xweslfp blad
mijn antwoord
Moeder Maillou.
feuilleton.
EEI WAEEOKSE DAAD.
BESOOKENDB BIJ
£-/ J, /Aj&JjHfM? B JRPA.G-BXJA.2)
VAN
Maandag 10 November 1890.
aan den Heer
J. B. A. SAEIJS.
AU V het hart tot spreken dringt
Zoo spreek
Maar wat gy spreekt of preekt of
zingt
Hou steek
P. A. DE GÉNESTET.
Waarde heer Saeijs!
Mijn hart bonsde van vreugde, toen
ik,Maandagavond in den huiselijken kring
gezeten, omringd door mijn „Tjampaka-
tjos" in het Haarlem's Dagblad uw in
derdaad zeor pittig geschreven stukje ou
der de oogen kreeg, waarin gij met
,igeleende wapenen» tegen mij en mijn
goede baboe Hodwig te velde trekt en
waarin gij oen toon aanslaat, dien men
niet zou verwachten van een wetenschap
pelijk man, zooals gij zijt 1 Een glimlach
van bespotting en ontferming met den on
wetende zou misschien het beste antwoord
geweest zijn, ©p al, wat u daar te berde
brengt, om daa lezers te verhalen, dat
Tjampaka //verhaaltjes ea flauwe aardig
heden omtrent wetenschappelijke mannen
in Holland zooals uwé bijvoorbeeld
vertelt." Maar voor de eer van Haar
lem's Dagbladwaarin steeds mijne stuk
ken met de meeste bereidwilligheid wor
den geplaatst, voor de eer van wijlen
mijn Dajaksche baboe Hedwigvoor de eer
van mijn eigen persoon en ten slotte ge
dachtig aan het woord„die zwijgt, stemt
toe", acht ik my verplicht, myn wapen
rusting aan te doen en zy 't niet met
een kléwang of maudau, dan toch met
het scherpe zwaard der Waarheid tegen
u op te trekken
Mijn arme baboe Hedwig, die al lang
'taardsch omhulsel heeft algelegd en in
vrede rust, krijgt 't eerst er duchtig
van langs! Uit de wijze, waarop u haar
aanvalt, kom ik tot het besluit, dat U
niet kan lezen, dat u, als voorganger en
opvoeder der lieve jeugd, die gij moet
opkweeken „in alle Christelijke er: Maat
schappelijke deugden" de noodige tact
mist, om zoo'n dom mensch als Tjam
paka van zyn dwalingen te bekeeren.
Als gij myn stuk eens goed overleest
j zult gij bemerken, dat ik heel duidelyk
zeg, dat de babee's, evenals alle Inlan
ders tegen over ©en Hollander nooit voor
de waarheid uitkomen en ware ik
J niet in indiè' geboren dan zou baboe Hed
wig ook tegenover mij gelogen hebben 1
De domme Javaan vertrouwt de men-
achen van myn slag ineer dan die,
welke uit Holland komen aanwaaien en
zich als een zwerm sprinkhaneu op Ja
va's bodem nederzetten, om zich met de
vruchten van zijn arbeid vet te mesten
Merkt U 't verschil op Mijnheer Saeijs?
Wat ik van de Dajskkers weet,
Mynheer Saeys, heb ik öf door monde
linge mededeeling van die lieden zelf óf
door het lezen van de door hen zelve op
gestelde geschriften en zoo U de Malei-
sche Taal volkomen machtig waB, zou ik
U gaarne ter lezing wijlen afstaan, wat
de Djaksa van Sintang( Wan Matjhoer
«ver het koppensnellen schrijft! Wat ik
las kwam dus uit de eerste hand, kera-
versch uit de bron en wat U te lezen
ontving en met U zooveel andere man-
setjes in Holland kwam uit de dorde,
vierde, vijfde enz. hand! Merkt U
T verschil op Mynheer Saeijs?
Wanneer de heer S. mijn volk be-
ib ik ook recht zijn volk té belee-
m. Oog om oog, tand om tand\
Eb nu komt onze Professor Veth,
wiens ooren zullen tuiten, op het tooncel 1
Het ware voor dien geleerd'© beter ge
weest, dat gij zijnen naam niet had ge
noemd, want nu dwingt gy mij te be-
wijzoo, dat do Hoogleeraar in zyn stu
diën over Indië dikwerf deerlyk heeft
gedwaald. U geeft my den raad „ora
eens te onderzoeken, how bij zija reus
achtig, meesterlijk werk over Indië
heeft kunnen schrijven, zonder ooit een
voet in India gezet te hebben." Maar
ik, Tjampaka, geef U den raad, om
niet geheel Uw vertrouwen te stellen ia
die kolossale penuevrucht van den Hoog
leeraar Veth!
In de volgende zaken neefè de Regent
Arid Tjêndró Negóró een Javaan in
kart ea ziel en ter dege ontwikkeld
professor Veth op de vingers getikt:
1°. het bidden der vrouwen', 2°. adzan;
8°. pangoeloe imam4°. tammat ngadji
5°. Vrijdag-gebed', 6°. dikir moeloed7°.
maleman8°. hadji'sg 9®. baqdÓ sawal',
10°. dongo koeboer enz. Bij de bespreking
van dit alles heaft Veth het mis! Ergo,
als gij ook. daarover gaat spreken,
volgens Veth, hebt «ij 'c nok mis!
Wilt gy nog meer feiten, waarde heer
Saeijs? Lees dan de Enkele addenda
en corrigenda op Veth's //Java" door J.
Kreemer, Missionary op Oost-Java, in
wiens schaduw gij niet kunt staanHet
een en ander zult gij vinden in ie //In
dische Gids", 11de jaarg., deel 2, blz.
1640—16*1 en 1827—1886. Het is na
tuurlijk onmogelyk, om die geheele krie-
tiek hier op te nemen. Mijnheer Saeys
moet zich maar met deze enkele aan
wijzing tevreden stellen. Hot onderzoek
blijft verder aan hem overgelatenDo
heer Kreemer, die met den Javaan heeft
omgegaan als met zijn landgenoot, die
hot vertrouwen van den Inlander wist
to winnen door zijn humaniteit, die als
't ware doorkneed is ia de taal van het
volk, waaronder hy tal van jaren door
bracht, heeft tal van zaken aan het licht
gebracht, die professor Veth verkeerd
voorstelde en die hij, Mynheer Saeijs,
misschien nog niet weet! Als Mynheer
Saeijs nu gaat vertellen, afgaande op
Professor Veth, dan komt hec immers
uit, wat ik zeide en wat hem heeft boo3-
gemaakt: Mijnheer Saeijs heeft het van
Professor Veth en Professor Veth heeft
't van B., B. van C. enz. enz. Nu, Myn
heer Saeijs gaat U dan maar mede met
Veth. ik blijf bij mijn onsterfelyke baboe
HedwigEn wie is er 't boBte aan toe
Natuurlijk Mynheer S. Prof. Veth!!!
Zoo wil U 't immers hebben Slamat.
Nu volgt een reeks namen en dan
dat vermakelijke: //Eb zou iemand, die
een tiental schrijvers, waaronder Bock
gelezen heeft, (die iemand is Mynheer S.
uatuurlyk) niet meer weten, niet dichter
bij de waarheid komén dan iemand, die,
zooala gij (dat ben ik //Tjampaka", ver
eenzelvigd met baboe Hedwig) die uit
sluitend zweert by Bock en niet te
vergeten bij zyne baboe Hedwig
Alweer die baboe! Pas op Mijnheer
Saeijs, dat haar geest U niet in Uwe
droomen komt kwellen Allah
Vergeet echter niet Mynheer Saeijs
z/dat die geleerde heeren soms verkeerd
zijn voorgelicht en dat de toestanden,
tydens en sedert zij schreven, niet wei
nig veranderden". Dan zegt de Heer J.
Kreemer en dat wordt ten volle be
raamd door mij Tjampakazwèer ik
nu uitsluitend by Kreemer Door dat
te beweren zult gij U in een bespotte
lijk daglicht stellen I
En nu die koppensnellen-kwestie. Men
heeft U verzekerd, dat d® mandau zeer
scherp is. Heb ik dat ontkend Neen,
maar aangezien de Dajakker schuins op
waarts zyn slag tegen het achterhoofd
toebrengt gaat niet de heele kop er af
in één slag. De onderkaak blyft zitten,
want met de piso ra-at wist gy dat,
Mijnheer Saeij» wordt de schedel van
't lichaam gesneden Gij zegt daar, dat
ceu mandau, volgens Uwe raadslieden,
zoo scherp is, dat een boomstam of tak
van 1 dcM. dkfco iu één slag wordt door
gehakt. Dat is nog zoo kras niet als
wat ik eens op Pooloe Pinang zag. Een
Dajakker trok een haar uit zyn hoofd
en blies het tegen de snede van den
mandau. Deze geringe aanraking zeliN
sneed het haartje door
3) Verraadt dit niet den pedanten
schoolmeester
En nu, Mijnheer Saeys, gij, die met
een ten top gevoerde onbeschaamdheid
mij openlijk in de courant durft beleedi-
gen, gy, die met een dosis vermetelheid
mijn geschrijf durft uitmaken voor „ver-
haaltjes en flauwe aardigheden" moet ik
U nog als een //schooljongen" herinneren
aan 't spreekwoord: //.schoenmaker blijf
bij je leestGy hebt U in een vaar
water begeven, zonder er den weg fe
weten, gij hebt oen gebied betreden,
waarop ik, domme Tjampaka, U nog
moet voorlichten, gij zijt in een kuil ge
vallen, dien ik voor U gegraven heb,
waaruit ik U moat verlossen Gij zyt ia
de sfcrik gavaiiuii, die ik, dnam-j Javaan,
voor U gespannen heb! Nu lach ik op
mijn beurt! ha, ha! schaamt gij U ook
nies, wo an in de wetenschap, dat gij nu
voortaan in Haarlem bekend zult staan
als een measch, die zich bemoeien wil
met zaken, waarvan hij zoo weinig, ja,
bijua niets weet Al hebt gij honderd
schrijvers golazen; kent gy niet het paeda-
gogiach woerdNiet haï vele is good, maar
het goede is veal I Leer eens goed lezen
Wees aederig en beacheidon, dat past
dea war*n geleerde, den waarlijk weten
schappelijk yevormden mensch Maar ga
niet vitten, dat ia zeo schoolmeesterach
tig Ik bon een domme Javaan, daarom
ie myn stijl zoo slecht, ik heb bij gratie
een diploma kunnen halen in de Malei-
sch® Taal ea Letterkunde en de Land-
Taai- en Volkenkunde van don O.-I.
Archipel, maar, wat ik schrijf, is Waar
heid ea wat gij schrijft is napratorij van
dat schoon® tiental schrijvers Dat kun
nen mijne „Tjampakatjos" oek doen,
even goed als Mijnheer J. B. A. Saeijs,
di® Goliath in de Wefceasohap
De vergelyking, die hieruit volgt, kan
mynheer Saeijs zelf makenWanneer
zult gy weer eens een lezing houden
over de Dajakkers Krijg ik dan als 'c
U belieft een vrykaart Mynheer Saeijs?
Want ik ben een dom menseh, die nog
veel wil leeren, om vooruit te komen in
dit ondermaansche tranendal Neen,
Mijnheer Saeijs, gij zult mij die kaart
niet schenker^, want dat zou een wapen
meer zijD, ©m U aan te vallen en U
terug te dry ven, weg te jagen van het
gebied, waarop gij niet hoortMaar dan
zal ik tot de Redaktie van dit blad gaan,
die mij zeor genegen is en zy zal als
het mogelijk is, mij een kaart bezorgen!
Want zij mag het niet gedeogen, dat
Tjampaka, haar Medewerker,deor het slijk
wordt gehaald door een maD, een would-be
wetenschappelijk man, die niet eens een
baboe Hedwig heeft gehadToen ik mijn
stuk schreef, kwam haar geest tot mij
in eenen droom en nog hoor ik haar
gen //Er zal een man in Haarlem
opstaan, die U om mynentwille zal be
spotten, die tegen U te velde zal trek
ken, doeh houd goeden moed, want gij
zult de David zijn, die Goliath versloeg
De voorspelling is uitgekomen
„Wanneer ik de eer heb met U ken
nis te maken". Zoo staat bet in het
sehryven van Mynheer Saeys. Die eer
zult gy niet hebben. Maar mijn javaan-
schen naam moogt gij wel weien, die
luidtKalidin SomaagoenardjösastrÖ
bösö melajoe Uw indiache vrinden zul
len U zeggen, wat 't laatste beteekent.
Het is bijna twaalf uur in den nacht!
Daar staat de geest voor baboe Hedwig
mij weder voor oogen, 't is alsof zy Uw
bloedend hoofd ia haar haad houdt en hoor
baar fluistert zy mij in: //kom toewan,
staak Uw gesehryf, ga naar bed!" Baboe
Hedwig heelt gelijk, Mijnheer Saeijs ik
heb de eer U te groetenAssalam
alaikoem
Met heilbede,
TJAMPAKA.
Geachte Redactie,
Bij deze verzoek ik U beleefd, maar
dringend mijn //Antwoord aan den Heer
Sa»>ijs" onveranderd op to nemen, alles
blijvende voor mijne verantwoording U
mijn dank zeggende voor de plaatsruimte,
verblijf ik
Met de meeste hoogachting,
Vwo dv, dien,
Tj.
Het was tien uur in den morgenko
lonel G., sedert twee dagen bevorderd
tot generaal te T., wandelde heen en
weer op do binnenplaats van zijn hotel,
toen zijn aide-de-camp op hem toekwam.
//Mijn waarde Guy, ik wachtte u,"
zeide de generaal terstond, terwijl hij
wees op twee schimmels, die door ren
ordonnans bij den toom werden ge
houden.
Terwijl de jonge officier boog, liet de
generaal de paarden voor zich brengen
en sprong in den zadel.
Na ongeveer een half uur stapvoets
te zyn gereden, stegen de twee officie
ren af voor eon herberg aan den weg,
z/Goedon dag, Denise," riep de gene
raal vrooiijk uit, den drempel overschrij
dende, en in het binnenste van de zaal
een joDg meisje ziende, dat met vluggen
tred hem naderde.
Het jonge meisje hief het hoofd op
en glimlachte verwonderdvervolgens
zeide zij, met een glans van vreugde in
hare ©ogen en een plooi van geluk om
hare lippen:
„Ah, mijn poet...."
Zij aarzelde een oogenblik, zag naar
den képi van den generaal en, zich her
stellende, zeide zij
//Generaal
//Ja, uw peetvader.... Ja, gy hebt hem
toch wel herkendIk ben niet veel ver
anderd in myn generaalslenue.... Kem
hier en geef me eeu kus."
»/En vader Maillou?" hernam de gene
raal, na op haar voorhoofd een zoen ge
drukt te hebban, die klapte.
wVader is er niet; hy is op 't kerk
hof. Vandaag is het de jaardag van moe
ders dood," antwoordde Denise, die plot
seling ernstig was geworden.
Het gelaat van den generaal, dat tot
nogtoe zooveel vroolijkheid had uitge
drukt, werd plotseling donker. Er was
een oogenblik van stilte.
z/Wij zullen wachten en onderwijl ont
bijten," zeide de officier daarna, en toen
het jonge meisje zioh verontschuldigde
over het gebrok aan goed vloescb, zeide hij:
z/Ta, ta, ta.... Gij hebt wel spek en
eieren, niet waar? Welnu, bak een om-
melette en haal een flesch voor ons."
z/Wy hebben ook een kip."
z/En ge zegt, dat ge niets hebt.... Kom
disch ons spoedig wat ©p. Ik sterf van
honger."
Het jonge meisje snelde naar de keu
ken en eenige oogonblikken later zaten
de beide officieren aan een landelijk maar
smakelijk ontbijt.
Gedurende dsn maaltijd was de gene
raal stil, afgetrokken. Ter nauweraood
richtte hij lot Denise, die bediende, van
tijd tot tijd een vaderlyk, een liefderyk
woord. Na het dessert echter, terwijl de
beide officieren alleen waren ©s met de
schouders op tafel geleund hunne sigaar
rookten, trachtte de jonge aide-de-camp
het gesprek wedor te hervatten.
//Generaal, wat zijt ge stil," zeide hij
op mededeelzamen, maar zeer eerbiedi
gen toen.
//Waarde Guy," antwoordde de gene
raal, na een oogenblik van afgetrokken
heid, het hoofd opheffende ea zyn open
blik rechtstreeks richtend in do oogen
van den jongen luitenant, „ge weet dat
ik geen millionair ben, ik.... ik ben ®en
regimentskind."
„Dat weet het heele leger, ge...."
„....Toen ik bij 'i regiment in dienst
trad," ging do generaal voort, de vleierij
van zijn aide-de camp afbrekende, „had
ik geen rooden dnit; rnaav ik was een
hartstochtelijk man.... en ik kan u his
torietjes vertollen.... Welnu, weel ge wie
mijne voorzienigheid is geweest, wie mijne
schulden heeft betaald, wie ik myn loop
baan, mijne generaalsstorren heb te dan
ken
„Neen, generaal."
„Aan de moeder van dit kind.... En
die vrouw was geene hertogin, noch min
der millionaire; zij was de marketentster
van mijn bataillon."
De goneraal stond op en begon de
kamer op en neer te wandelen, terwijl
hij grooto rookwolken uit zijn sigaar
trok.... Vervolgens den draad zijner ge-
daohten weder vattende, ging hij voort:
„Arme moeder Maillou!.... Eu als gij
cans wist hoe zij haar hebben gedood
Zie, daargiads achter dien hou velEu
wanneer ik er aan denk.... Ah, dio ellen-
<iuiuig,en...."
Hij uitteeea krachtigen vloek, terwijl hij
bij het venster staan bleef ea wees met
een gebaar een plaats in hof. land aan.
„Maar," hernam hij, „gij begrijpt niets
van hetgeen ik u daar zegik moet het
u uitleggen."
Vervolgens zijn wandeling in de ka
mer voortzettende, deelde hij het volgende
mede
„Gij weet, dat toen de oorlog uitbrak,
ik luitenant-kolonel was in hetzelfde re
giment, waarin ik tweede luitenant ge
weest ben, eerste luitenant en kapitein,
het tweede linie-regiment, dat vac moeder
Maillou.... Maar sedert die satansehe
expeditie in China, had de arme vrouw
hel regiment verlaten. Kaar echtgenoot,
die tijdens dezen veldtocht wa,3 gewond,
was een been afgezet geworden, en bij
zyn terugkomst ia Frankrijk, gepension-
neerdZij trokken zicti toen in dit
dorp terug, de geboorteplaats van den
ouden soldaat en zij kochten deze her
berg. Ik weet dat allemaal nog en toen
in 1870, na het begin van den oorlog,
het regiment naar T. gezonden werd....
acht kilometers van hier, nam ik mij
voor die goede lieden eene verrassing te
bereiden. Ik wachtte een oogenblik af,
dat ik vrij was, toen wij op oen morgen
een vrouw met grijze haren zagen bin
nenkomen. Zy had do kleeding van een
marketentster aan en was vergezeld van
een ongeveer vyftienjarigen knaap, in
een soldatenpak gestoken, dat waarschijn
lijk van zijn vader was en waarvan men
de mouwen en de broekspijpen had in
gekort.... Het was moedor Maillou, die
haar regiment teruggevonden had. Zij
ging recht op den kolonel af, stelde zich
tegenover hem en haar hand bij wijze
van 8alnut aan den hoed brawgende, zeide
zij„Kolonel, wilt ge van mij on mijn
zoon gediend zyn?" De jongen had zioh
naast zijn moeder geplaatst; het hoofd
opgeheven, zyn blik schitterde onder zijn
képi, die op zijne ©oren rustle en hy
droeg zyn geweer flink en kranig als
een oud soldaat.... De kolonel glimlachte,
aanschouwde de groep, liet twee stoelen
brengen en noodigde moeder on kind bij
zich aan tafel, te midden van de hoera's
der in de zaal aanwezigen.... Men dronk
op de gezondheid van de marketentster
en van den jongen rekruut on gedurende
eenige minuten werden allerlei dronken
ingesteld„Leve Frankrijk „Leve moe
der Maillou!" „Leve het 2e linie-regi
ment!".... Drie dagen later werd het
regiment onverhoeds aangevallen.... Men
had ons vergeten," ging de generaal met
nadruk voort en met een schouderopha
len, dat meer uitdrukte dan het bloe
digste sarcasme.... „Wij waren een regi
ment, zij waren vyftienduizend man....
Langer weerstand bieden zou een bar-
baarschheid zyn geweest. Waarom zoo
veel bloed te vergieten zonder kans op
goeden uitslag?.... Overgave was onver-
(Slot.)
„Verduiveld!" riep Xavier uit, „als Dublin ons tergt, dan zen
den wy het naar de maan."
„Ja, dat weet de stad wel. Waarlijk, ik ben verrukt over het
leven, dat wij ingetreden zijn. Ik koester honderd plannen.... Eerst
ga ik de dochter van onzen buurman Richard Schwab ten hu
welijk vragen."
„Maar, mijn God! Célestin!"
„En ik huw u in denzelfden tijd uit; ik geef u de dochter van
Greamesk, een schoone blonde met een bruidaehat van 12000 pond,
homlerd duizend louis
„Maar wat kan ons den bruidschat schelen, Célestinwy zijn
hier voor ons geheele leven opgesloten; hoe zouden wij van een
bruidschat genieten?"
„En wie kan in de toekomst zien! Den bruidschat kunnen wij
nog steeds nemen, als hij zich voordoet. Morgen vraag ik mies
Schwab voor mij en miss Greamesh voor u...."
„En als men ons weigert?"
„Springen wij in de lucht.... dat is ons eenig antwoord.... Wij
kunnen maar eenmaal in de lncht springen.... Morgen laat ik mij
twee bruidskamers meubeleeren door den eersten behanger van
Dublin. Wij zullen twee prachtige bruiloften hebben...."
„Waar dan
„Wel, bij Greamesh, in zyne fraaie zalen. Gij zult het eerst
gaan en dan ik een van ons beiden moet steeds dezen vulkaan
bewaken. Wij noodigen op onze bruiloften de geheele groote we
reld van Dublin; wij dansen totdat de dag aanbreektwij verteren
op dit feestmaal en het bal honderdduizend fraDOs...."
„En wie zal dat bepalen?"
„Wel verduiveld! Schwab en Greamesh, onze schoonvaders z*l-
len het betalen."
„Juist zoo, Célestinmaar daarna, hoe zal dat alles afloopen?"
„Wie weet het? Dat zal misschien niet afloopen. Het is niet
noodig dat het afloopt. Dat begint alle dagen weer, ik ben zelfs
van plan om mij tot burgemeester van Dublin te laten uitroepen
en jou tot prefect van Ierland. Voor wy overgaan tot de uitvoe-
voering van onze grootsche plannen, zullen wij beginnen met de
gemakkelijke; wij trouwen: als wy kinderen krijgen, zullen wij
die aan voordeeligo postjes helpen in de drie koninkrijken."
Dit onderhoud werd afgebroken door een luidruchtig geraas van
engelsche muziek, die Sakeville-street vervulde. Célestin opende
en sloot de deur, steeds met zijn gewone voorzorg en ging de
straat op, waar hij weldra zijne buurman Richard ontmoette, die
zijne bewegingen maar niet uit het oog scheen te willen
verliezen.
„Wat is dat?" vroeg Célestin op levendigen toon aan Schwab.
„Dat is het festival van Dublin, dat voorby trekt," antwoordde
de heer Richard beleefd.
„En waar gaat dat dolle festival naar toe?"
„Naar loum-Hull.»
„En wat gaat het in Town-Hall doen, met die helache muziek?"
„Het zal drie honderd koristen begeleiden, die het Great God
en Creation van Handel zallen gaan zingen."
„Mynheer Richard Schwab, ga aan dat festival zeggen, dat ik
van muziek houd en dat ik het Great God en Creation voor myn
raam wil hooren, heden avond nog, vóór het ondergaan van
de zon."
„Kapitein," zeide Richard, „wij zullen trachten dat voor u in
orde te brengen...."
„Wat, gij aarzelt nog?"
„Neen, neen, niets is gemakkelyker, ik zal naar den sheriff gaan.
Wij zullen u het festival brengen."
Célestin ging weer in huis en kondigde Xavier het avond
concert aan, dat hy van Richard had geëischt.
„Dat zal eene schoone triomf zijn, als wij dat leger van muzi
kanten hebben."
En hij plaatste zich aan het venster om het festival te ho ren.
Een uur voor zonsondergang zag men aan 't einde van Sake-
ville-street de heer Schwab in triomf aankomen; hy liep aan den