl. S., die
eerst Vrijdagochtend aan boord van dien
bodem was geplaatst, de onvoorzichtigheid
te hebbben gehad om een etensbak op
onverstandige wyze buiten boord om te
spoelen. Althans hij viel over boord, en
niettegenstaande vletten werden uitgezet
en reddingsboeien werden toegeworpen,
kon men den ongelukkigen zeeman niet
redden.
Hij verdween to spoedig in de diepte.
jl) e duitsche regeering ver
zoekt de uitlevering van Johan Franz
Friedrich Götsch, geboren te Colberg
31 Jan. 1842, gewezen le luitenant,
middelmatige lengte, sterk gebouwd, ge
zonde gelaatskleur, militair voorkomen,
lange blonde knevel, donker haar, lang
zame beweging, eenigszins voorover ge
bogen houding ec opvallend moeilijke
wijdbeenige gang. Götsch is reeds zoowel
door den militairen als door den burger
lijken rechter veroordeeld ter zake van
bedrog, bigamie, vervalsehisg van authen
tieke stukken en aanmatiging van hem
niet toekomende titels. Hij heeft zich
meermalen met dames weten in betrek
king te stellen, van welke hij dan spoedig
door zijn verkregen invloed geld wist af
te persen. Hij heeft eene stetke neiging
tot het misbruik maken vaa sterken
drank zoodat hij meermalen in staat van
delirium is gevonden. Opsporing en aan
houding wordt verzocht en bericht aan
het departement van Justitie.
Een man met kalme, fatsoen-
lyke houding vraagt de dienstbode, mijn
heer even den brief, dien hy haar over
reikt, te laten lezen. Of hij ook in het
zijkamertje wil wachteD? Och neen, mijn
heer weet er alles van. De fatsoenlyke
man zal wel eventjes in de gang wach
ten. Als de meid spoedig daarna terug
komt, met de boodschap, dat mijnheer
er niets van begrijpt, omdat de enve
loppe slechts een onbeschreven atukje
papier bevat, is de bezoeker verdwenen,
in gezelschap van een der jassen die
voor het grijpen waren.
Ziedaar de nieuwste handgreep der
rotterdamsche oplichters.
Reehtazaken.
De rechtbank te Utreeht, civiele ka
mer, heeft vonnis gewezen in de zaak
van d®n heer J. K. K<, te Groningen,
een der slachtoffers van het spoorweg
ongeluk bij Ruinerwold ia öea avond
van 2 Jan. 1888, tegen de M. t. E v.
SS. De rechtbank heeft overwogen, dat
alvorens de derde post van den sehade-
staat, het bedrag, dat gevraagd wordt
als vergoeding voer de schade, door de
kwetsing en verminking veroorzaakt,
kan worden vastgesteld, de voorlichting
van deskundigen noodig is omtrent de
volgende vragen lo. In hoeverre siaakt
zijn tegenwoordige lichaams- en ge
toestand den eischer ongeschikt tot het
weder opvatten van eene dergelijke han
delszaak als hij voor 2 Jan. 1888 «reef,
en in hoever is zulks het gevolg van
het ongeluk 2o. Is volledig herstel van
den eischer te wachten, en zoo ja, bin
nen welken tijd, 3o. Is de eischer reeds
bekwaam voor andere werkzaamheid, of
zoo niet, binnen hoeveel tijd en van wel
ken aard kan dat zyn
Om haar omtrent die punten voor
lichting te verschaffen, zijn ben. tot des
kundigen de heeren prof. J. A. Korte-
weg te Amsterdam, dr. W. van den
Berkhof! te Gioningen, en dr. W. Rens-
sen te Arnhem.
Wetgevend© Macht.
TWEEDE KAMER.
Sta atsbegroeting voor H
Afdeelingsverslagen.
II.
9 1.
Bij de Algemeene beschouwingen wa
ren, wat de ficancieele politiek betreft,
vele leden van oordeel, dat de ingediende
begrooting en de bij de aanbieding daar
van gehouden rede van den minister van
Financiën getuigen van eene al te opti
mistische opvatting van den financieelen
toestand. Dit werd in bizonderheden
gestaafd. In de eerste plaats werd ge
klaagd, dat niet gezorgd wordt voor het
herstel van het evenwicht op de ind.
begrooting.
In de beschouwingen hierover vond
men aanleiding om op scheiding van de
financiën van Nederland en Indië door
middel van eene wettelijke regeliug aan
te dringen.
In de tweede plaats meenden vele
leden, dat de minister de inkomsten van
den dienst van 1891 te hoog en de uit
gaven te laag had geraamd.
Verder dient bij de berekening van
de uitkomst der verschillende diensten
van vroegere jaren in het oog gehouden
te worden, dat sommige buitengewone
inkomsten als gewone geboekt zijn.
Andere leden konden zich met deze
bedenkingen geenszins vereenigen. Zij
konden niet inzien, dat de inkomsten
van 1891 te hoog en do uitgaven te
laag waren geraamd.
De uitlegging, door den minister van
Binnenlandsche Zaken in de vergadering
der Tweede Kamer van 3 Juli jl.
geven aan art. 186 der gemeentewet
(vrijheid der burgers) gaf aan sommige
leden aanleiding, de vraag te stellen, of
de vrijheid der burgers door de bestaande
wetten wel genoegzaam is verzekerd.
Volgens de bedoelde uitlegging zou de
burgemeester der gemeente, ingeval van
oproerige beweging, van samenscholingen
of andere stoornis der openbare orde,
bevoegd zijn alle bevelen, dio hij tot de
handhaving der orde noodig acht, te
geven, zonder daarbij gebonden t-e zijn
aan de voorschriften van ander© wetten,
en met name de wet op het recht van
vereeniging en vergadering. De leden,
die deze zaak ter sprak® brachten, kwa
men tegen deze uitlegging met nadruk
op eo beriepen zich daarbij o. a. op eea
artikel van mr. A. A. de Pinto in het
Weekblad van het Reeht eg. 5888. De
vraag werd gedaan of de Reg. ia de
meening van gen. minister deelde. In
dat geval zou men verder gaarne verae-
fflea of dan wijziging van art. 186 der
gemeentewet niet noodig wordt geoor
deeld. Heeft dat artikel inderdaad de
beteekenis, welke daaraan door den min.
van Binaeal. Zaken werd gegeven, dan
was, naar de naeeaing dezer ledeD, de
macht van den burgemeester te onbeperkt
en de burgerij inderdaad aan groote
willekeur blootgesteld,
In eene afdeeling werd aangedrongen
op eene herziening der Grondwet, waar
door geheele scheiding van Kerk en Staat
mogelijk zou worden. Men verzocht der
Reg., mede te deelea, of zij gezind is
zoodanige wijziging voor te stellen.
Andere leden meenden, dat het niet
aanging, terloops een verklaring omtrent
een zoo gewichtig punt te vragen.
Provinciale belastingen
Bij het onderzoek van de wetsont
werpen tot bekrachtiging van provinciale
belastingen in de afdeelingen der Tweede
Kamer, werd er in één afd. ten opzichte
van de opcenten op de grondbelasting op
gewezen, dat de Staten der onderseh.
provinciën bij de vaststelling daarvaD zijn
uitgegaan van de opbrengst dier
ting ia het vorige jaar, terwijl, mocht
het ontwerp tot vaststelling van het
bdrag der grondbelasting op de gebouwde
en ongebouwde eigendommen tijdig tot
wet verhoven worden, die opbrengst in
het volgende jaar geheel anders zal
wezen. Voor de prov. Zaid-Holland b.v.
zou dit een nadeelig verschil teweegbren
gen van ƒ13,000. Gevraagd werd of by
de Regeering reeds in voorbereiding is
een wetsontwerp, bestemd om algemceae
regelen te geven ten aanzien van de
provinciale belastingen.
Gaarne zou men eenige inlichtingen
ontvangen omtrent den aard en de be
moeiingen der kerkelijke gemeente St.
Willebrord in Noord-Brabant.
Suppl.
Binnenlandsche Zake*s
Begrooting.
Ten aanzien van de verhooging van
hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor
1890 werd er in de afdeelingen der
Tweede Kamer door enkele leden op
gewezen, dat dit wetsontwerp niet ge
tuigt, dat de Regeering 's lands pen
ningen op de zuinigste wijze zoekt te
beheeren.
Gevraagd werd of de tegenwoordige
inrichting der Rijks-kweekschool voor
vroedvrouwen te Amsterdam niet vol
doende is te achten. Bedenkingen rsaen
tegen de hooge bedragen, noodig voor
de voltooiing van het laboratorium te
Leiden.
De opmerking werd gemaakt, dat de
wijze, waarop de tegenwoordige minister
van BinDealandsehe Zaken art. 12 der
wet op het lager onderwijs uitvoert, in
strijd is met schriftelijke en mondelinge
verklaringen, door zyn ambtsvoorganger
afgelegd. Onderscheidene vragen werden
voorts naar aanleiding van dit onder
werp aan de Regeering gedaan.
Bezwaar werd gesaaakt tegen het aan
gevraagde meerdere bedrag (eene ver
goeding van ƒ1900 voer huishuur), voor
den bibliothecaris van de Koninklijke bi
bliotheek.
Met betrekking tot den bouw vaa
een nieuw Universiteitsgebouw te Utrecht
mag men of kan men verwachten in het
vervolg vry te blijven van restauratie
kosten aan de bekende kloostergangen.
Men zou prijs stellen op het overleg
eener schot#- en situatioteekening van
het op te richten gebeuw, in verband
met ds belendende gebouwen.
Gevraagd werd of de Regeering vol
doende kon waken tegen de verontrei
aiging vaa het water, waardoor de
volksgezondheid wordt geschaad, zooals
in Delflaad in den afgeleopen zomer, in
het Westlaad en de Groninger veen
koloniën, waar groenten worden ge-
wa8schen in vervuild water. Is de Reg.
onmachtig hier tusschenbeide te treden,
of acht aij tuaseheskemst onnoodig
Buitenlandscie Zaken. Congo-zaak.
Betreffende de Conge-conferentie werd
door de greote meerderheid der leden
instemming betuigd met de houding,
door de Nederh Reg. aangenomen bij de
intern, conferentie te Brussel, in dezen
zomer gehouden ter zake het nemen van
maatregelen ter beteugeling van den
slavenhandel in Midden-Afrikaeene
houding, waarvan de Openingsrede den
ondubbelzinnigen weerklank bevat. De
Min. had, meenden zij, bij deze aange
legenheid het juiste standpunt ingeno
men en men drukte dan ook de hoep
en het vertrouwen uit, dat hij in die
richting zal voortgaan. Immers niet om
te beraadslagen over het heffen vaa in- en
uitvoerrechten was de conferentie te Brus
sel bijeen, maar uitsluitend de bespre
king der wering van den slavenhandel
was haar doel. Niet de handelsbelangen
van den Cengo-st&at of van een der
mogendhedendis den Congo-staat ter
conferentie te Berlijn in 1884 erkesdeB,
konden het onderwerp van overweging
of beraadslaging te Brussel uitmaken
het waren geen materieele, maar uit
sluitend de menaehheid onteerende han-
deliagen, die men bespreken en waartegen
men maatregelan beramen wilde. Daartoe
alleen was men bijeengeroepen en
zamen gekomen en het ging niet aan,
van die gelegenheid gebruik te maken
om incidenteel een der meest beteeke-
taat van 1885 daaruit te lichten en op
te heffen. Men wees er op, hoe in de
zitting der eonf. van 15 Nov. 1884 de
voorzitter, prins Bismarck, den vrijen
,avoer vaa alle handelsartikelen den
grondslag noemde ter verwezenlijking
vaa het denkbeeld, om aan alle handel
drijvende natiën den toegang tot Midden-
Afrika gemakkelijk te maken en hoe hij
daarin op dien dag en volgende dagen
door verschillende sprekers werd gesteund,
niet het minst doGr den belgische® af
gevaardigde, baroa Lamberraent, die uit
drukkelijk verklaarde//La perception
de droits de sortie est d'aillears beausoup
moins veaateire que celle des droits
d'entrée" es tevens //qu'il a apuyé tout
d'abord, daas la commission, les propo
sitions fondant a instituer définitivement
le régime le plus liberal".
Slechts ia één afd. werd tegenover
deze goedkeuring ook neg een ander
gevoelen uitgesproken en betreurde mea
het dat Nederland, door de houding
onaer Reg. ter Congo-coaferentie, al mocht
dan ook in den vorm die houding cor
rect zij®, veler welwillendheid en sym
pathie in het buitenland heeft verhuurd.
Gaarne zou men van die Regeering
een uitvoerig verslag ontvangen omtrent
hetgeen in de conferentie is voorgeval
len.
De navolgende vragen werden in ver
band met deze aangelegenheid nog
gssteid
Welke zyn de termen, waarin Neder
land tot by woning dor conferentie is
uitgonoodigd.
Is hot dor Reg. bekend, dat het bel-
o §©ov er nemen t de mogendheden,
die aaa d© eonferentie deelnamen, be
halve Nederland, vooraf over het heffen
van invoerrechten gepolst geeft
Waarom heeft men Nederland niet
willen teelaten de slaverny-akte te tee
kenen, zoo het niet tevens toestemde
ia wijziging van de Gongo-akte tea op.
zicht® der invoerrechten
Welke is de stand, waarin het Cengo-
vraagsèuk thans verkeert, en is het waar
dat onzerzyds concession gedaan zijn
door verhooging van invoerrechten op
gedistilleerd toe te staan
Zyn sedert de sluiting der conferentie
te Brussel de uitvoerrechten ia den
Congo-staat verhoogd of aldaar aadere
belastingen ingevoerd, waardoor men
het doel bere ken wil, dat men thans
niet heeft kunnen verkrijgen
Welke is de omvang van onze» han
del met den Congo-staat
Het geld, door het Leg'cr
des Meils in de week van 28 September
tot en met 4 October 11. bijeengebracht
(circa 240u), zal worden besteed voor
het werk in België, opdat het leger
daar te lande vaster voet kunne krygeo.
Mermeixs heeft zijne arti-
kelen: //Het Boulangisme achter de
schermen" in een bundel vercenigd
on, aangevuld met nog vele bizonderheden,
nende bepalingen van het Berlijner trac- in den boekvorm uitgegeven. Uit hetgeen
hem te waken wanneer hij te half zes niet thuis komt, steekt
zijn kameraad de lont in 't kruit en Sakeville springt in de lucht
zooals de Orient bij Aboekir.
(geteekend) Célestin en Xavier."
Toen hunne beschikkingen genomen waron en alles zorgvuldig
berekend, ging Xavier met een aantal afschriften van deze pro
clamatie te middernacht uit en plakte hij ze overal aan. Bij het
opgaan der zon ontving de sheriff een brief van de beide vrien
den, waarin hij werd uitgenoodigd, zich terstond naar hen toe te
begeven, in 't belang der stad Dublin.
Op dit uur waren de oogen van Dublin nog niet genoeg geo
pend om de proclamatie der twee zeelieden te lezen.
De sheriff, die wist dat de beide verwoede Fraasehen tot alle
dwaasheden in staat waren, vergat zijn waardigheid en gaf gevolg
aan de uitnoodiging. Hy werd in de kruitkamer gelaten met de
groote beleefdheid, die een galeiboef eigen is. Célestin bood hem
een stoel aaa en zeide
//Waarde sheriff, gelieve n do moeite te geven dit exemplaar
van de proclamatie te lezen, die wij aan de vier hoeken van Du
blin hebben aangeplakt."
De sheriff zag Célestin aan, zette zijn bril op, nam het papier
en las, terwyl hij bij elk artikel van zyn stoel opsprong.
,zWaarde sheriff," zeide Célestin, „gf weet nu ook hoe het
zaakje er bij staat, evengoed als wij; er blijft my slechts over u
ons palladium te laten zien, het is een klein knisgodje, met een
plankje er overeen klein zakvulkaantje.... wees maar niet bang....
en schreeuw nietby den minsten kreet, waarde sheriff, vliegen
wij bovea de torens van da Patrick-kathedraal. Kijk, daar staat
Xavier met de lont.... em lont die altijd brandt, waarde sheriff;
dat is het vestaalsehe vuur. De vestaalsche maagden hebben slechts
van sexe verwisseld. Wat zegt ge van dat idee, sheriff?"
De oude magistraat, van angst en schrik verstyfd, aanschouwde
den dreigenden donkeren eirkel, die in den vloer was uitgezaagd.
Ce'lestin nam een handvol krwitkorrels en bood ze den sheriff aan.
z/Kijk," zeide hij, //het is beste kwaliteit; ge kunt ons huis-
Vesuviusje beoordeelen naar dit staaltje. Neem het mede en laat
het door uwe ehemisten onderzoeken, dan zullen zij u vertellen
dat het geen uienzaad is. Nu stellen we u weer in vrijheid, myn
heer de sheriff."
De grijsaard stond op, zonder dat hij zijn gezicht het minste
gevoelen deed verraden, dat de beide vreeselijke vijanden zou kun
nen kwetsen, en zonder dat hij een woord sprak; want zijne
woorden zouden slechts noodlottig voor hem zijn geweest en ook
zyne waardigheid gebood hem het stilzwijgen te bewaren over de
plannen van deze brandstichtende misdadigers. Célestin en Xavier
geleidden hem naar de trap, de een noodzaakte hem het monster
kruit in een doosje mede te nemen, de ander presenteerde hem
de lont, gelijk een schildwacht, die voor zijn meerdere het geweer
presenteert.
II.
Eenige uren later was het gemakkelijk te zien dat de procla
matie hare uitwerking had gehad. In den omtrek van het monu
ment van Nelson en voor de postbureaux, was de menigte, die
zich daar dagelijks bevond, geslonken tot eenige groepjes ongerus
ter. De konstabels liepen in grooten getale door Sakeville-street,
maar met het voorkomen alsof zij niets vijandigs of dreigends in
den zin hadden.
In de verte bemerkte men den sheriff, die buiten de deur van
het kraterhuis stond en die door zijn gebaren zyne ondervragers
voorzichtigheid scheen aan te duiden.
Des middags ging Célestin, in de kleeding van een galeiboef,
met de fransehe kokarde op zijn geteerden hoed, moedig over het
plaveisel van Sakeville-streeten toen hij zich te midden van die
groote breede straat bevond, keerde hij zieh om, ten einde groeten
te wisselen met Xavier, die zich een oogenblik met de brandende
lont in de hand, voor 't raam vertoonde.
Célestin ging recht op den sheriff af en zeide:
z/Het stuk is begonnen, het loopt goed; Dublin zal verstandig
doen en wy zullen erkentelijk zijn."
Mijnheer," zeide de sheriff, //de dienst der posterijen lijdt ge
dacht; de winkels ia de Sakeville-street worden niet geopend;
zie, men is ongerust."
z,En waarom is men ongerust, geëerde sheriff? Onze bedoelin
gen zijn zuiver. Men moest ongerust zijn, toen een brandstichtende
hand ons museum verwoestte en ons tot den bedelstaf bracht.
Laat thans Dublin haar plicht doen en alles zal goed gaan. Ik zal
ons dejeuner bestellen in het Greamesh-hotel, het eerste hotel van
de wereld. Het spreekt vau zelf, sheriff, dat bij de minst© pyn
in de ingewanden, wij u van vergiftiging beschuldigen en Sake
ville springt in honderdduizend stukken. In alles is voorzien, she
riff, in alles, zelfs in een poging tot vergiftiging."
//Wees niet bang, mijnheer...."
//Bangbah 1 Dublin moet thans bevenBang spot ge met
mij Sedert mijn geboorte aan boord van de Indien breng ik
mijn leven met sterven doorik heb vijf of zes maal den dood
voor oogen gehad, gelijk ik u thans voor oogen heb."
„Maar, mijnheer," ging de sheriff op zaehten en overredenden
toon voort, „zie toch van die afschuwelijke dwaasheid afom..."
„Sheriff, geen woord meer, of ik geef een teeken en wij vliegen
in de wolken."
Zich vervolgens richtende tot de menigte, die hem omringde,
voegde de zeeman er aan toe:
„Heeren, ik gebied u, u te verwijderen, ik moet wat lucht
hebben; laat mij alleen."
In een oogenblik waB de menigte verdwenen, evenals de sheriff.
Célestin gevoelde een zekeren trots, toen hij zag met hoeveel
gemak eea enkel weord van hem, do ontsteltenis in het dublia-
sche vclk bracht. Met statigen tred begaf hy zieh naar het Grea
mesh-hotel en vroeg op ruwen en luiden toen om een déjeuner.
De geheele bediendenschaar, de hetellier aan 't hoofd, snelde
op de bevelen van Célestin toe; men zette hem dertig schotels
voor en portwijn, sherry en elaret. Toen de maaltijd geëindigd
was, deed hij ©ene keuze uit de onaangeroerde schotels, plaatste
die in een mand en den hotelhouder roepende, zeide hij tot hem
//Mijnheer, dit is voor mijn broeder Xavier, dat is zijn ontbijt;
geef nu alles wat ik ©vergelaten heb aan dien troep arme vrou
wen, die door de ramen bij mijn maaltijd hebben mogea toe
kijken."
De hotellier boog, terwyl hy een zeer duidelijk teeken van ge
hoorzaamheid maakte met betrekking tot het naburige kruitvat,
door den fransehen zeeman vertegenwoordigd.
Célestin gaf het afgesproken teeken voor hij do deur der vul
kanische kamer opendeed en Xavier bracht de lont bij het kruit
vat. Célestin sloot de deur en draaide den sleutel driemaal om,
waarna hg zijn voorraad ©p de tafel zette.
„Geef mij de hand, Xavier," zeide hy, zitten gaande, „alles gaat
goedde machine zit uitstekend in elkaarDublin is ons.... Wat
een ontbijt heb ik by Greamesh verorberd! wat een wijn! wat
eene uitstekende bediening Ontbijt, ontbijt op uwe beurt, mijn
vriend; ik heb ons middagmaal tegen 7 uur besteld...."
„En de sheriff? de sheriff?" zeide Xavier, terwyl hij een portie
ham sneed.
„De sheriff is baaghy kent ons, geheel Dublin kent ons,
Xavier men weet dat wij lieden zijn, die onze bedreigingen ten
uitvoer fereagen. De politie zit met de handen in 't haar; zij zoekt
een redmiddel, zy vindt niets. Naar huis gaande heb ik eea heer
ontmoet, die my beleefd heeft aangesproken, en mij zeide: „In
Gods naam, kapitein, vergeet niet om te 5 uwr thuis te komen."
„Welk belang hebt gij daarbij vroeg ik hem. „Ik ben
Richard Schwab, uw buurman." „Ah, nu begrijp ik u," zeide
ik hem, „wel nu, wees bedaard, ik zal verstandig zynmaar dat
dan ook Dublin verstandig zy Mijnheer Richard heeft mij er
voor ingestaan dat Dublin verstandig zou zyn."
{Slot volgt.)