HET MOPSJE.
TWEEDE HEAD,
De Geschiedenis Tas des Machinist.
Een Beis naar Pretoria.
FEUILLETON.
behoorende bij
HAARLEM'S DAGBLAD
van
Maandag 5 Jan. 1891.
Hebt ge °°ifc vaa geboord, dat een
spoorweg-president op een machine als
stoker dienst deed? Welnu, ik kan er
van een verhalen, die dat deed, en als
ge den tijd hebt om er naar te luisteren,
zal ik u oe geschiedenis vertellen, let-
wijl ik de sigaar oprook, die gij de
vriendelijkheid hadfc, mij te geven.
Het was in den zomer van '85, dat
ik als stoker dienst deed op de lijn van
Junction-city naar Georgetowneen
4 eindje van 110 mijiea.
De lijn behoorde grooteudeels in eigen
dom aan zekeren Thedford die pre-
sident en hoofd-admiiiiBtrateur tevens
was.
Ik was eedert twee jaar stoker op
de lijn geweest en steeds met één ma
chinist, Bob Hunter heette hij, en er
was geen betere ker®l te vinden.
Ik geloof, dat het geheel natuurlijk
van mij zou zijn, slechts goed vaa Bob
te spreken, want ik was smoorlijk ver-
C' liefd op zyn mooie doekter Molly en
ik wachtte slechts op eene kleine ver
hooging van mijn salaris om haar cot
juffrouw Jim Martin to maken. Jïïohter
zag ik geen enkele kans op die kleine
verhoogiag daar, waar ik nu wae, ea
ik wilde niet gaarne op eene andere
lijn gaan, want dat zeu Molly verla-
ten zijn.
Eens zeide Bob tegen mijJim,
zullen jij en Molly dan soeit eens trou
wen gaan
,/Zeodra als ik myco verhoogiag zal
hebben gekregen,zeide ik, „maar ik
zie niet in, hoe ik die hier zal krijgen.
Waarom vraagt ge er Billy niet
om vroeg hij.
Ziet u, Billy noemden wij altijd den
heer Thedlerd achter zijn rug, na
tuurlijk maar ik verzeker u, dat wij
altijd hoogst beleefd waren, wanneer wij
voor bem stonden.
z/Hij egu niets voor mij doen,'' zeide
ik, «want ge west dat ieder van de
treiapoetsers te Georgetown, graag voor
mij in de plaats zou willen komen,
en hij zal my nu juist niet eeae ver
hooging geven, om mij eens een pleizier
te doen."
z/Wel," zeide Bob, het kan toch geen
kwaad om het eons te probeeren."
Zoo ging ik den volgenden dag in
mijn beste plunje naar het bureau der
maatschappij, en vroeg den heer Thed-
ford te spieken. Na eenigo minuten
kreeg ik ten antwoord, dat ik binnen
kon komen en zoo deed ik. Daar zat
hij een breed, zwaargebouwd man,
met groote, gladde knevels en een dik
ken gouden bril op zyn neus.
z/Wat i6 er van je dienst? Ik heb het
erg druk," zeide hij.
Ik vatte moed en zeide wat ik
wenBohte.
//Hoeveel verdien je nu vroeg hij.
«Vyf en veertig dollars in de maand,"
autwoordde ik.
Toan drukte hij de lippen op elkaar,
kuchte eenige malen en zeide toen
i/Ik zie niet ia, waarom ik je meer
zou kunnen geven, mijn waarde. Ziet
ge, uw betrekking is geen verantwoor
delijke; zij vereiseht sleehls wat lichaams
kracht ea we kunnen mannen geaoeg
vinden, die blij gsaoeg zouden zijn uw
plaats tegea dat salaris in te nemen.
Daarmede keerde hij zich om, ging
voort mot deu brief, dien hy bezig was
ie schrijven, en ik begreep, dat ik kon
heengaan.
Ik moet bekennen, dat ik niet prettig
voud te moeten heorea, dat er niet veel
aan was, eene machine te stoken, en ik
kreeg grooten lust om mijn baaatjn er
aan te ?;eren, en naar een ander uit t»
zien. Maar Molly haalde toy over nog
eon beetje to wachten. Voor ik nu aan
hst voornaamste godeelte van mya ver
haal kom, moet ik u een en ander om
trent de lyn vertellen.
Ik heb u gezegd, dat het een lyn was
met enkel spoor, die liep van Junction
City naar Georgetown. De laatste plaats
was eene kleine stad van vijf of zes
honderd zielen maar des zomers kwamen
er velo inwoners van Chicago en zoo
deck ik dat de lyn rendeerde. Echter
was Thedford, die daar oen buitengoed
had, rijk genoeg om haar voor hem al
lien te explokeereu als hy dat wilde.
B»h woonde te Georgetown, on ik
woonde by hern in. Onze dienst begon
om acht uur des morgens en gewoonlijk
liepen wij de honderd on tien mijlen in
vyi ureo. Om drie uur 's middags kwa
men wij gewoonlijk terug en wnreu ota
iaciit UUl lïiUlö. Zoodra Wij O*
loods te Georgetown bereikt hadden,
was onze dagtaak ton einde, want dan
namen do poetsers de machine over an
maakten haar schoon, waarna sy weder
vuur aanlegden voor den volgenden mor
gen. Zooals ik gezegd heb nam ik myne
betrekking waar, in de hoop dat er een
zou komen opdagen en zoo hoopte ik
voort tot zekeren dag in Augustus. De
gekeeie zomer was buitengewoon wurm
geweest, maar dien dag was het zoo ver
schrikkelijk, alb ik ooit heb beleefd.
Gelukkig hadden wij onder het rijden
een koeltjemaar toen wy stopten
was het alsof wij in een oven waren,
ea natuurlyk verbeterde net er niet ep,
dat wij by een heat vuur werkzaam
waren. Op den terugtocht werd Bob
ziok en had work genoeg ©eö ziek goed
te houden totdat wy terug waren en
ging toen zo© spoedig mogelijk naar huis.
Zoodra de trein was losgehaakt, reed
ik de machine naar de loods, hopende
dadoljjk naar huis te kunnen gaan, om
mij te wasachon. Maar toea ik de ma
chine binnenreed, was het eerste wat ik
zag, dat de t^ee poetsers smoordronken
op een hoop sintels lagen uitgestrekt.
Dat zag er mooi uit, want zeker kon
ik nu tot middernacht blyven om de
machine schoon en haar voor morgen
gereed te maken; dat was al een warm
werkje by gewoon weer, maar op zulk
een avond was het vreeselyk om eraan
te denken. Nochthana or was niets aan
4e doen.
Nauwelijks was ik ermede begonnen,
of ik hoorde iemand binnenkomen. Op
ziende zag ik dat het Billy Thedlord
was. Opgewonden vroeg hij mij waar
Hunter was.
«Thuis", zeide ik, „en zoo ziek dat
hij niet op de baenen staan kan."
«Hemel!" riep hij uil; «dan zal ik
geruïneerd zijn.
Toen ging hij voort met te zeggen,
dat wanneer hij den volgendeu dag niat
op een bepaalden tijd in Chieago was
dat begreep ik er ten minste uit
het hem een kwart millieen zou kosten!
«Er is een trein, die uit Junction
City vertrekt om elf uur vyf, waarmede
u op tijd in Chieago kunt zijn," zeide ik.
«Wat geeft my dat?" vroeg hy. «Ik
bon twee dagen weg geweest en kryg
juist nu het telegram.Als Hunter hier was,
zou hij er mij wel brengen, maar zooals
het nu is kan ik wel thuis blyven en
het geld laten schieten."
«Mijnheer Thedford," zeide ik, «Bob
is ziek, maar ik kan de machine op tyd
naar Junction-city brengen om aan te
sluiten op den trein dien u wenscht;
maar u moet voor my stoken, daar mijn
twee poetsers dronken zijn, zooals u ziet,
en er is niemand anders ia dit dorp, die
de machine van den tender kan onder
scheiden."
Ik hoop dat die leugen my zal zijo
vergeven, want er waren drie ©f vi©r
man, die heel goed hadden kunnen sto
ken, maar het :';wam plotseling in my
op, dat Billy rny een mooie kans aan
bood, om hom ty laten zien hoe moeilyk
het was, om een machine over honderd
tien mijlen te stokeD.
«Kunt ge het doen?" vroeg hy. «Bodenk
«at het honderd en tien mylen is en het
is nu acht uur dertig, dus heb je slechts
twee en een halfuur om den rit te maken,
die gewonolijk het dubbele van dien tijd
eischt.
«Ik kan het deen," antwoordde ik,
«als u aan boord wilt springen, uw jas
uittrekkon en preeies doon wat ik zeg."
Zoo gezegd, zoo gedaan en binnen
tien minuten hadden wij de oude machine
op den draaischijf, draaiden haar om en
vertrokken.
Was de weg al ruw wanneer wy mei
onzen gewonen spoed reden, dien dag
toen wij dubbel snel lispon, waa het be
paald angstwekkend.
Als wij langs de bochten vlogen,
scheen hes oi v?ij uit m.t Spüer zouden
geraken by lederen zuigerslag, eu de
arme ou.te machine schok vu eu zwaaide
Zou, «lat ik hoe ik 'iok aan h«*r gewend
was, nu moeite had óm mij bij de sioom-
kraaii iu evenwicht te kodden.
Als het raij al zwaar viel, wat moest
hot dan zijn voor den arseen ouden Billy?
Ik kon nauwelyks mij» lachen
houdon bij zijn gezicht als ik hem aan
koek on kern hoorde steunen als hij do
zware blokken hanteordo, die wij voor
brandstof gebruikten.
De warmte van het weder, gevoegd
by die van den vuurhaard en het onge
woon werk, deden heaa er uitzien alsof
hij in een turkseh bad was. Het water
stroomde laegs zijn gelaat, zijn Btijve
witte das hing langs zijne schouders
als een natte lap en zijn mooi glad over
hemd zag er uit alsoi iossand een em
mer vuil water over hem had uitgego
ten. Zijn handen waren gescheurd en
gesprongen van het iioatsjouwen ea alles
bijeengenomen, was hij do deerniswaar
digste spoorweg-president, dien ik ooit
zag. Somtyds moest ik hem toeroepen
om wat meer hout op te gooien, en zeide
hem dat hij er spoedig den slag van zou
krijgen. Als hy echter trachtte te rusten
vertelde ik hem dat wy stoom verleren
en als hy dien trein wilde halen, hy
niet moest luieren bij hot werk. Als ik
er &aa had gedacht een wagen aan te
haken, toen wij vertrokken, zoudon wij
veel zachter geleopen hebben maar het
was te laat om thans daaraan to denken
en zoo ging kot voort, au door bosch-
laad, das langs graanvelden, nu eens
overhellende aan deze dan weder aan
die zyde, totdat ik ieder oogenblik ver
wachtte isi «en sloot terecht te komen.
Nochthans was het geluk met ons, en
wij kwamen te JuHCtiou-Cily juist ©m
elt uur. De arms cud© Billy kon nauwe
lijks van de machine afklimmen, maar
hij zorgde ervoor my to© te voegen
«Kom op mijn bureau aanstaanden
Zaterdag om twee nar."
Ik. vernam later, dat daar de Chicago-
troin in vertraging was, hij gauw naar
een kloerenwinkel ging en zich daar
opknapte, zoodat hy er weer als een
beschaafd man uitzag, zaoals hij niet
deed, toen hy mij verliet.
Ik spoorde ©e« stoker op, die den
tocht mol mij terug wilde maken en ik
kwam ten slotte thuis om 3 uur. Daar
ik de treiapoetsers wat opgeknapt vond,
ging ik terstond naar bed, want ik was
totaal uitgeput. Ik verleide Bob den
volgenden dag van raya tochtje ea ik
dacht dat hij zou sterven van het lachen
bij het deukbeeld dat de oude Billy voor
stoker had gespeeld
«Ik ben bang dat ge uw baantje ver
speeld hebt, Jixn, want hy zal er achter
komen, dat ge hem meer werk hebt
lateu doen, dan behoefd©."
Den volgenden Zaterdag, om twee uur,
vervoegde ik mij aan do woning van
den president, in spanning of ik zou
worden betaaid voor mijne extra werk
of weggejaagd voor myne onbeschaamd
heid.
Toen ik het kaatoor binaeatrad, zat
de oude man daar deftig en styf als
aliijJ, zonder eenigo teekenen fce toonea
van zijn hard werk.
«Wel, mijn jongen," zeide hy, «je heb
me flink gered, maar voor geeu tien
'luizend dellars z©h ik dat techtje neg
eens willen aoen. Tevens «eb ik bedacht,
dat je mij eens hebt willen does gevoe*
Job, dat ik niet heb gedaan wat je be
treffende je salaris hebt gevraagd en
daarom heb ik besloten dat deze lyn
voortaan je diensten kan missoa."
By deze woorden zeEk saija hart ia
mijne schoenen, want ik ken a zeggen
dat het niet gemakkelijk is eon ander
baantje te krijgen, wanneer je gsene aan
beveling kuat medebrengen van je laatste
betrekking,
Hy ging voert mot te zeggen:
«Ik heb hier eea brief van den direc
teur van de Chieago ea Western, dio
my vraagt of ik hem een machinist kan
aanbevelen met een scherp oog en eon
ku«l hoofd, os» huil jftieuwe» greoseu
naefcetsuehroia to rijden. Ik heb its usr-
vïooro s.-ittf'jp geschreven, UhS ik zoa
iemand kan aanbevelen, zekeren James
Martin, die mijn diens6 met I Septem
ber a. s. verlaat. Hst salaris bedraagt
honderd dollars in da maand. Ik kan er
je nog in vertrouwen bijvoegen, dat ik
mij nooit als stoker by je aal komen
aanmelden. Gosdoa dag, mijnheerl"
Dat is nu mya geschiedenis. Melly en
ik trouwdeu ea giegen t® Chieago wo
nen, Ik kwam op den nieuwen trein en
heb hem by iederen rit ep tyd gebracht
en zoo zult u begrijpen, dat maïs mij by
de maatschappij nogal raag. Ik heb Billy
nooit w®er gezien, es ik geloof ook dat
hij say niet wenscht te zien, want zooals
Bob mij vertelde, noemt man «dan enden
man ie den laatsten tijd «Martiws sto
ker", dat hij het wist en natuurlijk niet
aangenaam vond. Daar komt s&ijn maat
mij roepen, myakeor, en ik meet gaan.
IV.
Pretoria, 25 Sept. 1890.
Eindelijk ben ik dan toch goed en
wel bier aangekomen, en ik behoef wel
niet te zeggen, hoe bly ik was, toen de
reis eindelijk ten einde was. Mijn laatste
brief was niet heel erg vroolijk niet
waar maar ik was toen toch ook zoo
wanhopend gestemd, dat het me onmo
gelijk was, opgewekt te schrijven, 't Is
sinds dien tijd ook gelukkig veel ver
anderd. Johtje is Goddank beter, en hoe
wel erg teer, toch waer gezoad. Eerlijk
gezegd had ik niet gedaeht, dat ik 'haar
levend hier zou brengen, en nu ben ik
dubbel dankbaar, dat ik haar heb mogen
behouden. We gingen Zaterdagmiddag 12
uur uit Kaapstad. Prachtig weer, 's avonds
en 's nachts wel nog als winderig, doeh ons
hinderde dat volstrekt ni®t meer. Zon
dagmorgen kwamen we in Mossalbaai,
waar weer verschillende passagiers erbij
kwame». Dat was een toer, want hot
bootje, waar de mensehen mee aan boord
kwamen, slingerde verschrikkelijk, zoo
dat ze letterlijk overgegooid moesten
worden. Nu ging het te 1 uur weer
verder en den volgenden morgen vroeg
waren we te Port-Elisabeth. Eerst zou
den we daar tot Dinsdagmiddag moeten
blijven, doch ongelukkig moest er eene
geheele lading van een andaro boot
overgeladen worden, en is het Woensdag
5 uur geworden voor we weg konden.
Dat was erg vervelend, zoo drie dagen
doelloos ergens te moeten liggen, als je
zoo graag voort wilt. Enfin, er kwam
toch ook een einde aan en Donderdag
morgen waren wo weer te East-Londen.
Daar bleven we tot 's middags 5 uur en
t©en verder tot Durban, waar we
Vrydagmiddag 2 uur aankwamen.
't Weer was in de laatste dagen al
warmer geworden en 't was dan ook
verrukkelijk op zee, ja ik geloof haast,
dat het geen dag zoo mooi is geweest als
op dia reis en nu bad iedereen me
nog al zoo bang voor die ïeSs ge
maakt.
Hoe bly we wareD, dat de zeereis uit
was, kan ik jelui oe mogelijk zeggen,
want hoewel we het in allo opzichten
goed ja zelfs best hadden, verlangden
we toch erg weer om op den vasten
wal te zijn. Eerst was 'fe plan, dat we
tot Zondagmiddag in Durban zouden
blijven, maar er was een telegram van
Abram, dat hy ons in Volksrust zou
kome» halen eu we moesten dus Zater
dag al weg. We werden in Durban in
een mand afgehesciaec, dat was toch zóo
kluchtigHot waa net een groote wasch-
mand, op menschenhoogte, met een deur
er in. Nu stapte men op 't eene schip in; de
deur werd niet een ijzeren bout gesloten
en zoo werd je i.et ais een pakje, met
stoom op 't kleine bootje geheschen.
Vv cc:n erg raar getond, dat moet
ik bekennenmaar juf. Andersen en ik,
die tegelijk gingen met de kinderen,
hadden den grootsten schik, 't Is dan
met het kleine bootje nog zoowat een
kwartier varen, eer men in do haven
van Port-Natal is. 't Overladen van
mensehen en bagage had erg lang ge
duurd, want we kwamen net om 5 uur
in 't Hotel, 't Was het mooiste en beste
hotel waar we logeerden«The Royal
Hotel." We keken gek op, dat er in
eens niet anders dan zwarte bedienden
waren, 't Was ook een al to bespottelijk
gezicht, die pikzwarten, geheel in 'twit
op bloote voeten en van die groote witte
tulbanden op en met roode of blauwe
sjerpen om hun middel. Ons bediende
ook nog zoo'n zwarto vrouw, trouwens
op onze verdere reis ook, waren niets
dan zwarte bedienden.
't Was een erg mooi hotel, niet zoo
als bij ons in Amsterdam, dat natuurlijk
niet, maar voor Afrika was 't prachtig.
Er was geen tuin aebter, wel voor het
huis, doch eene prachtige groote binnen
plaats, mozaïk vloer en in 't midden
heelemaal met glas overdekt en gevuld
met tropische planten. '6 Was er heerlijk
zitten, vooral omdat het in Durban zoo
erg warm was, zat men daar lekker
koel. 's Middags bedienden die zwarteD,
met witte handschoenen aan, erg netjes,
't Was er overigens alles behalve netjef,
tenminste onzo kamer was sraefig, 't be
hangsel hing van den muur, en de twee
stoelen, die er per gratie stonden, waren
beide stuk. Eofio, 't was maar voor een
nacht, dus dat hinderde niet erg. Den
volgenden ochtend pakte ik mijn goed
zoo'n bettje over en reed Dog eea uurtje
met een tram, oza toch nog iets van
Durban te zien en 's middags 6 uur
giogen we in de spoor tot den volgen
don volgenden morgen halfeen, 'fi Was
een heele rit, zo© 18% uur lang, maar
't was toch cog al gauw om, we had
den eene besproken coupé en op de
baDk waren bedden gelegd, dus konden
we lekker slapen. De kinderen waren
ook den geheelen nacht bizonder zoet,
voeral het kleintje, 's Morgens 7 uur
waren we in Lady Smith en warden de
beddön weggehaald en konden we even
ons een beetje opfrisschen en wat eten.
In New-Castlo hadden we 1 nur tijd.
't Was me een geschommel van belang,
we vlogen soms heelemaal tegen elkaar,
want het ging in vliegenden vaart met
10 paarden, over bergen en dalen altijd
maar door. We kregen 3 maal andere
paarden, wat nog eeos evea verademing
gaf.
We waren vreeaelijk blij, dat het 8
uur was en we te Volksrust waren.
Abram was er en kunt u begrypen hoe
genotvol het voor ons was, dat we weer
te zamen waren. 'tWas echter pikdon
ker en we moesten een eind loopen, eer
we elkaar zien konden. Ik hal Corri
Na ar het duit 8 ch
van
E. VON KAPFF ESSENTHER.
Mejuffrouw Ottilia stond met een beangsd gelaat voor den spie
gel. Voor een meisje van negentien jaar is het zeker een lastige
vraag, of zij moei ©f leelijk is, als een jong schilder in het spel
ia en men dezen bekoren wil.
Voor het eerst was zij met hare beide ouders haar papa was
oud-generaal in het kleine badplaatsje gekomeD, en reeds den
eersten avond vernam zij ran de hotelhoudster, dat de schilder
Halbert van de plaats geboortig was en er zijne zomermaanden
altijd doorbracht. Ottilia had den schilder in Berlijn dikwyls boo-
ren noemen en ook af en toe iets van zijne werken gezien. Hy
schilderde, niettegenstaande zijne afkomst uit een visschersdorp,
't welk eerst kort geleden tot badplaats bevorderd was, geen zee
stukken, ook goen reikhalzend wachtende vissehersvrouwen, geen
thuiskomende visschers, maar vrouwelijke studiekoppen. Dat was
zijn lievelingswerk. Slechts schoone, geïdealiseerde vrouwenkop-
pen, meest van zuidelijk karakter, dan met loshangend haar, dan
gedrapeerd met eene mantilla, dan met dwepend opgeslagen-, dan
met droomerige, smeltende oogen, dan lachend de tanden zichtbaar
op elkaar geklemd, dan met een bloeiende roos ©p de borst enz.
Deze koppen van Halbort waren zeer in de mode; zij werden in
familiebladen overgenomen en in fotographieën voor de winkelgla
zen tentoongesteld.
Op dien eersten avond wees men Ottilia eene dame, die Hal-
bert in den verigen zomer als «vrouwelijke studiekop" geschilderd
zou hebben. Het meisje was niet erg jong meer, maar had een
fijn geteekend, buitengewoon profiel. Hat prefiel, dat was juist
Ottilia's wanhoop! Zy had een aardig figuur, lachende bruine
oogen, frissche gelaatskleur, bruin haar met esa rooden gloed, eea
fatsoenlijken neus, maar zij had geen profiel, of liever zij had er
een, dat aan een mopshond deed donken. Haar groote, ofschoon
frissche en niet onedel gevormde, mond stak vooruit bij het bo
vengedeelte van het gezicht; haar prefiol spotte met alle wetten
der schoonheid het was een dierentype. Niettegenstaande de
onregelmatige, bijna leelyke trekken, had Ottilia iets aantrekkelijks
in hare verschijning, want zy had mooie oogen en hare kleuren
hadden den zaehten gloed van jeugd en gezondheid.
Luitenant Van Kundorf was ook duidelijk om haar te Sprot-
tendorf gekomen, want met zijne zenuwen was het niet zoo erg.
Hij zwoer bij iedere gelegenheid, te pas of te onpas dat juffrouw
Ottilia bekoorlijk was. En dat deed haar ook goed; luitenant Van
Kundorf zag haar profiel niet. Waarom stond ze echter heden zoo
bezorgd veor den spiegei? Wat zou de schilder Halbert van haar
zeggen? Hij zag stellig haar profiel.
Reeds in de eerste dagen had zy hem leeren koaneD, want in
Sprotttenderf kenden alle mensehen elkaar. Hy was een knap
jonkman, blend en 'groot, met jomgeasaohtige manieren.'s Avonds,
toen iedereen aan strand wandelde, by een praehtigen zeasondur-
ga»g, had hy haar en mama zonder plichtplegingen aangespro
ken. De dame3 moesten het niet kwalijk nsmen, dat hij zich zelf
voorstelde, in dit nest kende men elkaar tooh van don eersten
dag af, en het was onaangenaam ®m elkaar tieamaal op een dag
stijf voorbij te loopen. Wie alleen blyven wilde, moest naar een
kolenbrandershut gaan of naar eene groote badplaats. Mama had
dit gebrek aan formaliteit wel wat zonderling gevonden, maar
ten slotte: «men moest een beroemd kunstenaar wat toegeven".
Zij kenden elkaar sinds een uur, en eer zy het wist, zat Ottilia
met hem in een notendop van een boet. Mama bad eens
deels em het gevaar, anderdeels om hot weinig passende, er zich
tegen verzet, maar zij bleef toch nog in 't gezicht van mama.
Nog dionzelfden avond roeide hij met de «mooie Stine", een vis-
schersdochter, op zoo. Stine hield de riemenditmaal kwamen zij
uit het gezicht. «Op badplaatsen mag alles", beweerde hy, «en
Stine is een prachtIk kan niet genoeg naar haar kijken, als zij
roeit. Zij is mijn volgende kop". En daarom bekeek Ottilia zich
zoo beaorgd in den spiegel. De schilder beviel haar met zijn on
gedwongen manieren, ofschoon hij in het minst niet galant was.
Anders van nature bang, had zij zich met hem in de boot recht
trotsch en gelukkig gevoeld. Hy was zoo sterk, zoo zelfbewust.