HET MOPSJE.
tweede bead,
Gebrek aas Smaak.
De Dochter van den Kapitein.
FEUILLETON.
- 4
BEHOORENDE RIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
VAN
Maandag 12 Jan, 1891.
III.
Ia de laatste weken mochten we wer
kelijk onzen landgeneoten niet hot var wijt
maken, gebrek aan smaak te hebben. Wie
maar een epen oog had voor <ae sierlijke
oe losse bewegingen onzer schaatsenrij
ders, moest wel bekennen dat een volk,
dat in dit edel vermaak- zijn behagen
schept, een waar enthousiasme toont, ook
wei tot andero goade neigingen te krij
gen is. Het is al'IeS maar een kwestio
van tijd ea gewoonte, alles immers wat
ongewoon, nieuw of vreemd sebij/.c, wordt
aanvankelijk" met een zekeren achter
docht beschouwd, osi alras, waauoer het
goede e'ma gebleken is, het volle bur
gerrecht te verkrijgen. Nu, wij Hollan
ders zijn voor aile nieuwigheden altijd
een weinig huiverig, en we gaan nimmer
zooals het heet „over één nacht ijs", be
halve misschien ia da eigenlijke betee-
kenis van het gezegde.
Is dio dagen van ijsvermaak, wansoer
ik het geheele huisgezin, vrienden en
kennissen, naar de ijsbanen sag trekken
en zij mij moederziel alleen met u hoop
werk te huis lieten, hield ik hot ook niet
lang uit, maakte aae diets dat 'i werk
wel liggon kon bleven, riat niet elk jaar
zulke prachtige ijsbawen opleverde, kort
om, voordat ik het zelve wist, had mjjn
„tweede ik" het reeds goed gevonden en
mo vrijaf gegeven. Geprefitecrd hebben
we allen, het werk heeft er wel onder
geleden, maar nimmer hadden we onder
houdender tafelgesprekken, wanneer on
der het middagmaal ieder zijne tochten
en wederwaardigheden vertelde, allen
natuarlyk met /kleuren als boeien" en
met een eetl&st, waar de beste bereke
ningen van onze keukenmeid bij faalden.
Maar ook van het goede kaa men wel
eens to veel krijgen en ik verlang er
naar, mijne wandelingen weer te hervat
tan, hetgeen zeer zeker de wenseh van
alle //ware" wandelaars zal zijn.
Als ik me goed herinner, dateert mijn
laatste wandeltocht van eenige dagen
vóór St. Nikolaas. Ik maakte toen een
stadswandeling, bekeek de winkels, deed
hier en daar eens inkoopen on maakte
zoo ongemerkt eea geheelen middag zoek.
Er waren nogal zoo eenige cadeautjes te
koopen behalve myne naaste bloed
verwanten en eenige vrienden, has ik nog
een paar lieve nichtjes, die in de eerste
plaats bedacht moesten worden.
De eerste voor wien ik een winkel bin
nen ging, was mijn vriend B., die, pas
getrouwd, mij zyn aood klaagde, over
nu niemand zal 't raden, over de slechte
keus en de weinig praktische dingen, die
men hem bij gelegenheid van zijn huwe
lijk had gestuurd.
,/Ja, zie je," zeide mijn vriend, ,/wat
heb ik nu b. v. aan die meesto geschen
ken, het zijn alle eadeaux in zilver en
.kristal geweest, mijne vrouw heeft er
maar werk mee om ze glimmend te hou
den in haar glazenkast. Daar kregen we
zooeven vier, zegge vier taartenlepels
cadeau, behalve wat we dubbel kregen
in wijnkarafien, messenleggers, dessert
mesjes en hoe 't al heet.
Er was niemand, die er aan dacht om
ons iets nuttigs te geven, laat staan iets
practisch, het moest alles pronk zijn.
Nu vraag ik je eens, vervolgde mijn
vriend in één adem door, wat donken de
meosehen wel van my, om iemand met
een inkomen van J 1800, vier taartenlepels
te zenden?" Ik kon tegen zyne bewering
niet veel inbrengen en maakte my er
van af, door te zeggen, dat mea met zulk
een gelegenheid toch slseht iets alle
daagsch kon geven, hos practisch hot
ook mocht zijn. Daar mijn oude kaas-
raad aiij vertelde, dat hij nog eei? pen
dule, een parapluie-standaard en wat
al meer hougnoodige zaken miste, besloot
ik hem eens een fraai uurwerk bij ge
legenheid van het St. Nikolaasfeest te
zenden. Zoo gezegd zoo gedaan, en de
©ndergeteekende stapte een horloge winkel
binnen om daar een inkoop ts dosis. In
een ommezien stond de toonbank vel
klokken en pendules, maar nu kwam
juist de grootste moeilijkheid san mij
werd meer speelgoed dsn pesdules ver
toond, en v&u vorm- of eenig saaaak-
begrip scheen ds fabrikant hoe-genaamd
geen idéé gehad te hebben.
Zoo toonde men mij eea klok waarvan
het bovenstuk bestond uitten schommel,
waarop een zwarte jufier door eeis dito
particuliere zoowel als onzsr rijksver
zamelingen, en er is werkelijk niet veel
moeite voor noodig om van hem een
verklaard voorstander van die kunst
vormen to maken. Laten daarom alle
kunsiindustrieeien zieh weer op die oude
«doKulijke vormen toeleggen, laten zij alle
uithooaï8ohe vormen verbannen, daar wij
onzen eigen stijl, ome Rollandscke renais
sance, bezitten, die in eere gehouden
moot worden I Laten verder onze meu
belfabrikanten niet mser ih duitscho meu-
belpatroonbookon grasduinen, doch zijn
zij onmachtig eene goede teekening te
leveren, zij roepen de hulp in van een
degelyken are&itect, en het succes zal
niet uitblijven.
Het volgende jaar zag ik op de expo
sitie van „Kunst zij ons Doel" een schrijl-
lensonaar, welke naar bet ontwerp van
een bouwkundige hier ter stede ge
maakt was; het was een lust dit meu
beltje te zien, hoe uitstekend was het
gomodolieei J, welk een keurige verdee-
heer maar hees es weer werd geschem- ÜDg van de bovenkastroaar het was
maar altijd door, zonder *phouden, j ook. gemaakt ooor een bekwaam ontwer-
zoodat 't me op het laatst groen en geal i per en dit missen we bij <le meeste meu-
voor de oogen werd, en ir: dit genre j bolatukkeii, die we ztv dagelijks ie zien
ging het altijd raaar verder, hondjes ji,etkrygéu. H.k meubelfabrikant moeji zich
beweeglijke staart en kop, molens mee kunnen associceren met een architect,
steeds draaiende wieken, kinderen, die i zijn werk zou elke mededinging vao het
maar altijd doorwiptea locomotieven I buitenland met glans üoorataao, diezelfde
in vollen gan,~ 1 -:"u
alles om iemand zse-
aiek to maken. //Eu worden die dinges
nog al verkocht?" waagde ik te vragen.
i/Omeneer, dat soart pendules gaat
zeer gGed, we verkoopea er 7eei vaR,"
kreeg ik ten antwoord.
z/Maar ik heb nog iets dat u nog meer
zal bevallen," en iegelijk kwam de win
keljuffrouw met een groot wapenschild
aandragen, waarin een rond gat was aan
gebracht, dat een wijzerplaat bevatte.
z/Hoe vindt u dit wel o, meneer, het
is zoo'n fraai stuk, aileen deze week
verkochten we er wel zeven van, ea
freule Y. dweepte er zoo mede, dat ze
het terstond wenechte mede te neme».
Nu, dwepen kon ik er lang niet mede,
daar de vorm van dit schild niet in zijne
lijnen harmonieerde met dien van de
wijzerplaat.
Het trok dan ook zoo de aandacht
hoe goed onze Delftsche porceleiiafa-
briek dit begrepen heeft door eea uur
werk in een pul te fee vestigen, waar
van geen der lijnen in strijd was met
den cirkelvorm der wijzerplaat. Niet
alleen was het geheel fraai, Kaar het
wat harde blauw werd door den rijk
gemonteerden koperen rand der plaat
goed getemperd. Evenzoo het bevestigen
van een paar candelafeers in eec paar
delftsche vazen maakte een verrassend
effect. Dit was zuiver hollandsck werk
en kon met de beste fransche luxe
artikelen in stijl en vooral in prijs wed
ijveren.
Ik zal u maar het verhaal van wat
ik in de overige winkels zag, besparen, ik
zal maar zwijgen van die couranten (in
porcelein) tot asnhbakjes of bloemtuiltjos
vervormd met ezelsooren oris, eu waar
we een studie in gebroken schrift voor
ons hebben. Op een der aschbakjes staat
et Nieuw van de ag, tien-
uizend plaren per Dag, op een ander
staat ari-var-i wat charrivarri beteekent.
Gebakken rozen, dozen in den vorm van
een menagerie of tramwagen met luxe
papier. Met dit eene voorbeeld der Delft
sche faïence fabriek, dat succes had, met
een ander, de tentoonstellingen van meu
belen in het Paleis van Velksrlijfc, waarbij
sommige fabrikanten het ingezondens
viermaal verkocht zagen, is wel aange
toond, dat wij Hollanders lang niet wars
zijn van goed en degelijk werk. Wat
een uitgebreid arbeidsveld staat er neg
voor onze kunstindustrie opeD, wanneer
men maar gelieft dezen goedea weg
verder te betreden, welk een schat van
oude kunstvormen kunnen dan op onze
nieuwe luxe-voorwerpen worden toege
past. Geen Hollander of hij is nog niet
zóo verbasterd dat hij zich niet voelt
aangetrokken door die voorwerpen uit
vorige eeuwen, die kunstjuwcoleD onzer
architect moest zich met het plaatsen
dor meubelen en de stofieering belasten,
en onze woaingen zouden met dezelfde
onkosten or heel wat beter uitziöD. Ik
noem kier slechts de meubelmakers, doch
bijna elk vakman zou een architect kun
nen raadplegen om ons werkelijk iets
gestyleerds te vertoosen.
En ook deze architecten zou do fa-
brikast niot noodig hebben, onze gegoede
klassen zou mes van smakeloosheid sist
belichte», dö stroom v>.u prullen zou ge
heel ophouden, de een- ea twee-guldens-
bazars zouden kunne keper-vergulde
s a ui story en «iet meer kwijt rakeu als....
<fe grondslag van hot schoonheidsgevoel,
23.m. goed on degolijk teekenonderricht,
bij ona volk niet to veel entbrab.
Reeds op de lagere school, de
plaats waar het geheele volk zij se
eerste opvoeding bekomt, moeten
de indrukken zóo zijn, dat ae blijven,
daar moeten de eerste beginselen vaa
het schoonheidsgevoel gekweekt worden
eu, met takt, in het kiad ongemerkt een
zuiveren blik voor het scboo3e en goede
gebraeht. Do lagere schoei moet eenmaal
Uet lichtpuat worde® ia den duisteren
nacht van smakeloosheid on onkunde op
kunstgebied, in deze leerscbool zullen weer
eenmaal do kracht en de geest ontwik
keld worden waarmede Nederland een
tweede eeuw van kunst en roem tege
moet zal gaa». Een gouden eeuw, als
eenmaal die van F/.ecW/K. Hendrik, met
haar breede schaar van kunstenaars en
geleerden, zullen we dan weer beleven
eu de nieuweron zullen onze eer even
goed ophouden als hunne voorzaten dit
zoo schitterend dedea. Daarom niet ge
wanhoopt; zal eenmaal het toekenonder-
wija niet een bijvak maar een hoofdvak
zijn, dan zal het toekomstig geslacht de
vruchten plukken van ons streven naar
het ware en sehoone.
Een Wandelaar.
Twee jaar was ik stuurman geweest
aan boord van den schoener Jessieka
pitein Martin, die geregeld vaarde tus-
schen Sydney, Nieuw Zuid Wales en
Hobarttown, van Diemena land. Onze
bemanning bestond gewoonlijk uit zes
koppen. Er was geen tweede stuurman.
Een jaar, voor ik mij had laten aanmon
steren, was zy overrompeld geworden door
vluchtelingen uit de strafkolonie, en to@D
zij twee of drie dagen later weer herno
men werd, had men haar behoorlijk van
wapenen voorzien.
Op de reis, die aanleiding gaf tot de
gebeurtenis die ik u ga vertellen,
kwam des kapiteins dochter voor het
eorst aan boord, nadat zij eenige jaren
op een kostschool had doorgebracht. Do
schoener werd naar haar gedoopt en
wanneer een schip op iets irotsch kou
zijn, dan kon de Jessié zich beroemen
J op het goeue uiterlijk van het meisje
wier naam bij droeg. Miss Martin was
een typisch engelsch meisje en even
schoon als de scUooüste harer zusters op
het land. Zij was toen negentien jaar
oud, gezond en vroolijk, en het was een
waar geneesmiddel voor een ziek meyjsch
oin haar te hooren zingen en lachen.
Daar onze reizen kort waren, hadden
wy me98tal dezelfde bemanning gedurende
geruimen tijd kunnen behouden; maar
op deze reis was dat anders. Twee van
de oudsten waren ziek geworden, terwyl
wij aan laden wareD, een derde was
op geheimzinnige wijze verdwenen, en
op den dag dat wij in aee zouden steken,
ging de kok met een boot naar land.
Dat was echter nog zoo erg niet, de vier
vacante plaatsen waren weder eren spoe
dig bezet. Als kok kregen wij eeu ando-
ro.'j neger met ecnu goedé aan beveling,
terwijl do drie matrozen engelsch spra
ken en van engelsche afkomst waren.
Wanneer men een bemanning ontvangt
van een aanmonsteriagakantoor, mort de
kapitein het met haar uiterlijk zoo nauw
niet nemen. Wanneer zij zijn, wat zij
beweren te zyn, moet hem dat genoog
wezen, onverschillig of het geheels zoodje
krombeenig, scheeioogig, kaalhoofdig of
gebocheld is. Het i3 hetzelfde als wan
neer de stuurman mannen aan den wal
aanwerft. Wanneer hy maar ziet dat hot
zeelui zijn, moot hij verder niet meer
verlangen. Do drie zeelui, die ik aan
wierf veor deze reis, zagen er heel on
gunstig uit, en ik zou niet op mijn ge
mak geweest zyu, wanneer ik alleen in
hun gezelschap was geweest, maar ik
nam ze zooals ze waren. Op zoo zouden
zij hun post en kunne bevelen hebben,
eu de tucht van een koopvaardijschip
drukt alia uitingen van weerspannigheid
tegen officieren den kop ia.
Oaze bemanning bestond nu uit zes
matrozen, kapitein, stuurman en kok, eu
juffrouw Jess bracht het getal op tien.
Hot is een afstand van 500 mijlen
van Sydüey tot Hobarttownmaar zoo-
dra wij Kaap Howe gepasseerd waren,
hadden wij de kust in 't zicht en wisten
waar wij schuilen konden als er storm
ophanden was. Onze bemanning was
ijverig aan 't werk, het weder begun
stigde ons en drie dagen long ging alles
zoo glad als 't maar zijn kon. Ik had
twee vau de oudere en een van de Dieuwe
mannen onder mijne bevelen en don
vierden n-icfet toen wij recht voo den
boeg liepen, boog de asan aan het rad,
die Needham heette, en die verscheidene
reizen had gemaakt, naar mij over en
zeide
z, Mijn heer Loring, ik wilde u wel eens
ergens over spreken."
„Goed, wat is er
„Ik vertrouw die nieuwe mannen niet,
mijnheer."
„Waarom?"
„Zy steken hunne hoofden te dikwijls
by elkaar, mijnheer, en ze hebben met
Bill en Tom gesproken, mijn oude maats,
tot zy hen geheel hebben overgehaald.
„Waartoe?"
„Wel, mijnheer, over zeeroovers en
eilanden en schatten en al zulke dingen
meer. Ik sprak niet met hen en zy spra
ken niet met mij en daarom vertrouwen
zo me niet, maar ik kan 't niet helpen
en geloof', dat er iets niet in den haak is."
Ik was noch verwonderd noch veront
rust. Zeelieden bespreken altijd zulken
onzin onder elkander en aan boord is
er altijd een, die op de gelegenheid loert
om een wit voetje te krijgen. Needham
was afgetrokken en zonderling, zooals ik
de mannen had hooren zeggen en daarom
had het trio niet tegen hem gesproken.
Ik daoht eens over de zaak na, be
dankte toen de man voor zij De inlichting
en vroeg hem zijne oogen open te hoü
den. Wij hadden den geheelen nacht een
lichte bries en de volgende dag was het
fraai weer. Van middag tot middernacht
hadden wij een stijve koelte en op den
morgen van den zesden dag waren wy
onder de kaap. Toes ging de wind vlak
ligges-; en den geheelen dag zou geen
veertje hebben bewogen.
Ik had de nieuwe mannen nauwkeu
rig bewaakt, sedert Needham zijne ver
denking opperde; maar er was niets te
bemerken, dat zijne vermoedens had kun
nen bovestigon. Zij waren gewillig, stipt
en onderworpen ea ik liet alle gedach
ten aan eenige samenzwering varen on
van Needham hoorde ik ook niets
meer.
De wacht van den kapitein was van
achten tot twaalven. Om negen uur lag
ik in mijn hangmat, de kapitein zat een
pijp te rooken en Jess was in de kajuit
bezig met een handwerkje. Er was
thans geen wind, terwijl de nacht helder
en do hemel met sterren was bezaaid.
Er stoed een man aan 's stuurrad, maar
't was meer voor dcu vorm, want hij
had niets te doen.
Pio t seli ng, r-j rv: ij 1 de kapi t e in o ver het
halfdek wandelde, riep er iemand op
da voorplecht „moordEr volgde een
worsteling en een plons en een wanho
pige stam riep uit het water:
„Muiterij aan boord, kapitein kijk
uit
Het was de stem van Needham, die
doorstoken was en overboord geworpen.
Het volgende oogenblik zag de kapi
tein alle mannen voor den mast met
handspaken en ander tuig gewapend. De
tiegerkok was bij hen en de oude man
begreop spoedig, dat, or volslagen mui
terij was uitgebroken. Zonder een woord
te spreken sprong hij omlaag in de ka
juit en grendelde de zware deuren achter
zich. Ik had het rumoer gehoord en was
nu gekleed on zoo waren wij, de kapi
tein, Jess en ik, tegelijk gevangen.
„Muiterij, Loring I" riep de kapitein,
toen ik de dokkajuit binnentrad. „Wa
pen u, en we zullen den schurken een
lesje geven, dat hen zal heugen."
Nauwelijks had hij gesproken of hij
werd in den rechter schouder door een
kogel getrofien en een kogel op mij af
gevuurd, ging rakelings langs mijn hoofd.
Een der muiters had door bet open zol
dergat gevuurd.
De kapitein wankelde naar de sofa
en in ee?i ommezien had ik het licht uit
en het zware bovenluik dichtgetrokken,
zoodat we nu veilig waren. Wat er ge
beurd was behoeft geen uitlegging. De
bemanning had zich van deu schoener
meester gemaakt en Needham was ver
moord geworden omdat hy niet aan het
complot had medegedaan. Iki had een
revolver en ik wïlda naar het dek gaan,
raaar do kapitein hield mij terug.
„Blijf hier, Loring. Het is vergeefsche
moeite, zy zouden u doodeu veor ge op
't dek waart
„Maar wij moeten den schoener terug
hebben I" zeide ik.
„Zeker, maar wij kunnen het niet
deen, zonder ons leven er bij in te schie
ten. Voor 't oogenblik zijn wij veilig.
Help mij mijn jas uittrekken en kijk
eens naar mijn wond. Jess, neem mijn
revolver en ga in de campagne-gang staan
en bewaak de deuren.
Ik onderzocht de wondo zoo zorgvul
dig mogelyk en zag tot mijne vreugde
dat de kogel het been geraakt en afge
kaatst was. ÏDderdaad hij viel uit het
vleesch en ik waschte het bloed af. Het
was dus een pijnlijko, maar geen gevaar
lijke wond. Spoedig had ik haar verbon
den en de kapitein dacht, dat hij niet
verhinderd zou zijn een revolver te han-
teeren. Juist had ik hem overeind ge
holpen, toen iemand aan de deur klopte
en een stem zei:
„Hó daari Ik moet e@n woord met je
spreken
„Wat is er?" vroeg de kapitein.
„De schoener is ons, zooals je wel
zult weten. Wij willen je leven niet. Je
Naar het duit s ch
van
F. VON KAPFF ESSENTHER.
(Slot.)
„Ik wist niet, dat ik in uwe oogen zoo leelijk was waarlijk
nietMaar als het toch zoo is dan moogt ge mij zoo schil
deren, iDgeval het u voor „de verdienste" noodig schijnt.
„Dus rechtaf beledigd," zeide hij „gij vrouwen zijt allen ge
lijk, ge vat alles persoonlijk op I Dat schilderijtje zweefde me nu
voor den geest, en gij kwaamt daarbij in een bekoorlyk licht
uwe gelijkenis met het mopsje was ideaal. Gij bevalt mij nu een
maal zoo als gij zijt, mijn mopsje!"
Zijn hartelyke toon ontwapende haarhet mopaschilderij werd
ook niet uitgevoerd daarentegen was het een gewoonte bij hem
geworden oia haar „mopsje" te noemen. Dat woord beleedigde
haar, ofschoon zy het natuurlijk niet liet merk d. „Mopsje"
dat herinnerde onophoudelijk aan haar ongelukkig profiel, en hce
weinig smaak verried het orerigens om zijn vrouw zulk een bij
naam te geven lederen keer dat hy haar zoo noemde, kreeg zij
een koud, pynlyk gevoel van ergernis en misnoegen, en telkens
moest zij tot zieh zelve zeggon hij ziet maar altijd mijn profiel,
en hoezeer moeten hem daD andoren met onberispelyke gelaats-
snede bevallen Dia anderen de modellen Natuurlijk was zij
jaloersch van hen. Hij zeide lachend, dat het nooit anders geweest
was, sinds er gehuwde schilders bestonden, die vrouwelijke mo
dellen noodig hebber. Ook had hy haar een plaats achter een
groote draperie gewezen, waarheen zij, door eene deur zacht te
openen, ongemerkt komen kon. Zoo kon zy hem uit de schuil
plaats gadeslaan. In het begin beloofde zij zich zelve, nooit den
post van luistervink in te neme® maar eens, toen haar de zit
ting al te lang scheen te duren, sloop zij toch met eon kloppend
hart naar den schuilhoek.
Halbert schilderde eene „jonge Anaalusische," Het was een
aardige, jonge brunette uit Groot-Liehterveld. Hy riep haar juist
toe „Knoei toch niet zoo aan den sluier. Alleen zooals ik hem
gelegd heb geeft hy u een goed veorkomen anders ziet ge er uit
als een dom, onbeduidend ding
Ottilia kwam juist lachend te voorschijn. „Beknor toch het
arme kind niet zoo, zij heeft immers den sluier slechts vastge-
stoken." „Nu, ge kunt wel gelijk hebben, mopsje."
Het model vertrok den mond tot een grijnslach, en Ottilia
voelde weer dien steek in haar hart de bijnaam was toch al te
kwetsend voor haar. Rafael had zyne Fornarina geschilder!
Rubens zijne vrouw, de sehoone Hélène Fourment, en zoo hadden
talrijke schilders zieh vermeid in de schoonheid hunner vrouwen
of beminden. Eu zij zij was voor haar man het „mopsje
Het was toch al te hard
's Avonds van denzelfden dag nam Halbert haar mee naar een
café, waar kunstenaars samenkwamen. Zij ging daar niet graag
heen. Er werd vreeselijk gedampt en de heeren drakten zich wel
wat heol plat uit. Maar het was de avond, waarop de getrouwde
hoeren hunne vrouwen meebrachten, en zoo moest Ottilia ook mee.
Halbert dronk het welzijn van zyne „Andalusisehe„, die bijna
gereed was; hy Uronk een beetje te veel en werd overmoedig tot
in het dolle. Ottilia voelde zich daarbij Diet op haar gemak. In
haar oudera huis ging alles altijd zoo waardig en defsig; haar
vader was generaal geweest en de jonge luitenants waren natuur-
lyk zeer beleefd tegen haar. De collega's van haar man waren
ook wel vriendelyk. maar toch op een ongegonesrde manier. En
toen nu haar man onder algemeen gelach eenige oude akademie-
lui bespottelijk maakte, amuseerde zij zich \olstrekt niet, ja zy
was ten hoogste misnoegd. Do vrouw van een oude collega be
duidde haar, dat haar man zich wat moest kaltneoren de grap
werd wat al te dol. Maar daar riep Halbert de oude dame op
luiden toon toe: „Geef u go®ne moeite, mijne vrouw tot opposi
tie te brengenmijn „mopsje" is goed."
Ottilia had wel in tranen willen uitbarsten. Nu noemde hij haar
„mopsje" voor het geheele overmoedige gezelschap, en zij zou nog
zyn gedrag goed moeten noemen. Hij bemerkte ook in 't gehetl
Diet, hoe onbehagelijk zij zioh gevoelde. En zij b'eef „mopsje,"
Halberts collega's noemden haar achter haar rug ook zoo, dat
wist zy. Onwillekeurig moest zy boos zijn op haar man, die haar