HET MOPSJE. TWEEDE HEAD, De Geschiedenis Tas des Machinist. Een Beis naar Pretoria. FEUILLETON. behoorende bij HAARLEM'S DAGBLAD van Maandag 5 Jan. 1891. Hebt ge °°ifc vaa geboord, dat een spoorweg-president op een machine als stoker dienst deed? Welnu, ik kan er van een verhalen, die dat deed, en als ge den tijd hebt om er naar te luisteren, zal ik u oe geschiedenis vertellen, let- wijl ik de sigaar oprook, die gij de vriendelijkheid hadfc, mij te geven. Het was in den zomer van '85, dat ik als stoker dienst deed op de lijn van Junction-city naar Georgetowneen 4 eindje van 110 mijiea. De lijn behoorde grooteudeels in eigen dom aan zekeren Thedford die pre- sident en hoofd-admiiiiBtrateur tevens was. Ik was eedert twee jaar stoker op de lijn geweest en steeds met één ma chinist, Bob Hunter heette hij, en er was geen betere ker®l te vinden. Ik geloof, dat het geheel natuurlijk van mij zou zijn, slechts goed vaa Bob te spreken, want ik was smoorlijk ver- C' liefd op zyn mooie doekter Molly en ik wachtte slechts op eene kleine ver hooging van mijn salaris om haar cot juffrouw Jim Martin to maken. Jïïohter zag ik geen enkele kans op die kleine verhoogiag daar, waar ik nu wae, ea ik wilde niet gaarne op eene andere lijn gaan, want dat zeu Molly verla- ten zijn. Eens zeide Bob tegen mijJim, zullen jij en Molly dan soeit eens trou wen gaan ,/Zeodra als ik myco verhoogiag zal hebben gekregen,zeide ik, „maar ik zie niet in, hoe ik die hier zal krijgen. Waarom vraagt ge er Billy niet om vroeg hij. Ziet u, Billy noemden wij altijd den heer Thedlerd achter zijn rug, na tuurlijk maar ik verzeker u, dat wij altijd hoogst beleefd waren, wanneer wij voor bem stonden. z/Hij egu niets voor mij doen,'' zeide ik, «want ge west dat ieder van de treiapoetsers te Georgetown, graag voor mij in de plaats zou willen komen, en hij zal my nu juist niet eeae ver hooging geven, om mij eens een pleizier te doen." z/Wel," zeide Bob, het kan toch geen kwaad om het eons te probeeren." Zoo ging ik den volgenden dag in mijn beste plunje naar het bureau der maatschappij, en vroeg den heer Thed- ford te spieken. Na eenigo minuten kreeg ik ten antwoord, dat ik binnen kon komen en zoo deed ik. Daar zat hij een breed, zwaargebouwd man, met groote, gladde knevels en een dik ken gouden bril op zyn neus. z/Wat i6 er van je dienst? Ik heb het erg druk," zeide hij. Ik vatte moed en zeide wat ik wenBohte. //Hoeveel verdien je nu vroeg hij. «Vyf en veertig dollars in de maand," autwoordde ik. Toan drukte hij de lippen op elkaar, kuchte eenige malen en zeide toen i/Ik zie niet ia, waarom ik je meer zou kunnen geven, mijn waarde. Ziet ge, uw betrekking is geen verantwoor delijke; zij vereiseht sleehls wat lichaams kracht ea we kunnen mannen geaoeg vinden, die blij gsaoeg zouden zijn uw plaats tegea dat salaris in te nemen. Daarmede keerde hij zich om, ging voort mot deu brief, dien hy bezig was ie schrijven, en ik begreep, dat ik kon heengaan. Ik moet bekennen, dat ik niet prettig voud te moeten heorea, dat er niet veel aan was, eene machine te stoken, en ik kreeg grooten lust om mijn baaatjn er aan te ?;eren, en naar een ander uit t» zien. Maar Molly haalde toy over nog eon beetje to wachten. Voor ik nu aan hst voornaamste godeelte van mya ver haal kom, moet ik u een en ander om trent de lyn vertellen. Ik heb u gezegd, dat het een lyn was met enkel spoor, die liep van Junction City naar Georgetown. De laatste plaats was eene kleine stad van vijf of zes honderd zielen maar des zomers kwamen er velo inwoners van Chicago en zoo deck ik dat de lyn rendeerde. Echter was Thedford, die daar oen buitengoed had, rijk genoeg om haar voor hem al lien te explokeereu als hy dat wilde. B»h woonde te Georgetown, on ik woonde by hern in. Onze dienst begon om acht uur des morgens en gewoonlijk liepen wij de honderd on tien mijlen in vyi ureo. Om drie uur 's middags kwa men wij gewoonlijk terug en wnreu ota iaciit UUl lïiUlö. Zoodra Wij O* loods te Georgetown bereikt hadden, was onze dagtaak ton einde, want dan namen do poetsers de machine over an maakten haar schoon, waarna sy weder vuur aanlegden voor den volgenden mor gen. Zooals ik gezegd heb nam ik myne betrekking waar, in de hoop dat er een zou komen opdagen en zoo hoopte ik voort tot zekeren dag in Augustus. De gekeeie zomer was buitengewoon wurm geweest, maar dien dag was het zoo ver schrikkelijk, alb ik ooit heb beleefd. Gelukkig hadden wij onder het rijden een koeltjemaar toen wy stopten was het alsof wij in een oven waren, ea natuurlyk verbeterde net er niet ep, dat wij by een heat vuur werkzaam waren. Op den terugtocht werd Bob ziok en had work genoeg ©eö ziek goed te houden totdat wy terug waren en ging toen zo© spoedig mogelijk naar huis. Zoodra de trein was losgehaakt, reed ik de machine naar de loods, hopende dadoljjk naar huis te kunnen gaan, om mij te wasachon. Maar toea ik de ma chine binnenreed, was het eerste wat ik zag, dat de t^ee poetsers smoordronken op een hoop sintels lagen uitgestrekt. Dat zag er mooi uit, want zeker kon ik nu tot middernacht blyven om de machine schoon en haar voor morgen gereed te maken; dat was al een warm werkje by gewoon weer, maar op zulk een avond was het vreeselyk om eraan te denken. Nochthana or was niets aan 4e doen. Nauwelijks was ik ermede begonnen, of ik hoorde iemand binnenkomen. Op ziende zag ik dat het Billy Thedlord was. Opgewonden vroeg hij mij waar Hunter was. «Thuis", zeide ik, „en zoo ziek dat hij niet op de baenen staan kan." «Hemel!" riep hij uil; «dan zal ik geruïneerd zijn. Toen ging hij voort met te zeggen, dat wanneer hij den volgendeu dag niat op een bepaalden tijd in Chieago was dat begreep ik er ten minste uit het hem een kwart millieen zou kosten! «Er is een trein, die uit Junction City vertrekt om elf uur vyf, waarmede u op tijd in Chieago kunt zijn," zeide ik. «Wat geeft my dat?" vroeg hy. «Ik bon twee dagen weg geweest en kryg juist nu het telegram.Als Hunter hier was, zou hij er mij wel brengen, maar zooals het nu is kan ik wel thuis blyven en het geld laten schieten." «Mijnheer Thedford," zeide ik, «Bob is ziek, maar ik kan de machine op tyd naar Junction-city brengen om aan te sluiten op den trein dien u wenscht; maar u moet voor my stoken, daar mijn twee poetsers dronken zijn, zooals u ziet, en er is niemand anders ia dit dorp, die de machine van den tender kan onder scheiden." Ik hoop dat die leugen my zal zijo vergeven, want er waren drie ©f vi©r man, die heel goed hadden kunnen sto ken, maar het :';wam plotseling in my op, dat Billy rny een mooie kans aan bood, om hom ty laten zien hoe moeilyk het was, om een machine over honderd tien mijlen te stokeD. «Kunt ge het doen?" vroeg hy. «Bodenk «at het honderd en tien mylen is en het is nu acht uur dertig, dus heb je slechts twee en een halfuur om den rit te maken, die gewonolijk het dubbele van dien tijd eischt. «Ik kan het deen," antwoordde ik, «als u aan boord wilt springen, uw jas uittrekkon en preeies doon wat ik zeg." Zoo gezegd, zoo gedaan en binnen tien minuten hadden wij de oude machine op den draaischijf, draaiden haar om en vertrokken. Was de weg al ruw wanneer wy mei onzen gewonen spoed reden, dien dag toen wij dubbel snel lispon, waa het be paald angstwekkend. Als wij langs de bochten vlogen, scheen hes oi v?ij uit m.t Spüer zouden geraken by lederen zuigerslag, eu de arme ou.te machine schok vu eu zwaaide Zou, «lat ik hoe ik 'iok aan h«*r gewend was, nu moeite had óm mij bij de sioom- kraaii iu evenwicht te kodden. Als het raij al zwaar viel, wat moest hot dan zijn voor den arseen ouden Billy? Ik kon nauwelyks mij» lachen houdon bij zijn gezicht als ik hem aan koek on kern hoorde steunen als hij do zware blokken hanteordo, die wij voor brandstof gebruikten. De warmte van het weder, gevoegd by die van den vuurhaard en het onge woon werk, deden heaa er uitzien alsof hij in een turkseh bad was. Het water stroomde laegs zijn gelaat, zijn Btijve witte das hing langs zijne schouders als een natte lap en zijn mooi glad over hemd zag er uit alsoi iossand een em mer vuil water over hem had uitgego ten. Zijn handen waren gescheurd en gesprongen van het iioatsjouwen ea alles bijeengenomen, was hij do deerniswaar digste spoorweg-president, dien ik ooit zag. Somtyds moest ik hem toeroepen om wat meer hout op te gooien, en zeide hem dat hij er spoedig den slag van zou krijgen. Als hy echter trachtte te rusten vertelde ik hem dat wy stoom verleren en als hy dien trein wilde halen, hy niet moest luieren bij hot werk. Als ik er &aa had gedacht een wagen aan te haken, toen wij vertrokken, zoudon wij veel zachter geleopen hebben maar het was te laat om thans daaraan to denken en zoo ging kot voort, au door bosch- laad, das langs graanvelden, nu eens overhellende aan deze dan weder aan die zyde, totdat ik ieder oogenblik ver wachtte isi «en sloot terecht te komen. Nochthans was het geluk met ons, en wij kwamen te JuHCtiou-Cily juist ©m elt uur. De arms cud© Billy kon nauwe lijks van de machine afklimmen, maar hij zorgde ervoor my to© te voegen «Kom op mijn bureau aanstaanden Zaterdag om twee nar." Ik. vernam later, dat daar de Chicago- troin in vertraging was, hij gauw naar een kloerenwinkel ging en zich daar opknapte, zoodat hy er weer als een beschaafd man uitzag, zaoals hij niet deed, toen hy mij verliet. Ik spoorde ©e« stoker op, die den tocht mol mij terug wilde maken en ik kwam ten slotte thuis om 3 uur. Daar ik de treiapoetsers wat opgeknapt vond, ging ik terstond naar bed, want ik was totaal uitgeput. Ik verleide Bob den volgenden dag van raya tochtje ea ik dacht dat hij zou sterven van het lachen bij het deukbeeld dat de oude Billy voor stoker had gespeeld «Ik ben bang dat ge uw baantje ver speeld hebt, Jixn, want hy zal er achter komen, dat ge hem meer werk hebt lateu doen, dan behoefd©." Den volgenden Zaterdag, om twee uur, vervoegde ik mij aan do woning van den president, in spanning of ik zou worden betaaid voor mijne extra werk of weggejaagd voor myne onbeschaamd heid. Toen ik het kaatoor binaeatrad, zat de oude man daar deftig en styf als aliijJ, zonder eenigo teekenen fce toonea van zijn hard werk. «Wel, mijn jongen," zeide hy, «je heb me flink gered, maar voor geeu tien 'luizend dellars z©h ik dat techtje neg eens willen aoen. Tevens «eb ik bedacht, dat je mij eens hebt willen does gevoe* Job, dat ik niet heb gedaan wat je be treffende je salaris hebt gevraagd en daarom heb ik besloten dat deze lyn voortaan je diensten kan missoa." By deze woorden zeEk saija hart ia mijne schoenen, want ik ken a zeggen dat het niet gemakkelijk is eon ander baantje te krijgen, wanneer je gsene aan beveling kuat medebrengen van je laatste betrekking, Hy ging voert mot te zeggen: «Ik heb hier eea brief van den direc teur van de Chieago ea Western, dio my vraagt of ik hem een machinist kan aanbevelen met een scherp oog en eon ku«l hoofd, os» huil jftieuwe» greoseu naefcetsuehroia to rijden. Ik heb its usr- vïooro s.-ittf'jp geschreven, UhS ik zoa iemand kan aanbevelen, zekeren James Martin, die mijn diens6 met I Septem ber a. s. verlaat. Hst salaris bedraagt honderd dollars in da maand. Ik kan er je nog in vertrouwen bijvoegen, dat ik mij nooit als stoker by je aal komen aanmelden. Gosdoa dag, mijnheerl" Dat is nu mya geschiedenis. Melly en ik trouwdeu ea giegen t® Chieago wo nen, Ik kwam op den nieuwen trein en heb hem by iederen rit ep tyd gebracht en zoo zult u begrijpen, dat maïs mij by de maatschappij nogal raag. Ik heb Billy nooit w®er gezien, es ik geloof ook dat hij say niet wenscht te zien, want zooals Bob mij vertelde, noemt man «dan enden man ie den laatsten tijd «Martiws sto ker", dat hij het wist en natuurlijk niet aangenaam vond. Daar komt s&ijn maat mij roepen, myakeor, en ik meet gaan. IV. Pretoria, 25 Sept. 1890. Eindelijk ben ik dan toch goed en wel bier aangekomen, en ik behoef wel niet te zeggen, hoe bly ik was, toen de reis eindelijk ten einde was. Mijn laatste brief was niet heel erg vroolijk niet waar maar ik was toen toch ook zoo wanhopend gestemd, dat het me onmo gelijk was, opgewekt te schrijven, 't Is sinds dien tijd ook gelukkig veel ver anderd. Johtje is Goddank beter, en hoe wel erg teer, toch waer gezoad. Eerlijk gezegd had ik niet gedaeht, dat ik 'haar levend hier zou brengen, en nu ben ik dubbel dankbaar, dat ik haar heb mogen behouden. We gingen Zaterdagmiddag 12 uur uit Kaapstad. Prachtig weer, 's avonds en 's nachts wel nog als winderig, doeh ons hinderde dat volstrekt ni®t meer. Zon dagmorgen kwamen we in Mossalbaai, waar weer verschillende passagiers erbij kwame». Dat was een toer, want hot bootje, waar de mensehen mee aan boord kwamen, slingerde verschrikkelijk, zoo dat ze letterlijk overgegooid moesten worden. Nu ging het te 1 uur weer verder en den volgenden morgen vroeg waren we te Port-Elisabeth. Eerst zou den we daar tot Dinsdagmiddag moeten blijven, doch ongelukkig moest er eene geheele lading van een andaro boot overgeladen worden, en is het Woensdag 5 uur geworden voor we weg konden. Dat was erg vervelend, zoo drie dagen doelloos ergens te moeten liggen, als je zoo graag voort wilt. Enfin, er kwam toch ook een einde aan en Donderdag morgen waren wo weer te East-Londen. Daar bleven we tot 's middags 5 uur en t©en verder tot Durban, waar we Vrydagmiddag 2 uur aankwamen. 't Weer was in de laatste dagen al warmer geworden en 't was dan ook verrukkelijk op zee, ja ik geloof haast, dat het geen dag zoo mooi is geweest als op dia reis en nu bad iedereen me nog al zoo bang voor die ïeSs ge maakt. Hoe bly we wareD, dat de zeereis uit was, kan ik jelui oe mogelijk zeggen, want hoewel we het in allo opzichten goed ja zelfs best hadden, verlangden we toch erg weer om op den vasten wal te zijn. Eerst was 'fe plan, dat we tot Zondagmiddag in Durban zouden blijven, maar er was een telegram van Abram, dat hy ons in Volksrust zou kome» halen eu we moesten dus Zater dag al weg. We werden in Durban in een mand afgehesciaec, dat was toch zóo kluchtigHot waa net een groote wasch- mand, op menschenhoogte, met een deur er in. Nu stapte men op 't eene schip in; de deur werd niet een ijzeren bout gesloten en zoo werd je i.et ais een pakje, met stoom op 't kleine bootje geheschen. Vv cc:n erg raar getond, dat moet ik bekennenmaar juf. Andersen en ik, die tegelijk gingen met de kinderen, hadden den grootsten schik, 't Is dan met het kleine bootje nog zoowat een kwartier varen, eer men in do haven van Port-Natal is. 't Overladen van mensehen en bagage had erg lang ge duurd, want we kwamen net om 5 uur in 't Hotel, 't Was het mooiste en beste hotel waar we logeerden«The Royal Hotel." We keken gek op, dat er in eens niet anders dan zwarte bedienden waren, 't Was ook een al to bespottelijk gezicht, die pikzwarten, geheel in 'twit op bloote voeten en van die groote witte tulbanden op en met roode of blauwe sjerpen om hun middel. Ons bediende ook nog zoo'n zwarto vrouw, trouwens op onze verdere reis ook, waren niets dan zwarte bedienden. 't Was een erg mooi hotel, niet zoo als bij ons in Amsterdam, dat natuurlijk niet, maar voor Afrika was 't prachtig. Er was geen tuin aebter, wel voor het huis, doch eene prachtige groote binnen plaats, mozaïk vloer en in 't midden heelemaal met glas overdekt en gevuld met tropische planten. '6 Was er heerlijk zitten, vooral omdat het in Durban zoo erg warm was, zat men daar lekker koel. 's Middags bedienden die zwarteD, met witte handschoenen aan, erg netjes, 't Was er overigens alles behalve netjef, tenminste onzo kamer was sraefig, 't be hangsel hing van den muur, en de twee stoelen, die er per gratie stonden, waren beide stuk. Eofio, 't was maar voor een nacht, dus dat hinderde niet erg. Den volgenden ochtend pakte ik mijn goed zoo'n bettje over en reed Dog eea uurtje met een tram, oza toch nog iets van Durban te zien en 's middags 6 uur giogen we in de spoor tot den volgen don volgenden morgen halfeen, 'fi Was een heele rit, zo© 18% uur lang, maar 't was toch cog al gauw om, we had den eene besproken coupé en op de baDk waren bedden gelegd, dus konden we lekker slapen. De kinderen waren ook den geheelen nacht bizonder zoet, voeral het kleintje, 's Morgens 7 uur waren we in Lady Smith en warden de beddön weggehaald en konden we even ons een beetje opfrisschen en wat eten. In New-Castlo hadden we 1 nur tijd. 't Was me een geschommel van belang, we vlogen soms heelemaal tegen elkaar, want het ging in vliegenden vaart met 10 paarden, over bergen en dalen altijd maar door. We kregen 3 maal andere paarden, wat nog eeos evea verademing gaf. We waren vreeaelijk blij, dat het 8 uur was en we te Volksrust waren. Abram was er en kunt u begrypen hoe genotvol het voor ons was, dat we weer te zamen waren. 'tWas echter pikdon ker en we moesten een eind loopen, eer we elkaar zien konden. Ik hal Corri Na ar het duit 8 ch van E. VON KAPFF ESSENTHER. Mejuffrouw Ottilia stond met een beangsd gelaat voor den spie gel. Voor een meisje van negentien jaar is het zeker een lastige vraag, of zij moei ©f leelijk is, als een jong schilder in het spel ia en men dezen bekoren wil. Voor het eerst was zij met hare beide ouders haar papa was oud-generaal in het kleine badplaatsje gekomeD, en reeds den eersten avond vernam zij ran de hotelhoudster, dat de schilder Halbert van de plaats geboortig was en er zijne zomermaanden altijd doorbracht. Ottilia had den schilder in Berlijn dikwyls boo- ren noemen en ook af en toe iets van zijne werken gezien. Hy schilderde, niettegenstaande zijne afkomst uit een visschersdorp, 't welk eerst kort geleden tot badplaats bevorderd was, geen zee stukken, ook goen reikhalzend wachtende vissehersvrouwen, geen thuiskomende visschers, maar vrouwelijke studiekoppen. Dat was zijn lievelingswerk. Slechts schoone, geïdealiseerde vrouwenkop- pen, meest van zuidelijk karakter, dan met loshangend haar, dan gedrapeerd met eene mantilla, dan met dwepend opgeslagen-, dan met droomerige, smeltende oogen, dan lachend de tanden zichtbaar op elkaar geklemd, dan met een bloeiende roos ©p de borst enz. Deze koppen van Halbort waren zeer in de mode; zij werden in familiebladen overgenomen en in fotographieën voor de winkelgla zen tentoongesteld. Op dien eersten avond wees men Ottilia eene dame, die Hal- bert in den verigen zomer als «vrouwelijke studiekop" geschilderd zou hebben. Het meisje was niet erg jong meer, maar had een fijn geteekend, buitengewoon profiel. Hat prefiel, dat was juist Ottilia's wanhoop! Zy had een aardig figuur, lachende bruine oogen, frissche gelaatskleur, bruin haar met esa rooden gloed, eea fatsoenlijken neus, maar zij had geen profiel, of liever zij had er een, dat aan een mopshond deed donken. Haar groote, ofschoon frissche en niet onedel gevormde, mond stak vooruit bij het bo vengedeelte van het gezicht; haar prefiol spotte met alle wetten der schoonheid het was een dierentype. Niettegenstaande de onregelmatige, bijna leelyke trekken, had Ottilia iets aantrekkelijks in hare verschijning, want zy had mooie oogen en hare kleuren hadden den zaehten gloed van jeugd en gezondheid. Luitenant Van Kundorf was ook duidelijk om haar te Sprot- tendorf gekomen, want met zijne zenuwen was het niet zoo erg. Hij zwoer bij iedere gelegenheid, te pas of te onpas dat juffrouw Ottilia bekoorlijk was. En dat deed haar ook goed; luitenant Van Kundorf zag haar profiel niet. Waarom stond ze echter heden zoo bezorgd veor den spiegei? Wat zou de schilder Halbert van haar zeggen? Hij zag stellig haar profiel. Reeds in de eerste dagen had zy hem leeren koaneD, want in Sprotttenderf kenden alle mensehen elkaar. Hy was een knap jonkman, blend en 'groot, met jomgeasaohtige manieren.'s Avonds, toen iedereen aan strand wandelde, by een praehtigen zeasondur- ga»g, had hy haar en mama zonder plichtplegingen aangespro ken. De dame3 moesten het niet kwalijk nsmen, dat hij zich zelf voorstelde, in dit nest kende men elkaar tooh van don eersten dag af, en het was onaangenaam ®m elkaar tieamaal op een dag stijf voorbij te loopen. Wie alleen blyven wilde, moest naar een kolenbrandershut gaan of naar eene groote badplaats. Mama had dit gebrek aan formaliteit wel wat zonderling gevonden, maar ten slotte: «men moest een beroemd kunstenaar wat toegeven". Zij kenden elkaar sinds een uur, en eer zy het wist, zat Ottilia met hem in een notendop van een boet. Mama bad eens deels em het gevaar, anderdeels om hot weinig passende, er zich tegen verzet, maar zij bleef toch nog in 't gezicht van mama. Nog dionzelfden avond roeide hij met de «mooie Stine", een vis- schersdochter, op zoo. Stine hield de riemenditmaal kwamen zij uit het gezicht. «Op badplaatsen mag alles", beweerde hy, «en Stine is een prachtIk kan niet genoeg naar haar kijken, als zij roeit. Zij is mijn volgende kop". En daarom bekeek Ottilia zich zoo beaorgd in den spiegel. De schilder beviel haar met zijn on gedwongen manieren, ofschoon hij in het minst niet galant was. Anders van nature bang, had zij zich met hem in de boot recht trotsch en gelukkig gevoeld. Hy was zoo sterk, zoo zelfbewust.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 5