NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
VAtSGHE KAARTEN.
8e Jaargang.
Dinsdag 23 Juni 1891
No. 2442,
ABONNEMENTSPRIJS
ADVERTENTIÊN:
STADSNIEUWS.
Rrsondissements-Heclitbank.
BINNENLAND.
FEUILLETON,
HAARL
Voor Haarlem per 3 maanden 1,20.
Franco door het geheele Rijt, per 3 maanden 1,65.
Afzonderlijke nummers. 0,05.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 122„
Tan 15 regel» 50 Cent»; iedere regel meer lOCent».
Sroote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertentie» worde» aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren m courant,ieri.
Directeuren-Uitgevers J. C. PEEBEBOOM en J. B. AVIS.
Hoofdagenten voor het Buitenland
Générale de Publicité Mrtmgere Go La DAUBM Co», JOHN F. JONM,Succ.9 Parig* 31 dit Faubourg Montmarire.
Haarlem, 22 Juni 1891.
Aan de drie inrichtingen van Mid
delbaar Onderwijs voor jongens alhier
wordt met 1 September a. s. verlangd
een leeraar in het handteekenen. De
gezamenlijke jaarwedde bedraagt 1850.
Verzoekschriften op gezegeld papieren
stukken vrachtvrij bij den burgemeester
vóór of op 15 Juli e. k.
Vrijdag a. s.' 'zai door de Nederl.
Israël."' Gemeente alhier het vijftigjarig
bestaan van haar kerkgebouw in de
Lange Begijnestraat, feestelijk worden
herdacht.
Onze verslaggever van de zittingen
van den Gemeenteraad ontving heden
ten geschenke het welgelijkend portret,
in kabinetformaat, van mr. E. A. Jor-
dens, burgemeester van Haarlem.
Op den achterkant van het portret
is door den burgemeester eigenhandig
geschreven„E. A. Jordens, burge
meester van Haarlem, 18661891."
Als eene herinnering aan het jubileum
van onzen burgemeester zal dit onzen
Raads-verslaggever steeds een aange
naam geschenk blijven.
Zaaik-Ctcbr. Gerbcr.
{Slot.)
Getuige C. H. C. Asseler is benadeeld gewor
den voor de in den aanvang van dit verslag ge
noemde stnklcen. Hij heeft met beide broeders
onderhandeld en heeft geweigerd ƒ2900, die
hem in mindering werd aangeboden.
De timmerman P. Blad heeft, daar de be
klaagden hem niet konden betalen, 3 maal 50
gehad in mindering. Op dit oogenblik heeft ge
tuige nog 900 van den faillieten hoedel te
vorderen. Toen getuige do stukken gaf, was het
zijne bedoeling dadelijk geld te hebben, niet om
in de boeken gecrediteerd te worden.
Eindelijk komt de laatste getuige voor, O van
len Ende, huisknecht van jhr. van Merlen. De
schade die deze geleden heeft, bedraagt circa
ƒ1700. Hij kreeg aandeelen Zuid Afrik. Handels-
maats. in pand, maar deze waren 1 an zeer geringe
waarde en 'f 4 dagen later zelfs niets waard.
De jongste beklaagde beweert, dat die stukken
toen van den Ende ze kreeg, 86 percent waard
waren.
De rechter mr. 't Hooft maakt den oudsten
«klaagde opmerkzaam, dat hij voor den rechter
commissaris heeft verklaart, dat zij, snel achter
uitgaande, het geld van hunne cliënten hadden
gebruikt. Maar van wie en hoeveel, wist hij niet
te zeggen.
Beklaagde Carel Gerber antwoordt, dat hij in
ilen laatsten tijd niet op kantoor kwam en dat
zijn broer alles deed.
De subs. off. v. just., mr. Joh. P. van Outeren,
requisitoir nemende, zegt dat reeds hij zijne komst
in Haarlem, kort geleden, een kassierBÜrma zeer
.■rak stond, waarvan de eene firmant nagenoeg
blind en de ander zeer ongunstig bekend was.
Zijn zelfmoord heeft verhinderd, dat de justitie
den sterken arm op hem legde.
Toen hoorde ik ook al, dat Gebr. Gerber wrak
stonden en vernam van vele zwondelarijen hier
en in Amsterdam gepleegd, en men vroeg her
haaldelijk waarom zijn die lui nog op vrije voe
ten Toen had ilc echter nog geen aanklacht
tegen hen.
Toeu kwam Volker op zekeren avond bij mij,
om te verzoeken of niet mogelijk zou zijn 2
bankbiljetten van ƒ1000.die een arme ar
beider aan do firma, Gerber had gegeven, terug
te krijgen. En toen nu bleek, dat ook dr. Bus-
semalcer en Bastiaan Visser waren benadeeld,
kon niet anders dan eene inhechtenisneming
volgen.
Het frappeert mij, dat het deficit 150.000,
het actief 20.000 gulden is. Hoe kon men aan
een beklaagde als den oudste, dien dan toch
ieder kent, een dubbeltje in bewaring geven,
terwijl de jongste niet eens fransch kent. Dat is
mij een raadsel.
Het dossier ia veel lijviger geweest, maar ik
heb gemeend de beklaagden niet in al die zaken
te kunnen betrekken.
Er zijn, moreel zeer afkeurenswaardige, daden
gepleegd, die evenwel de wet niet voorziet. Het
groote publiek hier aanwezig doet hier de mee
ning ontstaan, dat eene cause célèbre wordt
behandeld. Ik vind de zaak zeer eenvoudig en
wettig en overtuigend bewezen, behalve wat be
treft het laatste gedeelte van den aanklacht.
Hun is ten laste gelegd verduisteiing van
verschillende effecten, hun als commissionairsin
effecten toevertrouwd.
De geachte verdediger schijnt te meenen, dat
er geen misdrijf is gepleegd. «U heeft dit of dat
aanbod tot schikking aangenomen, u heeft pas
in 1892 recht op uw geld." Maar dau is er
toeh in elk geval diefstal gepleegd. Men heeft
wel transactiën aangegaan, maar dat neemt niet
weg, dat toen do benadeelden niet terug kregen
waarop ze recht hadden, er verduistering was
gepleegd.
Zij"o beid0 beklaagden strafschuldig Ten op
zichte van den jongsten beklaagde zal een straf
zeer zeker moeten volgen. Ik erken gaarne, dat
de jongste toch nog op mij de a gunstigsteu indruk
maakt eu dat deze het meest werkzaam en op
passend is.
Maar zou in dit geval Ca rel Gerber niet
strafschuldig zijn P hij die het kantoor opgericht,
zijn broer eerst als bediende en later tot ziju
compagnon genomen heeft. Zijn houding viud
ik hoogst ongepast en onjuist en een broe^ die
van alles zegt«ik weet er niet van, dat moet u
aan mijn broer vragen*, vind ik hoogst onwaardig
Als wij echter mogen aannemen dat waar is,
wat hy voor den rechler-commissaf is gezegd heeft,
dan i3 hij even strafschuldig als zijn broer. Maar
ze deden dat te samen en ia vereeniging met
elkander. Ze namen samen ƒ7200.per jaar
uit de kas. Abraham heeft mij verteld, dat hij
in de boeken weid gecrediteerd voor wat Carel
meer uit de pot nam.
Carol heeft bekend, dat hij wist wat zijn broer
deed, hij heeft dat op een vraag van een uwer
heden gezegd.
Al ware het juist, dat voor ieder moet worden
bewezen, wat hij precies verduisterd heeft, <iau
hlyft Carel toch verantwoordelijk voor vier van
de feiten, de malversatiën ten nadeele van Bus-
semaker, Asseler, Volker en de Koning. Niemand
hunner heeft gewenscht in het hoek te worden
gecrediteerd.
Tal van lieden zijn benadeeld door deze heide
beklaagden. Ook uit den nederigsteu stand,
waarvan twee geheel arm zijn geworden.
Ik heb medelijden met de beklaagden, omdat
ik niet geloof dat zij van huis uit boosdoeners
zijn. Ze zijn als een kat in een vreemd pakhuis
geweest. In begin 1890 hadden beklaagden zich
niets te verwijten, maar in dat jaar heeft men
zien geworpen in die rampzalige goudmijnen.
Door het daarin geleden nadeel zijn zij tot mis-
drijven gekomen.
Hun schuld is het, dat ook hun familieleden fi
nancieel schade lijden, hoe het mogelijk is, dat men
nog gemeend heeft een financieelen ondergang,
en den arm der justitie, te ontkomen, begrijp ik
niet, als ik zie den in vent,;, ris, on weet dat Ca reis
zilver en goud staat in don lommerd te Am
sterdam.
De straf zal zwaar moeten zijn. Het publiek
moet beschermd tegenover hen, die het publiek
financieel benadeeld hebbel!.
Er is niets van gebleken, dat Carel zooals hij
zegt, in de laatste maanden suf zofi zijn geweest
door de ziekte zijner vrouw. Hij is en blijft
mededader.
Het komt mij voor, dat iemand die een knak
geeft aan het fortuin zijner bloedverwanten, ge
durende een zekeren tijd ontnomen moet worden
bet recht om voogd of curator over anderen te
zijn, en ik meen dat het wenschelijk is, dat het
vonnis in de dagbladen worde geplaatst. En ten
slotte requireer ik linnne veroordeeling (met in
trekking van de beschuldiging ten opzichte van
de Ilhineshare van den heer de Koning) tot 2
jaar en 6 maanden gevangenisstraf.
De verdediger, mr. Benjamins, dankt den ambt.
van het O. M. voor de hem betoonde welwil
lendheid. Men mag hier niet spreken over feiten
die den beklaagden, niet .zijn teu laste gelegd.
Deze personen zitten par ricochet op de bank
der beklaagden, het zijn slachtoffers. Het huis
van der Weiden was bekend als een van de
ouderwetsche, solide kantoren. Maar die ellendige
goudshares! De jongere tak van Van der Weiden
begaf zich in speculaties en zij zochten naar
personen, die zij als werktuigen konden gebrui
ken, men vond deze personen en men bemee3-
terde hen. Toen ik dat wist, verdacht ik hen
niet moer van kwade trouw, evenmin als ik de
Lesseps zou verdenken an opzettelijk slacht
offers gemaakt te hebben'
De Franschen zeggen.- «les affaires sont l'ar-
pent des autres", overal is dit zoo, niemand
werkt alleen met zijn eigen geld, zoo is nu eenmaal
de effectenhandel. We kunnen ons dien handel
nauwelijks voorstellen. Beoordeel, rechter, niet al
leen het juridieke beginsel, maar voeg u hij het
gevoelen van den oudsten rechter naast den
voorzitter die heden zeide«Gij hebt het niet
gedaan om een ander zijn vermogen to ont-
rooven
Maar daarmee staat of valt het heela juridieke
gedeelte. Nooit hebben zij plan gehad, om fraude
te plegen. De geachte ambtenaar van het O. M.
zegt, dat zij in 1890 zich niets te verwijten had
den. Maar bij de aanklacht ton opzichte van
Asseler, staat «in 1889, 1890 of 1891«. Is
dat niet een bewijs, dat de aanklacht niet vol
te houden is, omdat de tijd te ruim genomen is?
Zoo ook met Blad en met de Koning.
Mij is meegedeeld door do moeder van be
klaagden, dat fan der Weiden een man was, die
de familie goudmijnen rijk zou maken, cn dat
hij eens tot haar zei, haar een klomp goud
toon ende«kijk hier, schatrijk worden we alle
maal
Bij verduistering is noodig de fraude. «C'est
le fraude soul, qui constitue le détournement!"
Er is dus geen fraude, wanneer de mogelijkheid
bestaat, dat het weef in handen 7an den eigenaar
kan worden geste'd. De fraude bestaat daarin
dat hij weet, dat hij het nooit zal kunnen terug
geven.
Het interessante is hier, dat door het maken
van een contract voor uitstel van betaling, alle
gedachten aan fraude wordt geécarteerd.
Wanneer de rechter uit de dagvaarding de
data der feiten niet kan putten, vervalt dadelijk
de kwade trouw.
Meneer Volker heeft tengevolge van de hande
lingen met zekeren Visser, een aanklacht inge
diend, op een oogenblik dat er nog een over
eenkomst bestond. Die houding is onbegrijpelijk,
dat zijn de daden van een man die geporteerd
is tegen de beklaagden, terwijl het feit niet is
bewezen.
Aan de verklaring van de beursmannen hecht
ik geen waarde. Zoodra de nummers van een
stuk er niet3 toe doen, zooals meneer Busse-
maker gezegd heeft, is geeu denken aan ver
duistering van bepaalde waarde. Zoo ook bij
meneer de Koning.
Ziet, meneeren, heeft de ambt. van het O. M.
gezegd, 20090 gulden actief en 150000 passief!
Maar men vergeet, dat er verschillende schuld
bekentenissen zijn 0. a. van Van der Weiden,
door wie zij zijn meegesleept.
Het totaal van de fondsen in de dagvaarding
vermeld is verre beneden het bedrag, dat zij
te goed hebben, totaal ƒ49009.De vraag is
was er mogelijkheid van restitutie Zeer zeker.
De geachte ambtenaar heeft gesproken over
de slachtoffers, die doze beklaagden hebben ge
maakt, maar hunne schuldenaars, die ik uit dis
cretie niet noem, dia hen niet betaald hebben,
die hebben hèn tot slachtoffers gemaakt.
Abraham is niet te bezwaren. Carel heeft
fouten, maar die moeten nu tot zijne veront
schuldiging strekken. Er is volstrekt niets ge
bleken van samenwerking van Carel met zijn
broer.
Voor Carel zal m. i. zeer zeker vrijspraak
moeten volgen.
Als de Rechtbank meen*, dat er straf moot
worden gegeven, dan vraag ik of de geëischte
niet te zwaar is De gevraagde straf is er een
voor verstokte misdadigers.
Gij heeren rechters, zult niet alleen uw hoofd,
maar uw hart laten spreken. Het publiek moet
zichzelve beschermen
Ik concludeer tot vrijspraak, in elk geval
voor Carel; subsidiair vooi Abraham tot een
lichte straf.
Na re- en dupliek wordt de uitspraak bepaald
op heden ovor 8 dagen.
(Abusief was in liet eerste gedeelte van dit
verslag vermeld, dat de uitspraak over 14 dagen
zou plaats hebben.)
Aan de torpedo-inschietplaatsin
zijkanaal F, is aangekomen H. M. tor
pedoboot groot model Batokt om eenige
lanceeringen te verrichten en na guns-
tigen afloop naar Willemsoord te ver
trekken.
Het communicatie-vaartuig Pijl is
thans, nadat het door Z. E. den minis
ter van Financiën aan 's Rijkswerf in
oogenschouw is genomen, in geregelden
dienst gesteld tusschen Amsterdam en
de inschietplaats in zijkanaal F.
Men meldt ons
Uit Sloterdijk is aan den Raad van
administratie der Holl. IJz. Spoorweg -
Mij. verzocht
1 Een wachtkamer (abri) aan de halt
te doen plaatsen
2 plaatskaarten te doen algeven ver
der dan Amsterdam en Haarlem
3 bagage van reizigers te doen op
nemen
4 den laatsten uit Amsterdam vertrek-
kenden trein te doen stoppen met in
trekking van den voorlaa tsten.
H. M. de Koningin-Regen
tes is opgetreden als beschermvrouw van
Ned. Mettray.
Door den minister van Ko
loniën is de heer S. J. Fischer gesteld
ter beschikking van den goeverneur-
generaai van Nederlandsch -Indiö, om te
worden benoemd tot opzichter 3e kl. bij
den waterstaat en 's lands burgerlijke
openbare werken daar te lande.
P r 0 v. Staten van JV. - H 01-
land. In de a, s. zomervergadering
van de Prov. Staten van Noord Plolland
zullen o. m. de volgende voorstellen
van Ged. Staten worden aan de orde
gesteld
ie. Een voorstel om goedgunstig te
adviseeren op een verzoek van den
hoofdingenieur van den Prov. Water
staat, om met 1 Jan. 1892 het tracte-
ment van den tegenwoordigen hoofd
opzichter bij dien dienst te verhoogen
met f 200 en alzoo te brengen op
ƒ2200 'sjaars.
2e. Een voorstel van Ged. Staten om,
ingaande 1891, voor den tijd van 3 jaar»
een jaarlijksche subsidie van ƒ1000
toe te kennen aan de gebroeders De
Groot, ondernemeis van den poststoom-
bootdienst KampenUrkEnkhuizen.
3e. Een voorstel om toe te staan, dat
de huishoudelijke kosten van den pol
der Geestmerambacht door het Bestuur
worden gebracht van 1 350 op f 450 's
jaars.
4° Een voorstel om goed te keuren,
dat op een kapitaal, groot f 10.000
nominaal, op het Grootboek ingeschre
ven ten name van het gesticht „Mee-
i renberg", wordt afgeschreven een no-
I minaal bedrag van f 4500.
j 5e. Een voorstel om voor het jaar
1 1892 een subsidie van f 200 toe te
J kennen aan de firma Ipenbuur en Yan
Seldara., te Amsterdam, ten behoeve van
j de uitgave van het jaarboekje voor de
provincie Noord-Holland.
ós. Een voorstel van Ged. Staten tot
1 het aangaan van een geldleening ten
i laste der provincie, groot f57.499,
hoogstens 4 pCt., ter voorziening in
de uitgaven, voortvloeiende uit de bij—
dragen, toegekend voor den aanleg
i van een haven op de Wieringen en voor
I de verbetering van de Oosterhaven te
i Medemblik, en wel op voorwaarde,
dat jaarlijks f 5000 zal worden afgelost
1 en dat tot zekerheid van rentebetaling
i en aflossing de inkomsten en middelen
15
HOOFDSTUK V.
„Neen, nu niet, Grace, nu niet," smeekte haar vriendin te
midden van haar half onderdrukt snikken. „Ik weet, dat hij is,
zooals gij zegt. Later misschien, maar nu niet. Laat er mij eerst
in de eenzaamheid over nadenken in uw kamer. Ik zou de
anderen nu liever niet willen ontmoeten. Langzamerhand zal ik
wel kalmer worden."
„Ja, lieveling, ja. Ga maar heen," zeide Grace, „ik zal u wel
bij den vicaris en miss Midgley verontschuldigen," en zij ston-
den beiden op en begaven zich naar de deur, toen deze wijd
i werd opengeworpen en de bediende aankondigde
„Kapitein Beverley?"
Charles Beverley deed twee schreden voorwaarts en bleef toen
plotseling stilstaan. Zijn gelaat vertoonde in plaats van zijn ge
wonen glimlach, een ernstige, ja, zelfs onheilspellende uit
drukking.
Eindelijk verbrak hij het stilzwijgen en zeide met half afge
raken stem
„Mevrouw StudleyIk verwachtte niet.... Men zeide mij, dat
ik hier den vicaris zou aantreffen. Miss Preston dit is een
zeer onverwachte en aangename verrassing!" en hij deed nog
eenige stappen voorwaarts en stak haar zijn hand toe, maar
Lottie's handelwijze schokte hem hevig.
Met een bleek gelaat en kleurlooze lippen, zeide zij met een
minachtenden blik op koelen, trotschen toon
„Laat mij van hier gaan, kapitein Beverley."
„De kapitein antwoordde stamelend „Lottie miss Preston
en hij trachtte haar hand te grijpen.
„Laat mij gaan, zeg ik u riep zij uit met zooveel stand
vastigheid, als zij in haar opgewonden toestand aan den dag kon
leggen; zij liep hem voorbij en verliet het vertrek.
Beverley begreep uit woord en blik, dat zijn kans verkeken
was; er was geen vergissing mogelijk. Hij sloot de deur, keek
Grace vervolgens in het gelaat en zeide „Wat moet dat alles
toch beduiden
„Zij heeft mij in het vertrouwen genomenik heb haar op
mijn beurt ook mijn vertrouwen geschonken."
„Zij weet alles. Gij begrijpt het alleswas Grace's
antwoord.
„Alles wat gij van mij weet en van u?" vroeg Beverley.
„Van mij," antwoordde zij langzaam: „uwe benarde financiën,
uwe ondeugden, de geschiedenis van mijn zuster.
„Daarvoor was ik reeds bang, toen ik u voor de eerste maal
ontmoette," begon hij. Dus hebt gij u tusschen haar en tusschen
mijne liefde geworpen?
„Liefde!" aldus viel Grace hem in de rede. „GijVergeet gij,
dat ik eens een zuster heb gehad
„Tusschen mij en haar geld dan, wanneer gij dan juist van
al mijne handelingen een slechten dunk wilt opvatten," ant
woordde de kapitein.
„Dat is beter," zeide zij. „Ja, ik heb mijn vriendin en haar
geld uit uwe handen gered. Had ik geen recht daartoe?"
„Recht of onrecht, het zal u berouwenantwoordde hij op
bijna woesten toon.
„Nu ik u ken, vrees ik u niet," was het kalme antwoord
van Grace.
Haar kalmte maakte indruk op hem, en hij bedacht nog
bijtijds, dat hij zich te driftig begon te maken. Toen hij weer
zijn mond opende waren zijne manieren en was zijn stem even
kalm als de hare.
„Neem mij niet kwalijk, mevrouw Studley, het was mijn plan
niet om u vrees aan te jagen voor hetgeen gij gedian hebt."
„Gij kunt mij geen vrees aanjagen, en ik zal ook niets terug
nemen," zeide zij. „Maar hierover genoeg. Wat voert u hier
heen
„Niet mijn eigen wil, geloof mij," antwoordde hij.
„Ik ben hier gekomen om een pijnlijke, spoed vereischende
zending te volvoeren."
„Uwe eigen zaken betreffende?" vroeg Grace.
Niet geheel en al, maar maar toch ben ik er zelf ten
zeerste bij betrokken en gij en uw echtgenoot en
„Mijn echtgenoot is niet thuis," viel zij hem in de rede.
„Dat weet ik."
„En gij en ik zijn vreemden en moeten vreemden voor elkaar