Een Reis naar Pretoria. HUID II ASILII1B. kunt een boot krijgen n zoo gauw mo- I gelyk vertrekken." «Maar wij wenschon niet te vertrek ken." ,/Wee3 niet gek, oude man, Wij heb ben den schoener en wij zullen hem weten ie houden. Wij hcbbeu je hier niet noodig. Als je ons aanbod niet aanneemt, als je er om wilt vechten, pas dan maar op!" „Dat willen we jui3t doen," antwoord de do kapiten on toen werd alles stil. Ik kroop tot boven aan da trap van de campagne en hoorda de muiters op fluis terenden toon beraadslagen, en neen ik poogde te hoorea wat zij zeiden, snelde een man naar het stuurrad en. de andere begonnen zeil te maken. De stilte was voorbij. Ik wist welke koers zij zouden nemen, zonder een blik op 't kompas to werpen. Zy stuurde gaar 't westen, waar schijnlijk naar het Konings-eiland ea daar er tusschen da zuidkust van Au stralië en do noordkust van Van Üie- menslaod oen afstand lag van 200 mijion, zou er geen vrees zijn dat zij een vaar tuig ontmoetten grooter dan een kuatvaar- vaarder, bonevens een menigte prauwen en andere kleine schepen. De bries stak sterk op en de schoener danste voorwaarts alsof er niets bizoaders te doen was. „Ze zullen ons wel een poos met rust latea, misschien wei tot morgen," zeide de kapitein, „0n wij moeten ons gereed maken." Eerst maakten wij eene barricade voor de deur van da dskkajnii en gebruikten daarvoor de sofa, fcalels en stoelen. Toen haalden we vyf geweren voor den dag die wij laadden, plaatsten vijf hartsvan gers gereed en bovendien hadden wij elk een revolver. Wij w«rkten in het donker, maar we wisten waar eik ding geborgen was. Misschien zoudt ge denken dat he-t meisje ineoflgezonken was, maar geen spoor daarvan. Integendeel, zij drukte de hoop uit dat de aanval spoedig zou be ginnen. Toen wij alles gedaan hadden, wat wij kouden, zetten wg was neder en wachtten tot de nacht voorby zou zijn. De schoener liep vlug voor den wind en de morgen brak aas zonder dat man ons had gestoord. Toen werd er zeil ingeno men, het schip bijgedraaid en zoodra de mannen wat gegeten hadden, kwam de aanvoerder tot ons en riep; z/tié daar!" /,Wat is er P" antwoordde de kapitein. z/We willen jslui nog een kans op leven laten. Je kunt een boot, riemen, zeil, water en mondvoorraad krijgen, en niemand zal je hinderen weg te gaan." wEn als we sens weigeren?" z/Dan kotne ja bloed over je eigen hoefd. ifl®ver daa de schoener over te geven, sfcekea we haar in brand met jou erin. We zulten j® e«n halfuur bedenk tijd geven." Wy verlangden geen twee minuten. Wij waren niet alleen besloten om den schoener niet te verlaten, maar om baar te heroveren. Wy verwachtten het eerst door het zoldergat aangevallen te worden, maar dat zou niet baten, daar het slechts een gedeelte van de kajuit bestreek. En, zooals we later ons over tuigden, was het eenige vuurwapen, dat de muiters bezaten, een dubbelloops pistool, dat reeds afgeschotea was ei niet kon heriaden worden bij gebrek aar. ammauitie. Zy konden dus de cam pagne-deuren inloopea maar wij hoopten dat die zouden weerstaan door de bar ricade. Door het ruim konden zij ons niet naderen, want dat was vol. Wij gebruikten ogd stuk brood en een glas wijn en ia dien tijd kwam men ons antwoord halen. Do kapitein antwoordde, dat hij niet wilde vertrekken en waar schuwde om niet tot het ergste over te gaan Wij hoorden hen zachtjes rondsluipen en op haar eigen verzoek, werd Jess toe gestaan om eau gedeelte van de barri cade weg te ruimen en de trap op te gaan om te luisteren, terwijl de kapitein i>u ik met onze geweren gereed stonden om iederen aanval door het zeldergat, af te slaan. Jess wilde terugkomen oas te rap- porteereu, toen een stormram de deuren indrukte op een armlengte van haar en da mannen, die hem hanteerden een gil lend gehuil uitstieten op het gezicht van het meisje. Van duizend personen, man nen of vrouwen, zou er geen een gedaan hebben wat zij deed. In plaats van over de barricade terug te springen, legde zij haar revolver aan en sahoot er een door zijn hoofd, zooals hij voor haar stond. Toen hij met zijne wapenen in de hand voorover stortte, riep zij ons toe haar te volgen en nog tweemaal knalde haar revolver, alvorens wij over do bar ricade waren. Toen wij op het dok kwameD, was het alleen Jess, aio nog overeind stond. Twee doode kerels en een doodelijk ge wonde lagen op het dek en de andere drie waren naar de voorplecht gevlucht. Eeuigo minuten later kwaaien zij op hunne knieën kruipend, bidden en smee- kan om lijfsbehoud en zij kronkelden als wurmen toen wy hen bonden. Jass had twee van de nieuwe mannen gedood en dan negerkok doodolyk gewond, de muitery was onderdrukt en het schip heroverd, voor men honderd tellen kon. Hare bewegingen waren zoo vlug ge weest en haar wapen was zoo flink ge hanteerd, dat a.los voor haar had moeten wijken Uwe haren zouden u te bergen zyn gerezen als ge de bekentenissen van die ellendelingen had aangek erd. De overrompeling van dea schoener was lang te voren overlegd. Hadden wij hot aanbod van de boot aangenomen, dan zouden wij vermoord zijn geworden, nog voor wij het dek hadden bereikt. De aanvoerder was een ontslagen boef, Ike Reese genaamd, en hij had voorgesteld om den schoener in een zeeroover te veranderen ea zijne bemanning te ver* sterken met do bemanning van kleinere vaartuigen, die hij dacht te plunderen, De neger stierf' binnen een uur en de drie lichamen gingen zonder plichtple gingen over boord. Gedurende den voor middag werkten wij den schoener naar den oost en tegen den middag kregen wij een paar man van eets britschen koop vaarder en kwamen te Melbourne, waar wy verslag deden van het gebeurde en onze gevangenen uitleverden. y. Pretoria, 10 Oct. 1890. Aan mijne belofte van de vorige week wil ik nu al maar vast gevolg geven en weer eens beginnen met achrijveu. Nu bon ik al reeds by ua 14 dagen hier en begin me al reeds een klein beetje aan alles te gewennen. Ppettig vind ik het echter nog lang niet en iederen dag denk ik neg met weemoed aan dat heer lijke Holland. Men kan zich dan ook moeilijk voorstellen, hoevele ongemakken er hier in de huishouding zijn, want niet alleen dat men meest alles zelf caoefc doen, wat natuurlijk vooral met de warmte minder aangenaam is, maar alles is erg ongeriefelijk ingericht. Verbeeld u, geen druppel water in huis! Dat is toch zoo lastig, vooral voor ons, die gewend zija het kraantje maar open te draaien. Het drinkwater moet zoowat 10 minu ten ver gehaald worden en dan nog ge filtreerd en gekookt. Om te wasschen gebruiken we water uit de voren, die iar-ig8 do straat loopen, dat ziet er zoo wat uit alg slappe thee en heeft geen erg aangename lucht. Er zijn wel huizon, waar putten saei een posap bij zijn, doch zoo gelukkig zijn wij niet. Waterlöozing is er in 'f. geheel niet, alles moet zoo uiaar weggegooid worden. U kunt denken hoe onplezierig dat alle maal is, en er moot een tijd over heen, eer ik a^a dat alles gewend ben, en niet meer met Heiland vergelijk. Men eet compleet stof, zéo heb jo alles schoon en dadelijk is hof weer smerig. Enfin het is by allen zoo, dos zal ik het me maar niet aantrekken. Ik ben ten minste al zoo ver, dat ik eenmaal per dag alles schoonmaak ea is 't dan weer stoffig, dan iaat ik het in Godsnaam maar bak ken. 'tls steeds heerlijk weer en dat i« een groot genot. De voordeur staat meestal maar open en wie lust heeft, komt maar binnen, yerbeeld u, we hebben geen schel aan de deur, maar zoo'n soort klopper, net als in dan oudervvetschea tijd wat kluchtig hé We hebben anders heerlijke kamers. De eeno voorkamer heeft Carl voorloopig en de ander is onze salon. Ja echt waar hoor, jelui zouden ver baasd staan van zooveel weelde, en ik kan me nog maar steeds niet begrijpen, dat die zuinige Abraca zoo ia do bus geblazen heeft. Op den grond een prachtig groot velvet carpet, keurig mooi, dan eene mooie iête-a-tête met 6 stoelen, zwart mot donker rood bekleed, ©en gewone tafel met mijn mooie kleed er over en voor het raam nog een klein tafeltje met een chenille kleed er over, waar de pendule enz. op staat. Abram heeft de kamer erg mooi laten behangen en onze Behilderyen hangen er, dus nu kunnen jelui wel denken hoe fijn. Eerst was er nog eene pianino in, dooh die is nu verkochtmaar wgiar- schynlijk krijgen we weer spoodig eene andere. Het is eene mooie, groote, hooge, vierkante kamer met een houten zolder, dat is niet overal, dikwijls is het maar linnen er tegen gespykerd. Dan heb ik achter eene huiskamer met aan den eenen kaat de slaapkamer en den an deren kant de keuken, met dispens, dat is de provisiekamer. Dat is dus nog al prettig dicht bij elkaar. Ik noem de keukeo altijd maar „het hok," want veel beter is het niet. 's Avonds slaapt onze boy er saefc soms nog wel een stuk of vier vriendjes. Ze liggen zoo maar op den grond op een zak of zoo iets, ©n dat op den ruwen vloer van roode metsel- 86e8nen waar ik mijn voeten aan feezeer als ik ar overloop, waarlijk de zwartjes zijn niet verwend. Eten geef ik ook maar net wat ik heb. 's Morgens een paar dikko stukken brood met of zonder boter al naar dat het valt, met wat slappe thee of koffie ea 's middags maar rijst met soepvJeesch en wat jus al naar dat ik heb ea dan 'g avonds nog een stuk brood. H.ecl wat anders dan onze hollandscha dienstboden hé Wij zelf eten ook maar driemaal per dag. Ziehier 1 hoe we ongeveer den dag doorbrengen. 'b Morgens 6 uur op, dan heeft de boy kokend water en seinen we elk een grootea kop ch colade. Abram moet dan om 7 uur naar den winkel tot half negen, in dien tijd kleed ik de kinderen aan en maak het ontbijt blaar; dat be staat uit brood, thee, eieren, kaas, ham enz. Dan ga ik hard aan 't werk tot éen uur, wanneer we «ten; altijd soep, vlsesch mot wat groenten als '6 er is tra eon paar aardappelen, meestal gab.uk- ken, wane gekookt zijn ze niet to genis ten; dan wat ryst met appels of perzi ken, gedroogd natuurlyk, dus altijd nog al oen drukka pot. De jongen maakt de groenten schoon en sehilt de aardappels, maakt vuur aan, hakt hout, haalt water en al die bijkomende ding©». Hij wasehfc ook altijd de borden en pannen en dat doet hij butor dan menige meid. Ook do vloeren schrobt hij, maar van verder werken heeft hij geen flauw begrip. Om 4 uur of half vyf drinken we thee en avonds 7 uur eoupeeren we tast thee, brood, sardines, worst of wat er zoo is. Na het etea, drinken we ook altijd da delijk een groote kop koffie waf me, nu ik er aan gewend ben, erg goed bevalt, 'a Avonds drinken we meestal een beetje limonad® ef sherry, wijn of bier. Wat het eten betreft kan ik bet du3 best uithouden. Alles is eehtur banjer duur. Een klein broodje, dat in Holland 8 ut kost, kost hier 80 cent, 15 beschui te i voor 1 shilling (60 cent) en dan nog kleine. Een klein savooie kooltje, da» we te j ons voor de beesten zouden gooien 4i cent en zoo alles naar evenredigheid. ,/vtroleum kost soowat 80 ets de kan, dat niet bar? ©ok de wasch loopt erg op, want ik moet voor ons beiden en de kinderen ƒ6 in de week geven en twee staven zeep van 60 ets het stuk. Ik krijg daar eekter alles gestreken voor to huis. Mangelen kennen ze hier niet; alles wordt gestreken, en 't is wel niet bizonder mooi, maar men doet het er mee. yieesch ia goedkoop, 30 ets per pond, maar het is meestal ongenietbaar zoo taai en het wordt aoo zonderling afgesneden en afgehakt. Voor een emmer aardappelen bstaalde ik f 3. Er wordt hier wel veel verdiend, maar ook banjer veel uitgegeven. Witte suiker kennen zo hier niet, 't ia allemaal vaa die iichto stuk, dat is de gewone prijs. Er zitten 2 kippen te broeien ®n ik hoop maar dat ze goed uitkomen. Zoadag aton w® een van de hanen, we hebben er zoowat 8, dus moeten er noodzakelijk wat oprui men. Oase aap ia ook halaas gestorven. Dat spijt me erg, want 't was vermake lijk om te zien. Abram heeft een prachtig paard en een lief rijtuigje, waar wo dikwijls in rijden, wat natuurlyk erg heerlijk is. Van middag zijn we o. a. naar Sixmylspruit geweest, een uur vaa Pretoria, met allebei de kinderen en den boy. Corri zat haast voortdurend bij den boy, ze is er niets bang meer van, gaat zelfs graag mso boodschappen doen. Eea enkele keer zegt zq nog maar „varna mannen vies"., maar ze is er niet bang meer voor. Mijn t kindermeid is alweer weg. Dat gaat hier altijd zoo met raaide®, as doen maar wat ze willen, 't Is erg lastig, vooral nier. koken en dan op 2 kinder en passen. Kleine Jo groeit met den dag en 13 op d®n duur erg zoet. Ik ben erg blij, d*t ik maar steeds eondccssnvlk heb volge houden want nu heb ik hier nog geen druppel gezien, hoewel alle meuachou moeite deden er komt maar geen boer. Een fleseh melk kost 60 ets. Corri is al 3 dagen uit spelen geweest by dr. L. Do eerst® dag dat ik hier was, kwam mevr. L. haar halen en van deze week is ze al weer 2 maal er heen geweest, erg aardig hé. 't Is een lief vrouwtje, zoowat van mijn leeftijd, en er is ook nog eone zuster in huis, ook een zeer in huis, ook een zeer net meisje. De andere families, waar ik mee kennismaakte, zijn meestal veel ouder. Avonds en 's morgens is het lekker f koel en verder op den dag nog al warm. Ons huis is echter heerlijk koel, zoodat het ons niets hindert. Ik was de eerste dagen ook niet ©rg goed en dan na zoo'ü vermoeiende reis intens alleen voor alles 1 te staan was erg onplezierig en viel mc erg af. Vooral ook, omdat ik in de laatste tijden heelemaal dat drukke werken niet meer gewend was, en dan met die zwarten was ik niets in mijn schik. Nb zie ik het al niet meer. OORSPRONKELIJKE NOVELLE door W. F. van Termaeten. HOOFDSTUK III. Op Toonkunst" Zaag ea Liefde. Willem had goed geraden, toen hij zeido dat Adelheid met opzet haar masker had laten vallen. Zij was boos geweest over Hugo's onbescheiden beid en had hem dat willen laten gevoeien. Op den avond van het bal had zij veel satisfactie gehad van de zoo wèl-overlegde mystificatie en, het moet g«zegd wordea, toen ze na het bal masqué thuis kwam en over hot bastaard suiker. We h®bben veel eieren j gebeurde nog eens dacht, stelde zij zich van onze kippen en ik verkocht er al j met eenige voldoening voor, welk ecu vau wat ik kan mïsaen voor 15 ets perzonderling figuur de twee jongelieden met zo® weinig teederheid behandelde. Hij begreep het, begresp de oorzaak niet en het ontstemde hem. Lang boos zijn lag eshter niet in zijn karakter, maar hij viel soms ruw uit, wat hij vroeger nooit gedaan had, en dat prikkelde haar nog meer. Zij hield zich kalm, werkte vlijtig in huis ea maakte het hem bohagelyk, maar zy bleef koel tegen hem. En toch waren zij nog maar weinige maanden getrouwd. Halberfc was nu bovendien nog zeer ontevre den. De critiek had hem eenige malen onzacht aangepakt, vooral zijne „Andalusische". Het waren altijd knap geschilderde poppen- koppen zonder bezieling, zonder persoonlijkheid, die hij te voor schijn bracht. Weliswaar verscheen er een hoiatstu êfiguur van de Andalusische in eea voornaam modejournaal, maar dat was een schrale troost. Ottilia echter nam niet innerlijk deel in deze kun- stenaarsellenda. Waarom schilderde hij ook altijd naar die afschu welijke modellen „Gij behoort mij slechts uiterlijk toe, niet innerlijk", zeide hij eens tot Ottilia. „Gij vergist u ik wilde alleen, dat gij u wat meer naar mijn levensopvatting kondefc voegen". „Dat kan ik niet", antwoordde hij ruw. Zij zweeg. Met een stralend gezicht kwam hij eenige dagen later thuis. Hij had een wonderbaar model gevonden, een profiel alsof het door Praxiteles gesneden was, een heel jong, zestienjarig meisje, dochter van een koopman uit de voorstad. Hij had reeds met den vader gesproken, en de zaak was in orde, Hy wilde haar ie grieksch kostuum schilderen, ®n profiel, het haar volgens den atyl met edelgesteenten versierd. Ditmaal zou hij zeker slagen, En in bezielde woorden beschreef hij Ottilia de echoonheid van het meisje. Zij bleef koud. Om zich met hem op te winden over de schoonheid van eene andere,dat was te veel gevergd. Plotse ling brak hij zijn verhaal af; „Gij houdt niet van mij, anders zoudt go met coy gevoelen." „Gij houdt niet van mij, anders zoudt gij deze deelneming niet van my verlangen!" Na deze verklaring verwachtte Ottilia, dat haar man van het schoone model zou afzien. Maar de grïeksche jonkvrouw hield reeds den volgendon morgen haar intocht in het atelier. De eerste dagen bleef Ottilia rustig, koel, oogenschynlijk onverschillig. Zy sprak met haar man niet over het model. Hunne verhouding was zoo gespannen, dat zij by na ondragelijk was. Toen kon zy zich niet langer bedwingen. Tijdens de volgende séance zocht zij ongemerkt haar schuilhoek achter de roode por fiére op. Haar man schilderde niet, hij sprak. „Ik moet het telkens weer zeggen, juffrouw Greta, gy zijt zoo schoon, dat mijn tsekenstift niet- verder wil. Mijne hand beeft Ja gij zoudt het geluk en het ideaal van een schilder kunnen uitmaken, zooals Héikne Fourment het was Ottilia hoorde Greta's antwoord niet, die waarschijnlijk niet wist wie Héiène Fourment geweest was. Toen Halberfc een uur later zijn schildersezel verliet, was Ottilia verdwenen. Zij had het noodzakelijkste ingepakt ea was naar hare moeder gevlucht, die sinds korten tijd weduwe was geworden. Voer haren man had zij een brief achtergelaten, aldus eindi gende „Ik ben helaas niet gsschapeD, waarschijnlijk ook niet opgevoed, om een man, als gij zijt, gelukkig te kunnen maken. Ik gëef 12 uwe vrjjheid terugzoek uw levensideaal zooder u om mij te bekommeren". „Ik ben mij tegenover u van geen kwaad bewust", schreef hij terug, „mijn gebeten spreekt mij vrij. Gij hebt mij willekeurig en wreed verlaten". Zoo hadden zij elkander verleren eene dier oude geschiede nissen, die altijd nieuw blyven. Zij geloofden niet in elkander. Eon jaar ging voorbij. Daar las Ottilia in een berlijnsch blad „Da nieuwste studiekop van Halbert heeft ens bewezen, dat de kunstenaar zichzelf heeft teruggevonden, ja, wat meer zegt, dat hij eindelijk een grooten stap vooruit is gegaan. Deze studiekop heeft niets gemeen met de conventioneel ledige, gelikte friesche, grieksche en andalusische schoonheden, die de kunstenaar ons de laatste jaren aanbood; hij is wam en met gevoel geschilderd, wegslepend en levendig van uitdrukking, vol innerlijke bezieling een waarachtig kunstwerk, 't welk van alle zijden bewonde ring opwekt." Welk ideaal zou hij nu gevonden hebben? Was het het eehte, werkelijke ideaal van schoonheid en liefde, dat hij zocht? Was het die Greta? Denkelijk niet; Halberfc had tenminste geen pogingen gedaan tot eene werkelyke scheiding. Maar misschien was hij weer vervuld van een nieuw vrouwenbeeld een met een schoon profiel Ottilia woonde op een uur afstands van Berlijn. Zij bedacht een voorwendsel om weg te komen zonder hare moeder, en reed naar de stad. Bij het station nam zij een rijtuig en liet zich naar de kunstzaal bxengen, waar het schildery van haren man was tentoongesteld- Nog nooit had zij zich in dit lange jaar vol verdriet en ver langen, zoo vrseselijk verlaten g«vceld. Zij was te leelijk voer den man, dien zij niet opgehouden had lief te hebben. Zij was hel „mopsje", dat hij wel graag mocht lijden, maar dat hem niet boeien kon. Telkens en telkens, ais zij het berouw voelde boven komen, zeide zij weer tot zich zelve: „Het was tot zijn bestwil het „mopsje" is te veel in zijn leven". En nu stond zij voor haar eigen beeltenis Hij had haar uit zijn geheugen geschilderd in hare oude, blauwe huisjapon, geheel zoo als zij was, zonder mopsje, dat wil zeggen met haar werkelyken mond, maar toch geïdealiseerd veel schoo ner dan zij was, met eene oneindige goedheid in de oogen, trouw hartig en meesleepend door innige teederheid. Tranen verduister den haar blik. Was zij dan werkelijk zoo? Neen, zij had hem immers wreed verlaten. Hij kad haar zoo geschilderd als hij droomde en wenschte dat zij was niet met een onberispelijk profiel,® maar met een groot, liefderijk, vergevensgezind hart. Eu zoo wild? zij zijn. Hij had haar nog lief anders had hij haar zoo niet ge-B sehiiderd Hy was geheel alleen en werkte zonder model aan eene copitj van een zijner vroegere schilderijen. Zy trad schuchter te voor-B schijn van achter de roode gordyn, de oude schuilplaats. „Mijn mopsje," riep hij verrukt uit. „Ik wist dat go wee| zondt komen!" Wat was zij gelukkig! Hij had haar nog liefzy was nog altijd zijn „mopsje". En hoe graag wilde zij dat blijven! Zij wist ini ook dat zy in zijne oogen werkelijk schoon was. Halbert was inderdaad in een nieuw tijdperk van zijne kunst gekomen. Hij schilderde geen grieksche en andalusische schoon heden meer, maar genrestukken uit het dagelijkseh leven. Hij had geleerd, het schoone ook daar te zien, waar geen klassieke pro fielen waren. Een aardig dochtertje, dat Ottilia haren man schonk, gaf aan leiding tot nieuwe schilderijen van den vader, en bet was zoo bekoorlyk, dat het ook een goed model was. Het had de mooie oogen van hare moeder, die trotsch en gelukkig haren byoaaffi droeg van „mopsje".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 6