NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
Maandag 15 Juni 1891.
No. 2437.
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIËN:
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
STADSNIEUWS.
Be nieuwe richting; in de Krast.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Hoofdagenten voor het Buitenland'. Compagnie Generale de Ftcbliciié MrmgèrO, LJïAUBM Co», JOHN Pm JOV.'fö?, Snee., Parijn SIMs Ftmhowg Montmartre:
Directeuren-Uitgevers J. C. PEEREBOOM en J. B. AVIS.
Voor iiaarlem psr 3 maandenf 1,20
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden i,85.
Afzonderlijke nummers0,03.
-5 regels 50 Cent»; iedere regel meer lOCent#.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Unroan Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Teïfifoonnismraer 122.
Abonnementen ec Advertentiën worden aangenomen door
onze ageptezi e» door alle boekhandelaren en conraittiere.
EERSTE BLAD.
Haarlem 13 Juni 1891.
Op het Museum van Kunstnijverheid
alhier, zal aanstaanden Zondag voor het
publiek gelegenheid bestaan de nieuw
ingerichte antieke raadszaal in oogen-
schouw te nemen. De verzameling an
tieke doozen is weder met eenige zeer
kostbare exemplaren vermeerderd; ook
werden nog eenige natuurstudiën bij de
tentoonstelling van het werk der leer
lingen van de teekenschool gevoegd.
Zondag is de toegang vrij.
Bij gelegenheid van de jaarlijksche
vergadering van den Raad van Bestuur
werd hedenmiddag in een der groote
zalen van het Museum van Kunstnij
verheid in het Paviljoen alhier, eene
voordracht gehouden door Prof. A.
Pierson, van Amsterdam, met het on
derwerp „De nieuwe richting in de
Kunst". Het gehoor bestond uit een
aantal heeren en dames, leden en ge-
noodigden
Na tot inleiding een kort woord ge
zegd te hebben over de kunst als een
uiting van het menschelijk geslacht
sinds de oudste tijden, besprak hij de
verschillende indrukken en beoordee
lingen, zoowel van het publiek als van
den aestheticus.
De meest kenmerkende karaktertrek
dér nieuwe richting is het realisme, dat
spreker zou willen noemen het individu
alisme. De menschelijke persoonlijkheid
is meer op den voorgrond getreden en
dit niet alleen op kunstgebied, maar
ook op elk ander gebied.
Men heeft gebroken met de traditie,
niet ineens, maar toen de traditie den
kunstenaar niet meer kon helpen en
bevredigen, is hij „zichzelf" geworden,
de menschelijke persoon heeft haar in
vloed haar macht doen kennen, er
heerscht autonomie.
ïs het nog noodig om den aestheti
cus, den beschouwer te vragen of die
richting reden heeft van bestaan Neen,
beter is het om ons erin te wer
pen, want de kunstenaar zou toch,
gebruik makende van zijne individueele 1
vrijheid, zeggen „Ik doe het niet an
ders." Hetgeen iemand niet met zijn
volle hart doet, doet hij niet goed en
daarom zou hier dwingen verkeerd zijn.
Wij moeten dus optreden als kunste
naars, niet als bedillers. Er staat echter
tegenover den kunstenaar het publiek.
Het publiek juicht toe of keurt af. De
kunstenaar kan zich dit aantrekken of
niet, maar het banale: „hetpubliek be
taalt toch," dwingt hem meer dan het
oordeel van den critiseerenden aesthe
ticus, ofschoon deze aan de bestudee
ring van de wetten der kunst zijn leven
wijdt. Wanneer hij dogmatisch optreedt,
is zijn oordeel een beletsel voor den
kunstenaar, slechts de aestheticus die
het onderscheid tusschen natuur en
kunst in rekening brengt, mag zijn in
vloed doen gelden, want kunst is een
htstorisch verschijnsel, schoonheid een
natuurlijk. De aestheticus heeft daar
mede rekening houdend, te vragenIs
hetgeen de kunstenaar schept, gewettigd
of niet gewettigd
De kunst is geen mode, maar heeft
eene bepaalde richting, er is een maat
staf voor, ons door het groote verleden
van de kunst geschonken. De kunst is
niet gemaakt of uitgevonden, zij is uit
het individu bewust of onbewust voort
gesproten, evenals godsdienst, zedelijk
heid, recht enz., zij was er evenals de
aarde er was, maar de mensch heeft ze
een maatstaf aangelegd. Al was er geen
enkele school, geen enkele inrichting,
waar de kunst wordt ontwikkeld of aan
gekweekt, dan toch zou uit de rots der
ongevoeligheid de machtige stroom van
het gevoel, van de kunstuiting der vol
keren te voorschijn springen.
De invloeden van het eene volk mo
gen krachtig werken op het andere,
ieder volk heeft zijn bepaald gepro
nonceerde opvatting, die met zijn aard
en wezen samenhangt en het slechts
datgene doet aannemen van andere vol
keren wat het niet bij machte is zelf
te geven, maar geen vreemden invloed
duldt in dat wat zijn eigen geest en
gemoed het ingeeft. De godsdienst heeft
eene groote macht gehad ovër de
kunst, hij heeft haar nieuwe bronnen
en gezichtspunten geopend, maar ook
langen tijd gedwongen zijn spoor te
volgen. Hebben alle invloeden opge
houden, doordien zij voor onzen tijd
niet meer geschikt zijn of anderszins,
dan breekt de kunst met traditie en
is zij zichzelf, zij kiest haar eigen rich
ting en het individualisme komt op den
voorgrond. Wij zijn den ouden Grieken
in geestesontwikkeling ver vooruit, maar
daardoor ontstond ook bij ons de schei
ding tusschen kunst en natuur, die bij
hen onbekend was, vandaar bij ons eén
romantische schoolwaar die te vinden
bij de Grieken Voor hen was de natuur
i alles, zij bevolkten haar in hunne ver-
j beelding met tal van denkbeeldige we
zens, hunne goden, wij wenschen van
de natuur slechts rust om ons boven
haar te kunnen denken, onzen geest
boven haar te verheffen.
Er doet zich in de kunst een ver
schijnsel voor, dat spreker zou willen
noemen specificatie. Het uitgestrekte
domein voor enkelen is herschapen in
gemeen bezit. Vroeger bestond de lectuur
uit folianten, die zeldzaam en op onge
zette tijden verschenen, thans heeft men
dagbladen, die de lectuur onzer voor
vaderen vervangen, ze zijn individueel,
ieder vindt daarin een deel van dat
uitgestrekte geheel, waarop thans ieder
zijn rechten doet gelden. Evenzoo is
het met de kunst. In plaats van monu
mentale werken, die, slechts weinige in
getal, het deel van enkelen werden, schaft
men zich nu bustes en dergelijke aan,
de schilderwerken dienen in den vorm
van reproducties voor duizenden, waar
zij vroeger slechts aan enkelen het oog
bekoorden. De tijd, die de klassieke
periode heette, werd bij de Grieken
voorafgegaan door den tijd der wording,
toen de gewone werkman kunstenaar
was, en zijn naam werd niet onthouden.
Onze gezichtskring heeft zich uitgebreid.
Wij hebben in den cosmos der Grieken
de scheiding gebracht, „une immense
espérance a traversé la terre", de ro
mantische richting heeft ons daar heen j
gedwongen, waar de Grieken nooit ge
komen zijn.
Na eene korte pauze verdedigde spre
ker de nieuwe richting nog uit een
ander oogpunt.
„Er is," zeide hij, „in onzen tijd eene
groote belangstelling voor het kind Wij
bewonderen en beminnen alles wat uit
het echt kinderlijke voortspruit, „het
naïeve", welnu, ook in de nieuwe rich
ting vinden wij die naïveteit terug, de
kunstenaar heeft dus recht op zijne op
vatting. Wij beminnen het natuurlijke
in het kind, waarom zouden wij die
beminnelijke eigenschap dan ook in de
kunst niet liefhebben?
Moge zoo besloot spreker zijne
rede, waarvan wij den inhoud hebben
gepoogd in enkele trekken weder te
geven een ieder met onbevangen
oordeel het sehoone en goede in de
nieuwe richting trachten op te sporen
en weten te waardeeren.
Daar het orgelconcert van heden
later dan gewoonlijk geëindigd is, moe
ten wij het verslag daarvan tot ons
volgend nummer laten liggen.
Door de politie zijn aangehouden en
naar het huis van bewaring gebracht,
twee Duitschers, een man en eene vrouw,
die door een onbezoldigd rijksveld
wachter onder Overveen betrapt werden
op diefstal van een groot aantal stokken
en bovendien zwervende waren.
Door de politie is aangehouden en
ter beschikking der justitie gesteld G.
M. B.huisvr. van A. v. D., die in
het Algem. Politieblad gesignaleerd stond
als hebbende nog te ondergaan gevan
genisstraf ter zake van herhaalde open
bare dronkenschap.
Het geval van pokziekte in den
Spaarndammerpolder is tot nu toe hierbij
beperkt gebleven.
Op Rijksgrond zal tot opname een
barak worden opgeslagen.
De minister van W. H. en N. heeft
aan mr. Th. Stuart te Amsterdam, voor-
loopige concessie verleend tot droogma
king der plassen (Westeinde) te Aals
meer en ingetrokken die van H. C. M.
Ebbinge Huben geboren Eskes e. a.
Bij de tegenwoordige dienstregeling
loopen tusschen Amsterdam en Haarlem
niet minder dan 76 treinen, waaronder
gerekend de goederentreinen en wel
tusschen 5^ uur des morgens en circa 2
uur des nachts.
Als een bizonderheid in de helft der
maand Juni verdient vermelding, dat
eenige veehouders in de omstreken hun
vee weer hebben moeten stallen, we
gens het natte koude weer en den on-
gunstigen stand der landerijen.
De erf-prinses van Bent-
heim is Donderdagnamiddag te half zes
met drie dochtertjes aan het station te
Apeldoorn aangekomen.
Op het perron bevonden zich de
Koningin-regentes en Koningin Wilhel-
mina, welke laatste de oudste twee
harer nichten aan de hand geleidde
naar het rijtuig, dat op weg naar 't Loo
werd voorafgegaan door dat, waarin de
Koningin-regentes en de Vorstin hadden
plaats genomen. De jongste prinses van
Bentheim volgde met hare verzorg
sters in een derde en het gevolg in een
vierde hofrijtuig.
Voor den nationalen k -
gelwedstrijdstiijd, die op 11, 12 en 13
Juli te Amsterdam zal gehouden worden,
zijn door het gemeentebestuur van
Amsterdam twee prachtige medailles als
eereprijzen ter beschikking gesteld. Alle
kegelvereenigingen buiten Amsterdam
worden uitgenoodigd aan dien wedsrijd
deel te nemen.
Omtrent den moord teAm-
sterdam verpleegt verneemt de A. Ct.
nog het volgende
De vrouw M. Bijl woonde met haar
kind van twee jaren in het beneden
huis van perceel 23 in de ic Bloem-
dwarsstraat, waar zij eene wasch- en
strijkinrichting hield. Lang geleden reeds
had zij eene betrekking aangeknoopt
met een kleermaker, welk engagement
echter niet lang duurde, daar zijn on
gunstig gedrag haar alle reden tot on
gerustheid scheen te geven met het oog
op de toekomst, „Als ik trouw" -
had zij meermalen tot de buren gezegd
„dan wil ik zóó trouwen, dat ik zelf niet
meer behoef te werken."
Het scheen, dat dit ideaal haar on
bereikbaar toescheen, wanneer zij met
den kleermaker huwde; zij schreef hem
althans af, trots alle pogingen, welke
hij aanwendde, om haar gunstiger te
zijnen opzichte te stemmen.
Zoo bleven de zaken gedurende
eenigen tijd hij kwam niet meer bij
zijn vroeger meisje aan huis, hoewel
hij nu en dan schriftelijk trachtte eene
verzoening tot stand te brengen, waartoe
zij echter niet genegen scheen.
Inmiddels had juffrouw Bijl eene
nieuwe kennismaking aangeknoopt met
zekeren decoratie-schilder, met wien zij
thans, volgens de verklaring der buren
„op trouwen stond."
Toen deze tijding haar vroegeren be
minde ter oore kwam, geraakte deze in
een vreeselijk opgewonden toestand,
waarin hij het voornemen opvatte, haar
op eene of andere wijze te dooden en welk
plan hij Woensdagochtend ten uitvoer
bracht.
Te 11 uur begaf hij zich naar hare
woning, waar zij in de voorkamer be
zig was met waschgoed door te halen.
Aanvankelijk scheen het gesprek zeer
vreedzaam geweest te zijn, waarbij hij
eene laatste poging aanwendde om haar
te bewegen van haar voorgenomen hu
welijk met den decoratieschilder af te
zien. Toen zij echter bleef weigeren,
veranderde het gesprek in eene hevige
woordenwisseling, en plotseling hoorden
de buren eenige pistoolschoten knallen,
gevolgd door een rauwen gil, waarna
het weder stil werd.
Het vreeselijke vermoeden, dat ten
huize van mej. Bijl eene misdaad werd
gepleegd, bracht dadelijk de heele buurt
in rep en roereen politieagent die op
de Gedempte Rozengracht geposteerd
stond, werd ontboden, en deze klom
de trappen op om zich in huis te be
geven en een onderzoek in te stelien.
Nauwelijks had hij echter de deur
geopend, of de woesteling kwam hem
HOOFDSTUK III.
Weer verspreidde zich een pijnlijke trek over het gelaat van
den kapitein, en ditmaal ontsnapte het niet aan de aandacht
van den squire. Een minuut lang heerschte er stilte in het ver
trek, en toen begon de kapitein, die de gewaarwordingen van
ergernis door de woorden van George opgewekt, had onderdrukt,
op een innemenden toon, die hem van nature eigen was
,Ik veronderstel dat het u niet zal verwonderen, dat een
arme drommel, die niets heeft dan zijn traktement als kapitein
zijne schulden, zich eenigszins teleurgesteld gevoelt, wanneer
de hoop op een fortuin in de toekomst hem wordt ontnomen
ongetwijfeld hebt gij gelijk door te zeggen, dat mijn koelheid
een hoogst onaangenamen indruk moet maken, maar op mijn
woord van eer, George, dat is nu reeds voorbij en ik zou niet
inzien, waarom gij geen gelukkig echtgenoot en trotsche vader
zoudt kunnen zijn, indien het meisje aan uwe verwachtingen be
antwoordt.
„Indien herhaalde de squire. „De vicaris heeft haar en hare
familie jaren lang gekend, en hij gaf mij plechtig zijn woord
voor hare reinheid en goedheid. „Ik heb haar zoo innig lief
Charley," vervolgde hij met geestdrift, „dat wanneer iemand
haar eenig leed wilde aandoen, of haar wilde beleedigen, ik
Hij aarzelde een oogenblik, en vervolgde toen „Bij God, ik
zon hem de kracht hiervan doen gevoelen en hij liet zijn
stevigen vuist op de zware, eikenhouten tafel neerkomen, zoodat
deze kraakte onder dien slag, terwijl de kopjes, schoteltjes, bor
den, messen en vorken dansten en rinkelden.
„Onder die omstandigheden is dunkt mij miss Dalton voor
elk leed, iedere beleediging gevrijwaard," zeide de ander met
een flauwen glimlach, en vervolgde toen„De lucht, die ik op
Studley Manor inadem heeft mijn eetlust altijd verbazend op
gewekt. Ik wil die ham nog wel eens proeven. Zal ik mij nog
maar van een sneedje voorzien, George
„Ik heb vanmorgen volstrekt geen eetlust. Bovendien heb ik
nog te veel te vertellen.
„Aan mij
„Ja aan u." Daarna na een oogenblik van aarzeling, vervolgde
hij „Charley ik ben reeds getrouwd geweest„Gij zijt reeds
geweest wat riep de kapitein uit, het zijn mes en vork vallen,
ging achterovergeleund in zijn stoel liggen, en staarde zijn neef
letterlijk verbijsterd aan.
„Ik herhaal het, ik ben reeds getrouwd geweest," gaf de
squire ten antwoord.
„Wel drommels I" was het eenige, wat de kapitein kón uit
brengen. Daarna hervatte hij zijn ontbijt, en zeide: „Vertelmij
de ganschê geschiedenis, George. Wacht een oogenblik hebt
gij nog iets prikkelends in uw kelder."
George schelde en weldra verscheen Tom.
„Een flesch Mumm, Tom," beval de squire.
„Champagne aan het ontbijtDat heb ik nog nooit beleefd,"
zeide Tom bij zichzelf, toen hij zich op weg begaf naar den
kelder, „dat alles is de schuld van dien kapitein Beverley."
Toen Tom met de flesch wijn was teruggekeerd, twee glazen
had volgeschonken en een veelbeteekenenden wenk had ont
vangen om de kamer te verlaten, hetgeen hij met weerzin deed,
en nadat de squire en de kapitein hunne glazen tot op den
bodem hadden geledigd, begon George Studley aldus „Ik ge
loof wel, beste vriend, dat het u evenals ieder ander verwonderd
zal hebben, dat ik tot voor eenige maanden steeds te land en
op zee heb rondgezworven, terwijl het niet meer dan natuurlijk
scheen dat ik mij hier te midden van mijn familie en vrienden
vestigde. Het was het gevolg van een groven misstap, dien ik
moest uitwisschen door een langdurig en bitter berouw. Vier
jaar geleden werd ik te Nizza betooverd door een zeer sehoone
vrouw. Jong en onervaren als ik nog was, meende ik dat zij even
goed als schoon was.
„Het was een van de gevallen, die men in romans liefde
op het eerste gezicht noemt -— een liefde, die aan
trekt, evenals het licht de mug aantrekt, en die haar
meestal ten verderve voert. Ofschoon een engelsche vrouw, was
zij de weduwe van een fransch officier. Ik deed aanzoek om
haar hand en verkreeg die. Ik behoef niet stil te staan bij het
kortstondig geluk van mijn droom, gevolgd door het langdurig
lijden en berouw na mijn ontwaken. Ik kwam spoedig tot de
ontdekking, dat mijn vrouw een onbed wing baren hartstocht voor