TWEED® EL AD Eind goed - alles goed. Iets over postduiven. BINNENLAND. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 25 Mei 1891. Tom Barclay en Elisabeth Murray hadden elkander nooit bizonder goed be grepen, en toch waren zy al een jaar met elkander verloofd. Zij hadden elk ander bovendien lang voor hun engage ment gekend, maar ofschoon een man zel den eene vrouw geheel begrijpt, was 't met Tom in dit opzicht zelfs erger dan met de meeste mannen, en Elisabeth was moeilijker dan de meeste vrouwen te be grijpen en, van dit feit onkundig, ver baasde zij zich over de vele fouten van Tom in dit opzicht. Zy waren nochtans goede vrienden eü dachten dat zij elkander beminden hadden dit zelfs in het volste ver trouwen gezegdzij stonden nu op 't punt om to trouwen. Miss Murray was reeds overgeleverd aan de genade van modisten en naaisters, want het was December in het laatst van Decem ber en het hnwelyk was bepaald op den lOn Januari. Eens op een avond, toen de modisten en naaisters reeds allervriendelijkst hunne rekeningen hadden ingeleverd, kwam de heer Barclay zijn aanstaande bruid be zoeken. Hij was Diet in het allerbeste humeureen scherpe wind dreef de hagel in zijn gelaat, terwijl bij de w«i- Bige straten doorliep, die hem van mies Murray's woning scheidden, want hij was te bang voor zijne paarden om ze in zulk weer buiten te brengeniemand dien by verwachtte om hem over een belangrijke zaak te spreken, was niet gekomen, en bovendien was het niet on mogelijk dat hij een weinig zwartgallig wasin alle gevallen was hy zoo bitter gestemd, als hij zich slechts zelden ver- lorloofde te zijn. Nu was ook Elisabeth bijna ten einde met haar geduld jegens de naaisters en modisten, die alles in gereedheid hadden gebracht om haar in een passend bruids- jewaad te steken. Zij was zenuwachtig en prikkelbaarhet scheen dat de oos tenwind ook haar zoo had gemaakt. Zij had behoefte aan iemand om haar haar glad te strijken, teedere vertroostende woordjes toe te spreken kortom, laar op te beuren totdat zij zich naar led begaf want de vrouw moet nog 'eboren worden, die niet eens behoefte loeft gehad om vertroost te worden. Nu waa Thomas Barclay geen senti- Denteel man, en vleierij lag niet in zijn latuur. Hoe zou bij weten, vooral nu in lijn onaangename luim, dat het jonge neisjo, dat spoedig zijne vrouw zou vordeD, niet in een toestand was om lie kwade luim vriendelijk op te nemen //Den hemel zij dank," begon hij op reinig vriendelijken toon, terwijl hij haar werktuigelijk een kus gaf en zich op len stoel liet vallen, «dat het geloop ran die naaisters nu spoedig gedaan zal ;ijn. Een maand lang heb ik u bijna liet gezien. Ik hoop dat zij nooit weer iver den vloer komen, als wij getrouwd ijn." De beer Barclay had volstrekt geene ledoeling met deze woorden het was liechts eene uiting van zijn gemoed, eD ilieabetk moest het dan ook als zoodanig lebben opgenomen. Het wakkerde echter haar wrevel aan ie zij zeide //ZooIk wilde wel steedg een naaister d Luis hebben." ,/Dat zou ik niet, als 'k in jou plaats ras," zeide hij op spijtigen toon, Want iet zou tegen mijn wenach zijn." /-En als ik »u wilde F" vroeg zij met een onkeren blik. „Welen hy werd weder zooals lij altijd was. wZie je wel Beth, dat ?ij ongenoegen krijgen om niets Mijn Touwtje zal natuurlijk doen zooals haar eb aagt." Miss Murray glimlachte niet. Zij was eer ontstemd en een leelijke gedachte wam in haar brein op. Kalm zeide zij //Tom, die opmerking van je, bevalt te in 't geheel niet. Ik kan me niet legrijpen, dat het mogelijk is, dat je na its huwelijk in staat zo« zijn mij op lat punt te weerstreven." Tom was stijfhoofdig. Het zou beter lijn geweest, do kwestie niet te hebben langeroerd. flij zeide „Eën vrouw belooft te gehoorzamen, vanneer zy trouwt." //Niet altyd het woord wordt dikwijls weggelaten bij eene huwelijksplechtigheid in het zou goed zijn, als het bij de onze >ok geschiedde." //Bedoel je dat je niet gehoorzamen zult roeg hij, haar nieuwsgierig aanziende. //Ja, juist." //Een man is hot hoofd van het gezin n het is de plicht der vrouw om te ehoorzamen." //Dat heb ik ook eens gehoord. Ik beb iet huwelijk echter nooit uit het oogpunt anslavernij beschouwt. Het schy*t Qij toe, dat de vryheid eener vrouw tear niet zoo licht eraan gegeven moet worden. Mij is, sedert ik de school vef- iE'. nimmer voorgeschreven geworden om iemand te gehoorzamen, en ik beu ook niet van plan het te doen. Tom, ik geloof dat ik niemand wensch te trouwen, noch u noch iemand anderswant," en met e«n plotselinge flikkering in hare oogen //Wanneer ge mij na ons huwelijk zoudt willen bevelen, zou ik u haten I" Het scheen Tom toe, dat een man zich moest inhouden tot na den huwe lijksdag. Hy stond op, wandelde door de kamer, schoof het zware gordijn op zijde en keek naar buiten. Het uitzicht was niet aangenaam de lucht was zwart en een fijne hagel joeg tegen bet venster glas. Hij ging terug tot waar miss Murray in gedachten naar het vuur zat te staren. //Elisabeth, ik dacht dat ge me be- mindet." //Dacht ge dat Ik dacht het ook, of schoon men mij vaak heeft gezegd, dat ik het niet deed." z/Wie beeft u dat gezegd?" //Eens mama en tante Clara later. Ziet ge, mama huwde papa uit liefde, toen hy een arm man was, en tante Clara's echtgenoot stierf voor de witte broodsweken om waren. Nu is zij in den rouw over hem. Zij zeiden altijd, dat ik de eerste beginselen der liefde niet kende en misschien hadden zij gelijk." Nooit was de heer Barclay zoo diep verwonderd gedurende de acht en twintig jaren zijns levens hij vroeg op eenigs- zins stijven toon //Wilt ge dan eens zoo vriendelijk zijn mij, te verklaren, waarom ge u met mij verloofdet z/Wel, Tom, ik hield altijd van je. Wij hebben elkander jaren lang gekend. Onze lamiliën zijn met eikander be vriend. Wat is meer natuurlijk dan dat gy, de eenige zoon, en ik. do eenige dochter, zouden trouwen P Bovendien,// voegde zij er met een lichte trilling in haar stem bij, //tot hedenavond dacht ik, dat ge mij bemindet." Tom schcof zijn slotl dicht bij dien van Elisabeth en trok baar hoofd tegen zijn schouder. Hij had dat wel was vroe ger op de n avond kunnen doen. Toen zeide hij //Lieveling, waar denkt ge tcch aan r weet, dat ik u bemin." Een oogenblik bleef het blonde hoofd op de plaats waar bet wastoen trok miss Murray zich terug en stond op. //Neen, Tom, het is te laat om mij dat te doen gelooven. Wij zijn niet bestemd om elkaar gelukkig te maken ik ben er zeker van. Laten wij ons engagement verbreken." z/En dat alles om dat niets beteeke? nende gesprek over eene naaisterriep hij boos uit, z/Niet zoozeer daarom. Ik gevoel dat ge me niet bemint, en iets zogt mij, dat ik uw vrouw niet behoor to zijn. De heer Barclay, als ieder man, be minde de vrouw, die hem thans ging ontsnappen, op dit oogenblik meer dan ooit to voren, en hij had haar altijd op eze wijze bemind, bij had een misslag „egaan met zijne genegenheid niet dui delijker te bewijzen. z/Beth," zeide hij, //vergeef mij. Ik meendo het niet. Getrouwd zult ge zoo vrij zijn als eene vogel in de lucht, dal moest ge weten. Bedeck toch eens, het is toch geen onvergeeflijke beleediging, niet waar «Ik zeg u, dat h9t niet is om hetgeen gij zeidet," hield zij vol. //Het is omdat ik weet, dat gy mij niet bemint en om dat ik niet al te zeker ben of ik u wel bemin." Weer kwam de heer Barclay's booze luim op. Hij zeido z/Het is een aangename gewaarwording voor een man om dat drie weken voor z$jn huwelijk te hooren z/Veel aangenamer dan het zou zijn drie weken daarna," antwoordde zij scherp. //De uitnoodigingen zijn nog niet gedaan niemand buiten onze families weet dat de dag bepaald was. Ik zal niijn toilet medenemen", voegde zij er met een glimlach bij, /,en naar Italië gaan. Neem uw ring terug, Tom, en zeg mij vaarwel," meteen trok zf het kleinood van haar vinger. Tom liet het ringetje werktuigelijk in zijn zak vallen. Plotseling deed hij een scbrede naar baar toe, nam haar in zyne armen, kuste haar een twee drie maleD, met al den hartstocht van een man die bemint en daarna, haar losla tende, keerde zich om en verliet de ka mer, terwijl miss Murray, wit en bevende, in haar stoel nederzonk, haar gelaat ver borg en bitter weende. Zeer tot Elisabeths verrassing deed de heer Barclay geen poging meer om haar weder te zien of Ie spreken. Zij zeide waar het noodig was: z/De heer Barclay en ik zijn van ge dachten veranderd." Een maand later gingen zij en tante Clara op reis naar Italië. Hot overige van den winter en de volgende lente en zomer werden doorgebracht met van plaats tot plaats te trekkentoen kwam een van die financieele stormen, welko men panieken noemt, over de Vereenigde Staten, en miss Murray en haar tante werden naar huis geroepen. Thomas Barclay, ofschoon nog jong, was een groot bandelaar in koffie, thee en spe cerijen.De zijne was een van de vele firma's, welke dat jaar failleerden. Oneerlijke en ongelukkige crediceuren hadden hem een honderdduizend dollars gekost. Maar dat belette hem niet, weder opnieuw te be ginnen. Hij ruimde zijüe stallen op, ver kocht iederen duim van zijn grondbezit, en toen zijne eigen schuldeischers tot den laatsten dollar betaald waren, had de heer Barclay een rein geweten en vijf duizend dollars in kas. Hij ging naar het westen en miss Murray hoorde niet meer van hem. Haar vader, een koopman in buitenlandsche waren, verminderde zijne uitgaven en, geholpen door eene royale leening van tante Clara, bezwoer Lij den storm. Op een zomer, twee jaren later, voeg den Elisabeth en haar moeder zich bij een gezelsehap, dat een reis naar het noord-westen ging maken en zelfs de wildernissen van Alaska bezoeken voor het terugkeerde. Het was in Portland, dat miss Murray een ongeluk kreeg. Eenige iDkoopen doende, werd zij bij het omslaan van den hoek eener straat door een rijtuigje in vollen ren, aangereden en viel op den grond. Een menigte verzamelde zich om haar heeD. Een heer bood zijne hulp aan, en Elisabeth werd naar het naastbij zijnde magazijn gebracht, terwijl de heer een koets liet komen en haar daarin huis waarts geleidde. Het was Tom Barclay. Ondanks de pijn kon miss Murray hare blikken maar niet afwenden van den man, die haar echtgenoot bad moeten zijn, en bij zag haar aan en zeide z/Wel?" Miss Murray kleurde, overtuigd dat zij hem bad aangestaard. //Het is zoo laDg geleden sedert ik u heb gezieD, en wij waren altijd zulke goede vriendeD," antwoordde zij glim lachend. z/Wiecs schuld is het, dat ge mij zoo lang niet hebt gezien vroeg hij en daarna, baar vale kleur en bleeke lippen opmerkende zeide hij: //Wat een lom pert ben ik, u te ondervragen, terwijl g8 zoo veel pijn lijdtIk was nooit voorkomend genoeg, om uwe liefde te winnen, Beth." z/Hebt ge het ooit beproefd, Tom //Ik dacht van wel." «Geloofdet gij dat gij mij bemindet en ik u liefhad en nat naar den loop van alle aardsche dingeD, het natuurlijk en zeker was, dat wij eons zouden trouwen //Misschien wel," antwoordde hy kalm; en toen hield bet rijtuig stil, de koetsier belde aan, en Elisabeth werd naar haar kamer gebracht. Zij had haar voet gekneusd en was zes weken lang aan haar kamer gekluis terd. Het gezelschap ging door naar Alaska, mevrouw Murray en haar doch ter achterlatende in het hotel, en alsof het vanzelf sprak kwam Tom Barclay herhaaldelijk een ber/ ?k afleggen. Hij was buitengewoon vóórkomend jegens da vrouw, di9 geweigerd had de zyne te worden. Elisabeth wist niet dat hij poogde baar liefde te winnen, maar me vrouw Murray bemerkte het wel en het deed haar ook genoegen. Tom kwam weder in de oude zaak in Portland terug en was weder op weg om rijk to worden. Zij had altyd van hem gehouden en in 't geheim ermoed dat zijne tegenwoor digheid op deze planeet iets bad uit te staan met haar dochters vreemde on verschilligheid ten opzichte van eenige schitterende partijeD. Wat Elisabeth betreft, zij was uiter lijk tevreden en gelukkig gedurende de periode van invaliditeit, welke haar aan huis bond. Wat konden haar de schoon heden van Alaska schelen, waarvan hare vrienden haar zulke gloeiende beschrij vingen zonden Had zij met Tom geen langdurige gesprekken des avonds? Toch zorgde zij dat hij niets bemerkte van de versnelde kloppingen van haar hart en polsen, wanneer hij naderde. Elisabeth kon gedurende een week alweer wandelen. Hare vrienden zouden binnen twee dagen van hin uitstapje zijn teruggekeerd en zij en haar moeder zouden hun tegemoet gaan en dan onmiddel lijk naar huis vertrekken. De heer Barclay vroeg de herstellende, een ritje met hem te doen. Hij was een en dertig, zij vijf en twintig. Mevrouw Murray meeDde dat een geleider niet noodig was Tom evenmin; zij giDgen alleen. Zij waren veel vertrouwelijker met elkaar dan in de dagen van bun enga gement. Miss Murray bewonderde den eerlijken moed, de volhardende onafhan kelijkheid, waarmede haar vriend zijn fortuin weder opbouwde, en Tom be minde baar zooals hij altijd had gedaan en altijd zou doen en had geleerd zijn genegenheid te toonen op de duizend verschillende wijzen, die het hart eener vrouw verrukken. Zy spraken over de schoone land streek, over haar ongeluk en daarna over hot aanstaand vertrek. Plotseling riep Tom uit: //O, Beth, lieveling, geef mij een woord van hoop voor gij heengaatGij hebt u vergist in vroegere dagen. Ik be minde u altijd, en nu wij elkander weder hebben ontmoet, kan ik niet voor mijn leven weder van u scheiden //Wanneer ge mij altijd bemindet, waarom hebt ge dan in al die jaren gezwegen vroeg Elisabeth. //Omdat ik dien avond ontsteld was, toen ik u verliet en begreep dat mijne domme lir.kschbeid mij n bad doen ver liezen. Toen heb ik mijzelf een straf opgelegd. Ik zeide: //«ik zal drie jaar wachten wanneer een ander haar krijgt zal ik begrijpen, dat zij mij nooit be minde zoo niet, dan zal ik weder be proeven haar liefde te winnen, misschien zal ik haar dan beter kennen."" De rest weet ge. De //«krach"" kwam. Ik moest naar 't westen gaan en van voren af aan beginnen. Ik ben niet zoo rijk als toen, maar alles zegt my, dat ik het weder zal worden, en ik weet, Beth, dat het geld geen gewicht in de schaal werpt. Ik kan u alles geven, wat ge wenscht, zelfs de naaister en inderdaad, lieveling, wat ik toen zeide was slechts een uit vloeisel van een slecht humeur en" met eene aarzeling «misschien begrijp ik het karakter van eene vrouw thans een weinig beter dan toen." Er volgde eeuo korte stilte, terwijl de heer Barclayzijn pleidooi gehouden hebbende, op de uitspraak wachtte. Ten laatste zeide Elisabeth zachtjes «Misschien heb ik u toen bemind, Tom. Nooit heeft een ander mij kunnen boeien. Ik vergeleek andere mannen altyd met u in hun nadeel. Wanneer ge misschien over eenigen tijd bij my zoudt willen komen, wil ik uwe vrouw worden." Tom haalde thans uit zijn binnenzak een klein leederen taschje te voorschijn en, het openende, zag Miss Murray den verlatene, die haar verlovingsring ge weest was. «Ik heb hem altijd bij mij gedragen," zeide bij op eenvoudigen toon, «omdat gij hem eenmaal hebt gedragen." Tranen parelden in hare oogen toen zij hem om baar vinger voelde glijden. Mevrouw Murray was volstrekt niet vörrast toen hare dochter onder her haaldelijk blozen haar mededeelde dat zij weldra Thomas Barclay zou huwen. «Dat had ik altijd wel gedacht," ant woordde de dame op kaimen toon. Den volgenden winter giDg Tom naar het oosten, naar zijce bruid. Zij zijn geluk kiger, dan zij zonder dien kleinen twist zouden zijn geweest, maar er volgt niet uit, dat anderen hetzelfde zouden moeten doen, w?.t zij gedaan hebben! {Ingezotiden.) Veel is er reeds geschreven over de vraag, hoe iiet te verklaren i«, dat duiven, inzonder heid postduiven, terugvliegen naar de plaats waar zij te liuis behoore», wanneer zij op grooteren of kleineren afstand daarvan zijn afgebracht en ook, welke zintuigen bij die dieren de hoofdrol in hun handelingen spelen. Het komt er eigen lijk wel niet op aan hoe, waardoor en waarom zij het doen, «dat zij het doen« is reeds genoeg; maar toch is het zeker niet onaardig, ja zelfs nuttig, meerdere kennis van deze dieren op te doen; mogelijk zouden wij daardoor in staat worden gesteld hen meer nog dan nu reeds het geval is, ten onzen dienste aan te wenden. Van alle poorten duiven ziir. de postduiven de eenigen die geschikt zijn voor het doen van verre reizen, doch hiervan hebben helaas nog maar enkele exemplaren, door den onvermoeiden ijver en toewijding van hnu meester, den heer A. JBronkhorst tc Haarlem, het reeds zoover gebracht, dat zij zoo goed als op bevel van hun meester tusschen twee ver van elkander verwij derde plaatsen heen en terugvliegen: dit is een zoo merkwaardig geval, dat het alleszins de moeite waard is, deze dieren goed te hestudeeren. De kunst van heen en weervliegcn hij duiven, kan aan deu lande in tijd van oorlog misschien ontzaglijke diensten bewijzen: is dat zoo, dan is het ook van groot belang dat men op een gegeven oogenblik over een groot aantal, goed gedresseerde, duiven kan beschikken en is dus het aankweeken van die dieren zeer aan te he velen. Maar dat aankweeken moet met verstand geschieden. Daarvoor zijn menschen noodig, die kennis van duiven hebben, het kan maar niet gemakshalve opgedragen worden aan zoogenaamde liefhehbertjes of aan menschen die bijv. toch duiven voor hun pleizier houdeD, of door ge dwongen opdracht er misschien, wel pleizier in zullen krijgen. Dat doende zou men op een ge geven oogenblik wel over een groot aantal dui ven kunnen beschikken, doch het zouden on bruikbare dieren zijn. Ik geloof niet mij te sterk uit te drukken, eu deze uitspraak is op onder vinding gegrond, als ik zeg, dat geen 10 pet. van de liefhebbers en bonders van duiven er kennis van hebben; nl. kenners zijn, die de dieren begrijpen en leeren kunnenin een woord, die er «den slag" van hebben om met duiven om te gaan. Bij het houden van dieren in 't algemeen komt het er vooral op aan, wanneer men hen iets leeren wil, dat men die dieTen begrijpe en men wete waartoe zij in staat zijn, want hen iets nieuws leeren, d. w. z. hen handelingen leeren, die zij niet van nature kenden, heeft een zeer twijfelachtig bestaan. Ik heb wel eens hooren beweren, dat men dieren niets anders leeren kan, dan zich naar onzen wil te gedragen. De menschen kunnen de dieren leeren te handelen op gezag, op door de menschen goed te vindon tijden en plaatsen, maar de handeling zelve konden zij reeds ver richten zonder menschelijke inmenging. Ik ben het met die bewering voor een groot deel eens. Zoo bijv. leert men aan een hond niet zwemmen, apportoeren of springen, maar men leert hem het te doen op tijden, waarop wij het hebben willen. Er is nog nooit een raensch zoo knap geweest, die een hond heeft leeren spreken; zoo ook met duiven. Men behoeft ze niet te leeren vliegen, maar men moet ze laten vliegen zooals wij het hebben willen. Zoowel po9t- als andere duiven leggen groote of kleine afstanden op de wieken af en vliegen heen en weer, als de nood hen er toe dwingt, zonder het ooit geleerd te hebben. Hiervan wil ik een paar voorbeefden opnoemen, ter wille echter van de te vergunnen plaatsruimte moet ik beperkt zijn in het aantal. lo. Ik heb duiven gekend, die geregeld des morgens hij mij in den tuin kwamen eten, den geheelen dag daar vertoefden en eiken avond hun eigen woning weder opzochten, die wel is waar in dezeltde 9tad, doch op vrij verren afstand gelegen wasdeze duiven vlogen dus geheel uit eigen beweging heen en weer en waren geen postduiven. 2o. Ik heb een doffer gehad, die zich dagelijks Daar verschillende gedeelten der 3tad begaf, soms op vrij verre afstanden, om uit te zien naar eene egahad hij er eene gevonden, dan lokte hij haar mede naar zijn hok, maar den volgenden dag verliet hij haar weder en ging eene andere opzoeken en ik geloof ^ast dat, had hij kunnen spreken, hij had u precies weten te vertellen, op welke hoeken der stad of kleine omstreken noü een prooi tot zijn vermaak te vinden zou ziju. Deze duif vloog ook heen en weêr en was toch evenmin een postduif. In beide genoemde geval les hebben wij m. i. te doen met een kwestie van geheugen, niet van gezicht, ten minste niet als hoofdzaakmaar hierover later. 3o. Ik heb dolven gehad, die gewend waren los te vliegen aan mijn huis waar ik voorheen woonde toen ik echter moc9t verhuizen, nam ik mijn duiven naar de nieuwe woning mede en nu was de kunst om miju duiven weer aan dat nieuwe tehuis te wennenmet de meesteu ging dat goed, maar enkele vlogen, zelfs nadat ik ze een jaar en langer opgesloten had geliouden, naar de oude woning terug. Zij vonden daar echter noch hok, noch voedsel, bovendien verjoeg ik ze met alle mij ten dienste staande middelen, door met steentjes te werpen, met stokken in de hoogte te steken, met doeken te wuiven, enz., enz., en zietook deze duiven vlogen naar de nieuwe woning terug. 4o. Ik heb een duitsch ekster en een schild- meeuwtje gehad, die ik dikwijls in mijn zak mee nam van uit Haarlem naar verschillende omlig gende gemeenten en zij kwamen altijd spoedig weer thuis. Nu heb ik vier voorheelden gegeven, waaruit men ziet, dat ook gewone duiven terugvliegen naar de plaats waar zij thuis behooren, wanneer zij daarvan op niet al te verren afstand door overmacht ziju afgebracht of uit eigen beweging zijn afgedwaald; postduiven zijn uitsluitend ge schikt voor het doen van verre reizen. En nu de vraag, hoe komt het dat zij dat doen dit nu is voor mij evenals voor zoovelon een niet op te lossen vraagstuk, evenals dat, hoe het komt, dat ooievaars, kieviten, eenden, vinken, visschen, ratten en muizen, glazenmakers, vlie gen enz., verre tochten ondernemen en behoorlijk ten einde brengen. Is het instinct, is het, ver stand ik weet het nietik wil dan ook alléén maar trachten door de gemaakte en nog te maken opmerkingen, de oplossing daarvan eenigszins to helpee bevorderen. De heer A. J. Bronkhorst, de eenige die, voor zoover mij hekend is, de kunst verstaat, om postduiven op gezag te dosn heen- en weer vliegen, tusschsn twee ver van elkaar verwijderde plaatsen, heeft hieromtrent zeer stellige bewe ringen geuit, maar hoe gewaagd dan ook, kan ik het nog niet geheel met hem eens zijngenoemde heer beweert n.l. te weten, hoever een postduif kan zien en ook, dat het gezicht de hoofdrol speelt hij lt3ar vliegen, ik daarentegen houd mij van het tegendeel overtuigd. In de vier genoemde voorbeelden toch, spelen de vaste wil (een duif heeft een onbuigzamen wil) en het geheugen de hoofdrol, terwijl vleu gels en oogen slechts als hulpmiddelen daarbij dienst doen. Daar de verschillende werkingen der zintuigen elkaar zeer snel opvolgen, zoodat men haast zou moeten gelooveD, dat zij alle tegelijk in werking komen, moet toch dunkt mij eene geregelde opvolging daarbij plaats hebben eerst denken, dan willen en dan doeu, daarom geloof ik ook niet, dat de gezichtskracht van postduiven wel zoo groot is ah men gelieft aan te nomen. "Wanneer een postduif wordt afgebracht van de plaats barer huisvesting en op verren afstand wordt losgelaten, dan zal zij naar huis willen en, al vliegende, met de oogen deu weg trachten te vinden. Zij doet dit aldusMen neme eens aan, dat de afstand ten eenenmale naar ons begrip te groot is, dan dat een postduif die zon kunnen overzien, dan zai het dier na losgelaten te zijn, eerst eenige steed3 grooter cirkels in de lucht beschrijven en tegelijk al hooger en hooger stij gen; niets ziende wat aan haar oog bekend is, schiet zij snel, een bijna rechte lijo volgende, het N. O., Z. of W. in, welke streek zij het eerst neemt is dan geheel willekeurig; zij zal dan zelfs zeer ver vliegen, maar niets, wat haar be kend is ziende, dus ich niets herinnerende, keert zij spoedig naar haar uitgangspunt terug en kiest bijv. voor een tweede onderzoekings tocht, een tegenovergestelde richting en herbaalt dat, telkens nieuwe richtingen kiezende en die steeds verder uitstrekkende, te ver voor onze oogen, nog medetfcrekend de hoogte waarop zij vliegt; om tc kunnen berekenen hoe ver zij zich van haar uitgangspunt verwijdert en dus óok, hoe dicht zij reeds haar huis is genaderd. Ein delijk den weg gevonaen hebbende, zal zij dien goed onthouden zij zal tegelijkertijd OOK den geheelen omtrek hebben leeren kennen en üub een volgende maal op hetzelfde punt losgelaten, niet meer behoeven te zoekeneenmaal goed bekend met den dieu zij gedeerd heeft, zal zij ook minder hoog gaan vliegen, dus minder trachten te zien, maar meer steunende op vleu gels eu geheugen, voortgaan. Een duif kan bij mistig weer niet zien en toch is het meermalen gebleken, dat een duif bij zwaren mist met goed gevolg een grooten tocht aflegde en thuiskwam. Laat men een duif uit Hnarlem los te Amster dam, dau zal zoowel een postduif als een ge wone dnif, wel terugkomen, ten minste dat kan; ik wil niet zeggen dat het zeker is, dan zal de postduif byv. dieu afstand kunnen overzien en de gewone duif niet en toch is het aan teraden om zelfs een postduif, als men dat diertje be houden wil, die reis eerst van Halfweg tc doen makenal reeds weder een bewijs, dat de ken ners toch niet erg veel vertrouwen op de ge zichtskracht van postduiven. Een niet onaardig bewijs is ook nog dit dat bijv. twee dni ven, afgericht tusschen Amste-dara en Parijs, doch waarvan de eene den naasten weg heeft geleerd van station tot station, terwijl men de andere een grooten omweg heeft doen volgen, telkenmale iedere duif den weg ziet kiezeD,dien zij geleerd heeft, en du9 de eene altijd eerder thuis is dan de andere; dat nu is een groote afstand, maar dezelfde methode gevolgd bij kleine af standen, geeft ook dezelfde resultaten. Met een en ander heb ik na wel is waar nog niets bewezen, maar bewijzen zijn mij ook te machtig en laat ik gaarne aan anderen over, toch heb ik, geloof ik, iets te lezen gegeven. De redactie dankzeggende voor de zoo ruim schoots welwillend afgestane plaatsruimte, teeken ik mij, hoogachtend, W. B. De minister van Binnen- landsche Zaken brengt ter kennis van belanghebbenden, dat dit jaar de examens ter verkrijging van akte van bekwaam heid tot het geven van middelbaar on derwijs in de hocgduitsehe en engelecbe taal en lager onderwijs in de franecbe, hoogduitBChe eu eDgeleche talen, zullen worden afgenomen in de maand Augus tas, des noodig ook in het laatst van Juli die tot het geven van lager onderwijs in de gymnastiek (vak S, bedoeld in art. 65 der wet op het lager onderwys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 3