Wat ik in een onwider beleefde.
DE GESTOLEN BRIEF
tweede bead,
FEUILLET ON.
BEHOORENDE BIJ
JIAARLEM'8 DAGBLAD
VAN
Maandag 1 Dec. 1890.
ik reisde van Mac Warden te voet.
toen ik» door een onweder overvallen
wordende, onder een wijdgetakten eik
aan de zijde van den weg, een schuil
plaats zocht.
Zijne takken beschutten mij even goed
als een pannendak, en ik was niet wei
uig tevreden, ofschoon ik liever de be
dekking van een echt dak, al was dat nog
z00 nederig, verkozen zou hebben.
Ik werd onaangenaam te moede, toen
ik, wachtende, den avond snel zag val
len en donkere wolkgevaarten ziek in
luchtruim samenpakten. Ik vond het
zeer onaangenaam den naeht op een
vreemden weg te moeten doorbrengen.
Ik had daar misschien een half uur
op de meest onaangename wijze doorge
bracht, toen ik een man met een kofier
op den rug, naar mijn boom zag komen
toehollen om een schuilplaats.
„Ik zal u wat gezelschap houden,
vriend," zeide hij, vertrouwelijk zitten
gaande. //Ik ben tot op mijn huid toe
nat. Een vreeselijke nacht, mijnheer."
„Ja, dat is het," zeide ik.
„Het zal nu niet lang meer duren.
Kijk, er komt scheuring in de wolken."
„Dat zal een natte nacht worden,"
zeide ik.
„Ja, maar wij kunnen een onderko
men voor den nacht vinden, niet ver
van hier. Ik zie daarginds een licht."
Ik kan niet zeggen wat het was, maar
dets in dien man deed my in 't g
niet op mijn gemak zyn. De familiari
teit van zync begroeting en de doffe
glans die uit zijne zwarte oogen straalde,
wekten donkere vermoedens bij mg op.
Misschien was het de omstandigheid,
dat ik in 't bezit was van een groote
som gelds, die ik had verzameld in een
aantal kleine posten van klanten onzer
firma te Mac Warden, en ik geei wa
pens faad om mij tegen dieven te ver
dedigen, indien ik aangevallen werd.
Of mijne verdenking al of niet ge
grond was, zal het vervolg van mijn
verhaal uitmaken. Zooals myn metgezel
bad voorspeld, kwam er eene verande
ring in den storm, de wind ging liggen
en de regen verminderde.
„Na geloof ik, dat we wel gaan kua-
nen, mynheer," zeide hjj. «Daar is licht,
ziet u. Het moet van die lage hut zyn.
Ik ken haar en aaar het schynt woont
er een arm gezin. Ik twyfel niet, of ze
zullen ons wel een bed geven."
Ik gevoelde een grooten afkeer om
met hem mede te gaan, maar het late
uur en het onaangename van dat ver
laten kreupelhout met een hernieuwden
storm in 't vooruitzicht, brachten my er
toe, zija gezelschap aan te nemen.
Toen wy voortliepen, deelde hy ray
mede, dat hy eon marskramer was, die
al aya waren op oen dorpskermis had
verkocht tegen een prys, die zyae
hoogste verwachtingen had overtroffen,
eo dat hy nog wel eens doornat wilde
■worden ter wille van zoo'n zaakje.
Toen wy eenigen tyd geloopen had-
den, sagen we, dat het licht uit een
kleine hut kwam. Ik klopte aan, en de
deur werd geopend door eene oude vrouw
met e«n terugstootend uiterlijk, die ons
morrond binnenliet en niet eerder ons
verzoek beantwoordde, dan toen ik zoide,
dat wij haar gaarne wildon betalen voor
iedere ververscking, die ay ons toediende.
Wij vroegen of zy iets voor ons ta
■eten had, waarop ay wat koud vleesch
fn heel schraal bier voor den dag haalde.
Gedurende den maaltijd werd de klink
opgelicht en twee mannen traden binnen.
De een was een groote, zware kerel, die
er vuil en brutaal uitzag en dien de oude
keks aan ons voorstelde als baar man;
de ander was van middelbare gestalte en
zag er listig uit, deze was haar zoon.
Mijn metgezel vroeg hen of zij bij ons
kwamen zitten.
Hy zeide: «Ik heb vandaag een bete
ren dag gehad dan alle andere in dit
jaar, ik heb al mijn waar voor geld in
geruild."
Daarop ledigde hy een zak met koper
en zilvergeld en eenige goudstukken in
een der schotels en begon te tellen.
Het bedroeg te zamen eenige ponden,
maar my kwam het voor dat het nog
al veol was voor een mars met krame-
rijen. Ik zag dat de oogen der beide
mannen glinsterden bij het zien van de
geldstukken en ik geloof zeker, dat de
jongste erop zou zijn aangevallen, had
de oudste hem niet bij den arm gegrepen
teruggehouden.
Ge schijnt nog al op mijn weinigje
geld belust to zijn, jonge Daniels," zeido
de marskramer, alles in eens opstrykende
en in zijn zak bergende.
De twee mannen zagen ontsteld op en
do oude vrouw keerde zich plotseling
om, terwyl ik, om de schilderij te vol
tooien, een beweging van verrassing en
schrik niet kon onderdrukken. Wanneer
de marskramer hun naam wist, waarom
had hij die wetenschap dan voor mij
verborgen Hel is waar dat beide man
nen niet minder verrast sehenen bij deze
woorden dan ik, maar ik dacht dat het
geveinsd was, want nooit had ik grooter
schurken-tronies gezien, dan van die
beiden.
«Gy kent ons zeide de oudste Da
niels.
z/Dat schijnt zoo," antwoordde de mars
kramer. aMenigmaal zag ik u op de kar
missen en deden wij zaken, maar sinds
eenigen tijd heb ik u gemist en heb ik
gehoord, dat ge bij Lord Waldon uit de
gratie zijl geraakt wegens wild en uw post
verloren hebt."
De oudere Daniels grinnikte woest
en zeide den marskramer, dat by zich
met zyn eigen zaken moest bemoeien.
z/Maar myn goede man", antwoordde
marskramer opgeruimd, //ik wensch
niemand te beleedigon. Ik stelde slechts
belang in uwe aangelegenheden."
«Ik heb uw medelyden niet noodig,"
zeide Daniëls grimmig.
Er volgde «en pynlyke pauze, die ik
verbrak door te vragen of men mij een
slaapplaats kon geven, als er een in de
hut was. De oude heks nam de eenige
kaars die er was en braeht ay eenige
halfgebroken treden op naar boven in
een vlierinkje, waarvan de deur ontbrak.
Hier stonden twee kribben met ge
scheurde dekens waarvoor een oud gor-
dyn aan een touw king, dat aan weers-
zyden aan spykers was vastgemaakt.
Ik ben uit dén aard myner betrekking
aan allerlei slaapplaatsen gewoon en
bezit een hoeveelheid moed, gelyk aan
die van vele andere mannen, maar tooh
moet ik bekennen dat ik my zeer weinig
op mijn gemsk gevoelde, teen ik in dat
ellendige deurlooze hok rondzag, dat mij
tot nachtverblyf moest dienen.
Ik was inwendig overtuigd, dat dit
gemeen volk was. Bovendien gevoelde
ik instinctmatig dat ik my in gevaar
bevend een ernstig gevaar door daar
dien nacht over te blijven. Wat moest
ik doen Een oogenblik dacht ik eraan
myne gevoelens aan den marskramer
mede te deelen en gevoelde dat twee
vastberaden mannen geen vrees behoef
den te koesteren voor geweld van de
Daniels-familie. Toch kon ik myn
eerste vermoeden niet onderdrukken,
dat hy tot hen in betrekking stond en
mij medegelokt had, in zyn krijgslist
begunstigd door het onweder en de be
schutting van den boom.
Ik riep ook myne eerste indrukken
in het geheugen terug, toen de man
naar mij toegekomen was. Hij had be
doeld mij ineens aan te vallen, dacht
ik, maar toen hy bij my was hadden
mijne houding en voorkomen hem afge
schrikt. Het speet mij later dat deze
verdenking mij gedurende den geheelen
nacht bezig hield. Mijn slaapmakker was
iemand van gevorderden leeftijd, ea de
buitongewone inspanning van dien dag
was spoedig bij hem zichtbaar. Hy had
nog niet lang gelegen of hij viel in slaap.
In 't eerst betwijfelde ik dit, maar
daarop toonde mij zyn regelmatige
ademhaling, dat het geen geveinsden
Meer dan een uur, geloof ik, dat ik
wakker lag, mijn hart klopte heviger
als ik aan de mogelijkheid van gevaar
dacht. Alle sombere geschiedenissen van
reizigers die onderweg en in eenzame
huizen vermoord waren, vlogen door
myn brein en strekten er niet toe, mijne
gedachten te kalmeeren.
Om de akeligheid van het tooneel
nog te vergrooten, had de regen het
vermolmde dak doorboord en liep naar
beneden op den vloer aan het einde van
het bed, waar een kleine waterpoel ont
stond.
Trip, trip, trip ging het den ge
heelen naeht. Ik bad my juist inge
spannen om wakker te blijven en ik
kan best een gehoelen naeht wakker
blyven, maar wat het was hetzy
het druipen van den regen of de
regelmatige ademhaling van den mars
kramer naast my of beide dat my
geheel slapeloos maakte, kan ik niet
zeggen. Dit weet ik wel, dat ik in een
half wakenden half droomenden toestand
vervielwaarin ik een verschrikkelijk
vizoen kreeg.
Ik dacht, terwijl ik daar lag, dat een
gekraak aan die oude halfvergane trap
mij wekte en dat ik voetstappen hoorde
gelijk met het druppelen van den regen
Toen hield het gekraak op en er
heerschte een doodsche stilte, maar op
hetzelfde oogenblik bemerkte ik door
eene verandering in de atmosfeer van
het nauwe, noodlottige vertrek, dat de
siapende marskramer on ik niet langer
alleen waren.
Ik verkeerde in doodsangst, myn tong
kleefde aan mijn verhemelte, myn lichaam
schokte, myn haren rezen te berge en
het koude zweet liep langs mijn rug.
Was myn vrees tegen den marskra
mer gericht Neen. Myne gevoelens
ware» geheel veranderd en ik gevoelde
y half geneigd om myn band uit te
steken on hem te wekken. Maar voor
een oogenblik werd die ingeving onder
drukt door eene afoohuwelyke beklemd
heid of nachtmerrie, die myne krachten
scheen te verlammen.
Toen het mg gelukte dit vreeselijke
geveel te overwinnen, meende ik, dat
geluid of beweging my in 't ongeluk
zou sterten.
Wat was dat? Eeu flauw licht werd
voor een oogenblik in het donkere ver
trek zichtbaar. Nu zag ik nogmaals een
flauw schijnsel van het licht, en toen
bemerkte ik dat dit uit een ellendig
lantaarntje kwam, dat getemperd werd
door een stuk papier, dat er omheen ge
slagen was. Het licht kwam nader en
ging langs my. Ik was op 't punt een
diepen, diepen zucht te slaken, maar ik
kon niet. Het licht bleef stil aan
auderen kant van het gordijn,
ik zag by den zwakken weerschijn
drie donkere schaduwen, die steelsge-
wijzo voortslopsn.
Een oogenblik later zag ik iets snel
deor de lucht bewegen en daarop trof
een doffe zware slag mijn oor, gevolgd
deor zulke afschuwelijke, vreesslyke ge
luiden, dat zij tot op den huidigen dag
nog in myne ooren weergalmen. Toen
stond myn hart stil, daar ik een zwak,
onduidelijk gerucht hoorde als van een
met kracht onderdrukte worsteling
kracht tegen hulpeloosheid moord
tegen onechuldigen slaap.
Weder trilde een doodskreet door de
lucht en was het alsof een mes tet aan
het heft in mijn hart werd gestoken.
Met een k achtige poging bevrydde ik
my van de nachtmerrie en strompelende
om den marskramer te hulp te komen,
werd ik wakker. Het vizioen was zoo
vreeaelijk duidelijk geweest, dat ik het
niet kon beschouwen als een droom.
Ik zweette uit iedere porie, myn hart
sloeg als een hamer on ik kwam tot my-
zelve», luisterende naar het gekerm var
den stervenden marskramer.
Nood; alles was stil in die richting,
en zonder twyfel sliep de marskramer
nog rustig door.
De regen druppelde nog steeds en
wat was dat? Twee geluiden. De regen
toch, had het dak op een andere plaats
doorboord, en dat zoo dicht bij my, dat
ik dankbaar was dat hy niet op my was
gevallen.
Wat voor geluid was dat Ieder
zuchtje verschrikte mij. Het vizioen had
mijne zenuwen nog in zyn macht. Maar
neen ditmaal werd ik niet bedrogen.
De trap kraakte werkelijk, en met het
zelfde geluid als dat ik in mijn vizioen
hoorde.
Oogenblikkelijk keerde al myn vorige
vrees terug neen zy werd vertien
voudigd. Kon het mogelijk zijn dat ik
mijn ölaap eeuw waarschuwing had
ontvangen van myn schutsengel voor
een dreigend gevaar, on dat het geweld,
waarvan ik had gedroomd, werkelijkheid
zou worden. Het voortdurend gekraak
van de treden zeide my, dat er iets
niet in den haak was. Drie schaduwen
gleden in het hok dezelfde drie, welke
ik in myn vizioen had gezien en de
laatste droeg den kandelaar met het pa
pieren omhulsel van den droom.
//Hij slaapt voor goed", zeide de oude
heks fluisterende. ,/Neem het nu mee."
«Wij moeten hem ook afmake»," zeide
de jonge Daniëls, «of hy zal ons ver
klappen."
«Laat af, Rabe," zeide de moeder
«Geen bloed meer. Daar is niets mede
te winnen. Hij heeft geen coet op zak.
Ik heb hem goed bespied. Die andere
betaalde voor beiden."
Die andere sloeg op den marskramer,
De oude heks hield de kaars vlak bij
mijne oogen, ea zo© ik gebeefd had, ge
loof ik dat de beide mannen my geslacht
zouden hebben zooals ik daar lag. Maar
do Hemel schonk my moed es kracht
in dat uur van beproeving en ik onder
ging het onderzoek zonder een spier te
bewegen.
Daarop ging het drietal naar den an
deren kant van het gordyn ea beide
mannen droegen datgene weg, wat den
armen marskramer het leven had gekost.
De oude vrouw aan wie ik myn
leven had te danken liet nog eens
het lioht op mij schijnen en volgde de
anderen.
Ik betastte my zeiven als om my te
overtuigen, dat ik nog leefde en zoo gauw
als het daglicht doorbrak, maakte ik my
gereed om naar benoden te gaan.
De oude heks was daar alleen bezig
bij den haard en teen ik aankwam,
keek zy versehrikt op en zag my aan
alsof zy mijne gedachten wilde lezen.
«Goede morgen, moeder," zeide ik, op
zorgeloozen toon, «Waar is de andere
gast Al zoo spoedig heengegaan
«Ja,* zeide de heks glimlachend. «Hy
is weggegaan. Hy moest vroeg weg."
«Ik had hem willen vergezellen,"
zeide ik.
«Zoudt ge niet wat willen eten
vroeg de oude vrouw. Om geen achter
docht te wekken want ik vreesde,
dat de twee Daniëlsen ergens in dc naby-
heid op den loer lagen ging ik zit
ten en deed alsof ik met veel honger at.
Myn maag was afkeerig van het voed-
dat met vingers was aangeraakt, die
nog rookten van des marskramers bloed.
Ik stond op gaf haar vyt shillings
en vertrok.
Zoodra ik buiten de deur was,
snelde ik door de omheining en het
boseh dwars door een aardappelveld
Baar den grooten weg en ik had daar
aan goed gedaan, want het duurde niet
lang, of ik zag twee mannen door de
laan komen, naar de hut van Daniëls,
die ik herkende als de beide moorde
naars, vader en zoon, ea ik geloof, dat
zij mij aiet zouden hebben laten loopen,
als zy mij tegengekomen waren. Ik
zette het op een draf en ik meen in
ernst dat ik niet overdrijf, wanneer ik
zeg, dat ik zoo zonder ophouden negen
mijlen heb afgelegd.
Ik hield niet op dan aleer ik in Don-
caster aangekomen een magistraatsper
soon had ontmoet, die ongeloovig mijne
geschiedenis aanhoorde. Ik deed een goed
woord voor de oude vrouw, die my voor
de woestheid der beide mannen had gered
en zij kwam or met levenslange verban
ning af.
Wat de beide sohurken betrof, zij
eindigden kort daarop hun leven aan
den galg.
PROGRAMMA voor het vervoer
van het lijk van Zijne Majesteit
Willem III, Koning der Neder
landenPrins van Oranje Naussau,
G' oot hertog van Luxemburgenz.9
enz., enz., van het Kasteel Het
Loo naar 's Graven/iage.
(Slot.)
Beschikkingen te nemen binnen
het Paleis des Koninga te
'8-G ravenhage.
Bij aankomst van het Kouinklyk Lijk aan
het palei3 in het Noordeinde zal het op de stoep
van het paleis worden afgewacht en ontv ngen
door den hofmaarschalk en door de heeren aan
liet paleis van dienst zijnde bij Hare Majesteit
de Koningin-Regentes.
Een halfuur te voren vereenigen zich aldaar
de leden van hot dienstdoende civiele en mili
taire huis, voor zoover zij zich niet in den stoet
bevinden.
Voorafgegaan door de dienstdoende kamerhee-
ren, de groot-officieren, den opper-ceremonie-
meester en den hofmaarschalk eu gevolgd door
het militaire huis, zoomede door do hoofd-ofil-
cieren, die van af het station den stoet hebben
begeleid, wordt het Koninklijk Lijk door do vier
en twintig onderofficiereu van 'a Koniugs zee-
en landmacht uit den lijkwagen genomen zijnde,
door dezen naar de daartoe bestemde estrade
gebracht.
Zoodra het Koninklijk Lijk op de estrade ge
plaatst wordt, verwijderen zich allen, met uit
zondering van lien, die bestemd zijn daarbij dienst
te doen.
Van dit oogenblik tot den dag der plechtige
begrafenis zal de wacht gehouden worden bij het
Koninklijk Lijk door een groot-officier, een ad
judant, een kamerheer en een ordonnans-officier.
Gedurende den tijd dat de roaw-estrade voor
het publiek toegankelijk is, zal een dubbele ci
viele en militaire dieast bij bet Koninklijk Lijk
aanwezig zijn, en de orde bij den toegang tot de
rouw-estrade handhaven.
Voor het paleis zal de eerewacht worden be
trokken door afdeelingen van de schutterij en
het leger, op nader te bepalen uren.
Algemeene bepalingen.
De groot-officieren en kamerheeren van het
koninklijk huis zijn in groot kostuum, met zwarte
pantalon, zwarte handschoenen, ea een rouw
strik om den linkerarm.
Officieren en manschappen tot de schutterij,
de vloot en het leger behoorende, in groot
tenue, in den rouw volgons de dienaangaande
gegeven voorschriften.
Hofbedienden en lakeien zullen in gala
gekleed zijn, met eenen rouwstrik om den
linkerarm.
Bij het vervoeren van het Koninklijk Lijk
van het Kon nklijk paleis Het Loo naar de resi
dentie, zullen de klokken geluid worden in ie
dere gemeente, waardoor de rouwtrein loopt.
De Vice'Admiraal, Adjudant Gene
raal der Marine, Chef van het
Militaire Huis
J. van Capellkn.
De Opper- Ceremoniemeester,
Du Toua van Bellinckhave.
's-Gravenhage, 25 November 1890.
Aankomst te 's Hage.
Aan het station van de Staa'sspoorwegmaat-
schappij bevindt zich eene compagnie der dienst
doende schutterij >an 's Hage met het vaandel
en da muziek. Deze compagnie zal by aankomst
van den koninklijken trein op hot perron zyn op
gesteld en wordt een koninklijk saluut gedaan
van 101 kanonschoten.
Aan het station van de Staatsspoorwegmaat-
schappy zal het Konrnklijk Lijk door den opper-
coremoniemeester, mr. W. M. baron du Tour van
Bellincbaven, door den hofmaarschalk kamerheer
ceremoniemeester mr. J. D. C. C. W. baron de
Constant Rebeequo, door den kamerheer-stal
meester van Zijne Majesteit den Koning A. C.
Naar het eng elsch
van
EDGAR ALLAN POE.
3;
«Zoo is het," zeide Dupin; «en toen ik don jongen vroeg op
welke wyze hy de grondige identificatie verkreeg, waarin zyn sue-
tea bestond, kreeg ik het volgende antwoord
Wanneer ik wil weten hoe slim of hoe dom, hoe goed of hoe
slecht iemand is, of wat zijne gedachten op het oogenblik zijn,
breng ik de uitdrukking van mijn gelaat zoo nauwkeurig
hogelijk in overeenstemming met die van het zyne, en dan wacht
ik om te zien welke gedachten of gevoelens in myn geest of hart
)men. Dit antwoord van den schooljongen ligt ten grondslag
&an het gedachtenlezon."
//En de overeenstemming," zeide ik, «van des redeneerders ver-
ad met dat van zyn tegenstander hangt, als ik u wel versta,
a* van do nauwkeurigheid waarmede des tegenstanders verstand
wordt geschat."
«Voor de praktische waarde hangt het daarvan af," antwoord
de Dnpin, «en de prefect en do zynen falen zoo dikwyle, ten
eerste bij gebrek aan deze identificatie en ten tweede door mis
schatting of liever door niet-schatting van het verstand waartegen
zy te stryden hebben.
Zy houden slechts rekening met hunne eigen denkbeelden over
schranderheiden, zoekende naar iets dat verborgen is, nemen zij
slechts hun toevlucht tot de maniereD, waarop zy het zouden ver
bergen. Zij hebben in zooverre gelyk dat hun eigen schran
derheid een getrouw vertegenwoordiger is van die der massa; maar
wanneer de geslepenheid van den betrokken schurk in karakter
versehilfc van hun eigen, fopt de schurk hen natuurlijk. Dit ge
beurt altyd wanneer zij boven hun eigen gaat, en zeer vaak ook
wanneer zy daar beneden gaat. Zij hebben een onveranderlijken
stelregel in hunne nasporingenten hoogste, wanneer zy geprik
keld worden door eenige ongewone omstandigheid door de een
of andere buitengewone belooning breiden zij uit of overdry-
ven hunne oude manier van handelen, zonder hunne beginselen
te raken. Wat, bijvoorbeeld, is er in het geval met D gedaan
om het beginsel van handelen te veranderen? Wat is al dat bo
ren, openen, kloppen en onderzoeken met het microscoop en het
verdeelen van het huis in geregistreerde vierkante duimen wat
is dat alles anders dan een overdrijving van de toepassing van het
systeem of stelsel van nasporingsbeginselen, die gebaseerd zijn op
het édne stelsel van menschelijke schranderheidsbeginselen, waar
aar» de prefect, gedurende de langdurige vervulling van zijn ambt,
gewoon is geraakt? Ziet ge niet dat hij het voor vaststaande
eeft aangenomen, dat alle menschen er toe overgaan een brief te
verbergen, nu niet juist in een inwendig geboord gat in een
stoelpoot maar, ton minste, in eenige buitengewone opening of
buitengewonen hoek, geleid door don zelfden gedachtongaog, die
een man er toe zou brengen een brief te verbergen in een gat dat
in een stoelpoot is geboord? En ziet go ook niet, dat zulke berg
plaatsen slechts iö gewone gevallon worden te baat genomen en
slechts toegepast door lieden van gewoon verstand; want in alle
gevallen van verstopping is het plaatsen van het te verbergen
voorwerp op die wijze te voorzien en te denken, en dus hangt de
ontdekking niet alleen af van de scherpzinnigheid, maar alleen
van de zorg, het geduld en de vastberadenheid der zoekers; en
waar het een gewichtig geval geldt of, wat in politie-oogen
op hetzelfde neerkomt, wanneer de belooning buitengewoon is,
hebben genoemde hoedanigheden nog nimmer gefaald. Ge zult
nu begrypen wat ik bedoelde door te onderstellen, dat, wanneer
de gestolen brief verborgen ware geweest binnen de grenzen van
het onderzoek van den prefect met andere woorden wanneer
het beginsel van de verberging begrepen ware geweest binnen de
beginselen van den prefect zijne ontdekking een zaak geweest
zou zijn in geen geval aan twijfel onderhevig. Deze ambtenaar
echter, is volkomen misleid geworden, en de oorzaak van zyn
nederlaag ligt in de onderstelling dat de minister een dwaas is,
omdat hy zich naam gemaakt heeft als dichter.
«Maar behalve dichter is hij ook wiskundige en ware hy dit
laatste alleen, dan zou hij in 't geheel niet hebben kunnen rede
neeren, maar, beide zynde, verstaat by dat uitmuntend.
«Gy verrast mij," zeide ik, «door deze meeningen, die door
de geheele wereld zullen weersproken worden. Gij wilt toch niet
een denkbeeld dat eeuwen lang is hooggehouden, vernietigen?