EEN EIGENAARDIGE WEDSTRIJD IIAAULEHMEIt JIALLETJiiS, BINNENLAND. Ik ben steeds een groot liefhebber van het wielryden geweeBt, toen ik nog een kleine jongen was vermaakte ik mij reeds dagelijks eenige uren lang met een houten rommelkast, totdat ik op zekeren dag de trot3che bezitter werd van een van de mooiste rijwielen, dat ooit ge maakt is, en een groot gedeelte van den tyd, dien ik aan andere bezigheden moest wijden, bracht ik door op mijn stalen ros, zoodat mijne verstandelijke ontwikkeling veel moest lijden tengevolge van die lichaamsoefeningen. Ik haatte dan ook het gezicht van een boek, cd was slechts dan gelukkig, wanneer ik op myn witl gezeten de velden doorkruiste. Mijn vader was geneesheer in een dorp in Kent, en daar hij een groot ge zin had, was hij blij, toen ik op negen- tienjarigen leeftijd door bemiddeling van een zijner vriendeD, een ryk man, een plaats kon krijgen in een regiment, dat bestemd waS voor Iudië. Het afscheidsgeschenk van mijn vader was een groot, nieuw rijwiel, en groot was mijn verrukking, toen ik tot de ontdekking kwam, dat een van mijne makkers in het regiment ook wielrijder was. In den tegenwoordigen tijd, nu de velo's zoo algemeen zijn, zou dat volstrekt niet iets bizouders heeten, maar om u een voorstelling van mijn blijdschap en verrukking te kunnen maken, moet gij niet uit het oog verliezen, dat toenmaals een rywiel nog iets bizonders was, en een wieliyder nog steeds met verbazing en bewondering werd aangegaapt. Onze ry wielen waren geloot ik de eerste, welke in Indie werden gezien, en toen wij een dag na onze aankomst voor de eerste maal door de stad redeu, had onze rit wel eenige overeenkomst met een zege vierenden intocht van den een of anderen oosterschen vorst. Ik zou een boek kunnen vullen met de eigenaardige voorvallen en ongeluk ken, die onze ritten kenmerkten. Ons regiment was nu hier dan daar en onze tochtjes veroorzaakten dikwijls een paniek. Op zekeren avond besloten Fred en ik een tien mijls rit te ryden. Op korten afstand van oos kamp be vond zich een groote weg, die langs een afstand van tien mijlen zoo vlak was als een dambord. Hy doorsneed een geheel vlakke en open landstreek, verderop werd het landschap woester en eindigde ten slotte in een ondoordringbaar struikge was. Op dezen weg besloot ik mij te trainen. Bent had een kringvormigen weg gevonden op korten afstand van het station, die langs eenige hutten der in- - landers liep en ongeveer een zesde mijl lang was, en daar bereidde hy zich voor op den aanstaanden race. Na ons een week lang te hebben ge traind op een wyze, die een sportman van den tegenwoordigen tijd de haren fcen berge zouden doen reizen by na rauw vleesch, zeer fijn gehakt; teugjes brandy pur enz. waren wij van oordeel, dat wy nu geschikt waren voor den onderlingen wedstrijd. Het avontuur, dat ik u nu zal verhalen gebeurde op den vooravond van den gewichtigen dag. Ik was juist begonnen met mijn gelief- koosden rit nog eens voor de laatste maal te doen, toen een officier mij staande hield en zeide Hebt gij al van den tijger gehoord, Harvie Neen, amwoorddo ik. De inboorlingen hebben zooeven bet bericht gebracht, dat ongeveer tien mijlen van hier verwijderd ia het struikgewas een tijger is gezien, ga dus vanavond niet te ver. ,/Och kom/' zeide ik lachend; //het zou een tijger, dankt mij, nog al möeie- lijk vallen om my iotebalen, hy zou zeer goed bemerkeD, dat ik mij getraind heb. Ik had tot dusver Dog nooit een ver scheurend dier gezien, en in mijn ver beelding stelde ik mij eon tijger voor als een mager, versuft dier, zooals ik er eens een had gezien in een mena gerie. Ik reed nu weg en had nog geen mijl afgelegd of was de waarschuwing van mijo college reeds vergeten. Ik hield er een goede //pace" in, maar reed nog niet zoo bizonder hard, daar ik mijne krachten voor den terug weg wilde spareu. Ongeveer een uur later had ik mijn gewoon rustpunt be reikt, by na 10 mylen van het kamp verwijderd, maar omdat ik my voor de laatste maal trainde, besloot ik om nog een paar mylen verder te rijden dan den geheelen afstand terug zoo snel mogelijk af te leggen. Ik trapte dus verder en een tien minuten later had ik het kreupelhout bereikt. Nu moest ik naar huis terugracen, Ik stapte af, smeerde mijn machine, draaide alle schroeven nog wat vaster aan en zette mij toen op een stuk rotsblok neer, mij verheugende in het vooruitzicht van den heerlyken rit, die voor my Boven my verhieven zich de groote bergen hunne besneeuwde toppen baad den in den rosschen glo.d van de on dergaande zonginds een waterval, die als een gouden en zilveren band van het gebergte neerstortte, hier en daar achter boomen en rotsblokken verdwy- nendein de verte echter het kreupel hout een tooverachtig verschiet. Daar men in Indiê byoa geen sche mering heeft, stond ik weldra haastig op om op te stygen, daar ik wist, dat het weldra donker zou zijn. Toen ik opstond zagen myne oogen iets, dat mij deed ontstellen, zoodat ik mijn wiel bijna liet vallen. Geen veertig meter van my verwy- derd, zag ik een tyger. Ik kende het dier zeer goed, maar hoe geheel anders hij er uit, als het magere, half- uitgehongerde, kleine dier, dat ik in Engeland had gezien 1 Hy was juist te voorschijn gekomen in een opening tu8schen het kreupelhout, wreef met zijn poot langs zijn kop, en zat als een groote kat tevreden te spinneD. Een ZaterdagaYondpraatje, cxx. Dezen keer zou ik het wel eens wil len hebben over een reglement van 1773. Of ik dan een oudheidkundige beD NeeD, ik snuffel liever in nieuwe dan io oude boeken en geschriften, maar ik wil dadelyk aan iederen liefhebber van oudheidkunde toegeven, dat het eerste ook veel gemakkelijker is dan het laatste. Het spreekt wel vanzelf, dat door een zoon van dezen tijd een geschrift over dezen tyd veel spoediger begrepen wordt, dan een van honderd jaar her. Ic ge schriften van jongen datum worden be handeld dingen uit de periode, waarin wij thans leven, door menschen die nog in leven of althans nog maar zeer korten tijd, dood z:in. Om geschrift te begrypeu dat een eeuw oud is, moeten wij kennen de omgeving van den schrijver en de eigenaardigheden van dien tijd en dat is eene studie, die veel tijd, veel yver en veel volhardin: eischt. Dit neemt evenwel niet weg, dat het voor den niet- oudheidkundige (of voor den oudheidonkundige. als men wil) soms interessant kan wezen, te snuffelen in een oud geschrift, over dingen, die nu nog bestaan. Zoo is mij door de wel willendheid van een ingezetene van Alk maar, een exemplaar geworden van de ordonnantie en het reglement omtrent de z/caasdragers camer en de bestiering der selve, de order in het werken met het loon voor de caasdragers." In modern hollandsch zou dat heeten //Verorde ning voor de kaasdragers." Dat Alkmaar de stad van vee en kaas is, behoef ik hier niet meer te betoogen. Men weet ook, dat die kaasmarkt zeer uitgebreid en de be trekking van ffcaasdrager" dus niet enbelangryk kan zyn. Gemiddeld verdient hij dan ook f 400 per jaar, waarvoor hij elke week slechts éen dag (den Vrij dag) behoeft te werken. Laat ik er even wel dadelijk byvoegen, dat het een zware arbeid is en dat alleen zeer krachtige mannen het lang volhouden. Was ik ontsteld? Niet in het minst, ik had mijn rywiel, en een voorsprong van veertig meterhet zou du3 een schande voor mij zyn, wanneer ik het dier niet wist te ontloopen. Hy bad my nog niet gezien, en ik bekeek het dier nog een oogenblik, steeg toen langzaam op, de tyger bevond zich aan myn rechterhand, terwyl de weg recht voor my lag). Het gerucht, dat ik maakte, trok zijn aandacht, hij keek op, rekte zich lang zaam uit, en kwam toen met groote, bevallige sprongen door het lange gras eu over retaen, die hem van den weg scheidden, naar my toe. Hij scheen vol strekt niet woedend te zijn, en wenschte klaarblijkelijk, dat eigenaardig voorwerp van meer nabij te bekijken. Een afstand van veertig meter was mijn inziens klein genoeg voor mijn eigen veiligheid. De tij ger bevond zich nu ook op don weg, ik bjog mij dus voorover en versnelde myn vaa.t, Zou hy na da eerste honderd meters blijven staan en de vervolging opgeven, of zou bij mij volgen Ik hoopte eigenlijk dat hy my zou volgen, en reeds stelde ik mij in den geest voor, hoe ik bij myne makkers de race met den tijger zou beschrijven. Weinig dacht ik er aan, welk een vreeselijke wedstrijd zou volgen. Ik keek achter my.Drommels, hij aanvaardde den strijd. Ik kon den afstand niet be rekenen, maar deze was in ieder geval niet grooter geworden. En nu een flinke spurt. Ik reed de eerste halve myl zoo hard mogelijk, maar toen ik weer achter my keek, zag ik, dat ik nog niets h;d gewonnen. De tijger achtervolgde mij, liep met groote stappen en slingerenden ^ang, en even hard als ik. Nu begon ik toch eindelyk ongerust te worden, en bedacht met angst, dat een afstand van tien mylen my nog van mijn veiligheid scheidde. Daaraan moest ik nu evenwel niet denkenhet was maar de vraag, of mijn ijzeren ros en mijne spieren het zouden volhouden. Ik kon niets meer dan mijn bast doen en op de voorzie nigheid vertrouwen. Er bleef geen twijfel meer over om trent de bedoelingen van den tyger zyn woede was geprikkeld, en nu en dan stiet hy een gebrul uit, dat den grond deed beveD. Weldra had ik weer een myl afgelegd, en de afstand tusschen mij en het dier werd langzamerhand kleiner. Ik smeet mijn pet op den grond, ho pende, dat deze hem een paar minuten zou ophouden, maar hy holde steeds door en ik begreep wel, dat het nu bittere ernst was. Ik berekende, dat wy nog ongeveer zeven mijlen van het kamp verwijderd moesten zijn, en alvorens ik er nog vier had afgelegd, zou my a vervolger mij ia- geaaald hebbendat begreep ik zeer goed. O, de angst van die minuten, die voor mij uren wareo Er werd nog een mijl afgelegd, daarna nog een. Ik kon hem na achter mij hooren, trap, trap, trap, sneller en snel- Wat niet het ouvermakelijkste is in deze verordening, dat is dat de kaas dragers zelve er om hebben gevraagd. Althans Burgemeesteren zeggen in wat wij noemen den considerans; dat zij hebben wop herhaalt verzoek van de Vader, Raads- of Overlieden der kaasdri enz. genrdonneert, gereguleert en vast- gestelt het naarvolgende Reglement." Deze considerans is 21 regels druks, maar er komen niet minder dan zestien fransche woorden in voor. Het doet mij weer vrede hebben met de stadhuistaal van onzen tyd. Dit reglement dan bepaalt, dat er zullen wezen 28 vaste Luyden en 16 Noodhulpen. Over dezelve, zooals men toen zeide, was een Vader gesteld. Zoo'n Vader was een heele heer. Hem moesten allen de behoorlijke agting toonen, dewyl (terwijl zouden wij zeggen) hem alle macht werd verleend //den geene die Misdoet in alle deekn te straffen corrigeeren maar exigentie van saaken, selvs tot het geven van see of twaalf Weeken;" geen opsluiting, zooals men wellicht denken zou, maar schorsing in de betrekking. Wanneer er een nieuwe ling kwam //in de Camer", was deze verplicht zyn Acte (zijn benoeming den kelijk) aan de (n) Vader te toonen en daar voor aan deselve betaalen ses Stuy- vers. Maar daarmee was de nieuweling nog niet klaar; hij was ook //verpligt in de Kamer te geven een halve Ton Bier en de benoodigde Pijpen en Ta- bacq." Wanneer een Noodhulp Vastman werd, was dit voor de (n) Vader nog voordeeliger dan kreeg hij twaalf Stuivers, de trakteering van de Kamer bleef overigens dezelfde. Behalve dezen kaas-vader, waren er ook vier Raads, die om de twee jaar af traden. Een Provoost werd dan //Raad". De vader, ik vergat nog het te zeggen, bekleedde die betrekking levenslang, of zooals de ordonnantie het zeer elegant te kennen geeft//alzoo die ad vitam in de beheering blyvt". Eindelijk wss er een //Knegt", die uit de kaasdragers ge kozen werd en die zorgen moest, dat alles wat //in alle ordentelijkheid door de Vader en Overlieden werd geordon- neert, op de behoorlyke tyd in gereed heid was." Ier, steeds luider en luider. Ik keerde mij een oogenblik op mijn zadel om, en zag, dat wy geen twintig meters meer van elkaar waren gescheiden Hoe groot en hoe verschrikkelijk zag het dier er uit! Zijn groote tong hing uit zijn bok, en het eenige geluid, dat hy maakte, was eeu voortdurend schor gebrom van woede, terwijl zijne oogen letterlijk von ken 6choten. Hst was als een vreeselijke nachtmer rie eu met een huivering boog ik mij over den stuurstang en vloog verder. Wanneer ik nu kalm in mijn stoel zit te schryven, kan ik er mij nauwelijks een voorstelling van maken, welke her inneringen in mijn brein rondwoelden gedurende dien vreesely.ken rit. Ik zal lang vergeten gebeurtenissen, waarin ik een rol had gespeeld, duidelijk voor my, en terwijl al mijne spieren trilden door de vreeselijke inspanning, was mijn geest helder, en scheea mijn Wen als oen panorama voor mijn geest voorby te trekkefi. Voort! voort! voort! waaaeer ik maar even uitgleed, zou myn lot beslist zijn, dat wist ik; een klein ongeluk, een schroefje, dat losliet, en mijn dood was zeker. Mijne krachten zouden het niet lang meer volhouden, de vreeselijke inspan ning had mij uitgeput en ik begreep, dat het niet lang meer zou duren. Ik ademde moeilyk en met schokkeneen floers kwam voor mijne oogen ik hield stil myne beenen weigerden iedere beweging en het was alsof duizende vijanden mij omringden en mij tegenhielden. Lood zwaar drukte mij iets op de borst ik beefde, ik was stervende. Nog eenige oogenblikken, waarin ik een geheel leven scheen te doorleven en toen sprong de tijger met een gebrul als van den aonder op mij en werd ik tegen den grond geslingerd. Daarna hoorde ik schieten, een rumoer van stemmen en alles werd zwart voor mijne oogeD. Na verscheidene dagen bewusteloos te zyn geweest en in ijlende koortsen te hebben gelegen, keerde ik langzamerhand tot het bewustzijn terug en vernam ik de bizonderheden van myn bevrijding. Eenige officieren hadden zich met een shikaree (indisch jager) op weg begeven naar een val, dien men voor den tijger gereedheid had gebracht. Men had een geit vastgemaakt aan de omheining buiten het kreupelgewas en de jagers hadden zich op weg begeven, om in de nabyheid van den val in de boomen te klimmen en aldus hun prooi af te wach ten, die in den stillen avond spoedig door het geblaat van de geit zou worden aan gelokt. Zij spraken onder weg over onzen aanstaanden wielerwedstrijl en verwacht ten ieder oogenblik my op mijn terug keer te zien. Toen zy eenig kreupolge was voorbij wareD, zagen zy my een kwart mijl vóór zich aankomen, gehuld in een stofwolk, die mijn vreeselijken vervolger aan hun oog onttrok. Weldra hadden zy echter bemerkt, welk groot gevaar mij bedreigde. Het groote dier, dol van woede, wierp zich juist op mij, toen ik hen had bereikt. Mijne vrienden stonden verstijfd van schrik en durfden niet te vuren, maar de shikaree, een man met stalen zenuwen en op jacht gewend om alle plotselinge ge varen onverschrokken onder de oogen te zien, snelde oogenblikkelijfc toe, totdat hij geen meter van den tijger was ve.wijderd, legde zijn geweer bijna tegen het oor van het dier en verbrijzelde met twee schoten zyn hersenpan, juist bijtijds om mija leven te reddeD. Ik werd onder het stuiptrekkende lichaam van mijn dooden vijand te voorschijn gehaald en allen waren van meening, dat het met mij zou zyn. Zij maakten een draagbaar van tak ken en droegen my op die wyze naar het kamp terug, waar ik verscheidene weken tusschen leven en dood zweefde. In de maand December rekende men af. De overlieden verantwoordden dan de ontvangen afleggelden en de «Boetens, dat jaar ten profijten van de Kamer in gekomen". Natuurlijk moest de onmisbare Vader hierby //praesend" wezen en de vaste kaasdragers, die er lust in hadden. Acht dagen dagen van te voren moesten de heeren behoorlijk worden geconvo ceerd. En hoe werd het geld verdeeld Artikel IX van de ordonnantie is te dien opzichte zeer duidelyk//sullende uyt het overschot of de meerdere ont- fangene dan uytgegevene Geldeü aan de Vader by het doen der Reekeningh werden gegeven vyftien Goldan, yder der Overlieden vijftien Guldens en de Knegt van de Kamer Tien Gulden*. De knecht was dus ook een persoon van wat men toen genoemd zou hebben, //importantie". Maar hij kreeg die som (die toen heelwat meer beduidde dan een tientje in dezen tijd) niet voor nie mendal //mits", zegt het reglement, z/mits daar voor de kannen te schuuren en het Doodkleet te bewaren, sullende op het doen der Rheekeningh, als mede op Copbiers (Kopper) Maandagh, telkens een half Vat Bier en de benodigde Pypen en Tabacq, mede extra in Rhee keningh, sonder meer worden geleeden." Wat erna die uitbetalingen overschoot, werd onder de 28 //vaste Luyden verdeelt en bij yder pro rato genooten." Eu Bur gemeesteren waren er zoodanig op ge steld, dat ieder kreeg wat hem.toekwam, dat de knecht aan diegenen die ziek waren, udien eygen avond" hun aandeel thuis moest brengen. Klaarblykelyk was ziekte de eenige reden, die de kaasdragers van het deelnemen aan het feest terughield. In weerwil van den omhaal vao woor den, zit het reglement goed in elkaar en laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Het kan niet anders, of reeds in dieD tyd was de betrekking zeer gewild, te oordeelen naar al de dingen, die voor geschreven of verboden werden. De kaas dragers mochten nooyt wanneer zy in dienst (waren) met een Pyp in den mond weeeen op een boeten van ses Stuy vers //sigh nimmer (wanneer zij in dienst zyn) in eenige Kroegen of Herbergen ophouden op de verbeurte van 20 Stuy versde directie van de //Waagh behoorlijk ontsagh Door den minister van B i n- nenlaDdsche Zaken is een schrijven ge richt aan de commissarissen der Koningin de provinciën, waarin hij mededeelt, dat het hem is gebleken, dat zich te Amsterdam een voorloopig comité heeft gevormd, hetwelk zich ten doel stelt personen, die geheel zonder huisvesting zijn, zooveel mogelyk onder dak te brengea en daartoe een onderzoek wenscht in te stellen naar het getal per sonen in de onderscheidene gemeenten vao het ryk, die onbehuisd zijn, eu naar hetgeen in hun belang wordt gedaan. Naar de Minister verneemt, komen deze inlichtingen gedeeltelijk overeen met die, welke worden ingewonnen by het on derzoek, door het statistisch Instituut ingesteld naar den toestand van het armwezen hier te lande, waarover de Minister in September jl. de commissa rissen onderhield. Daar het hem en zijnen ambtgenoot van Justitie wenschelyk voorkomt, te bevorderen, dat door de burgemeesters en hoofdcommissarissen of commissarissen van politie de bedoelde inlichtingen, als ze door het voorloopig comité worden gevraagd, naar vermogen worden verstrekt, heeft hij, mode namens zijnen genoemden ambtgenoot^ den com missarissen verzocht, daartoe hunne tus- scbenkomt te verkenen. Bij nota van wyziging op Hoofdstuk VIII der Staatsbegrootiug voor 1892 is door den minister van Oorlog eon som van 145,000 opgeno men voor het bouwen voor de caiotten- school te Alkmaar, na aftrek van het aandeel in de kosten, door de gemeente Alkmaar te dragen (zijnde f 110,000 en kostelooze afstand van terrein.) Aanvan kelijk was de Minister voornemens, overeenkomstig contract met Alkmaar, de school door de gemeente te doen bouwen, tegen bjtaling door den Staat gedurende 40 jar_u van eeno annuïteit, doch by nadere overweging is het den Minister meer regelmatig en wenschelijk voorgekomen, den bouw voor Rijksreke ning te doea plaats hebbea, onder ge- (Zie vervolg Bitwenlandsch nieuws Se pag.) moeien toedraagen" en //'t sij in de Kamer of daar buy ten" niet mogen vloeken, raasen of chocqueeren, veel min te veghten, slaan of iets diergelyks," de laatstgenoemde misdrijven op poene van ongenoemde straften. Was er een dron- keD, dan verbeurde hij twee zilveren ducatons en mocht gedurende zes of twaalf weken niet werken. Wanneer er na niet een aardig duitje aan de kaasdragery te verdienen was veest, dan zoude men zeker wel voor de eer hebben bedankt, om hard te wer ken, te midden van boereD, die wél vloekten, pypen rookten en in herbergen ronddwaalden. Er waren in de Waag 4: schalen en in even zoovele veemen (clubs) waren de kaas- dragers verdeeld. En zoo is het nog ten huidigen dage. Wie des Vrijdags op de alkmaarsche kaasmarkt terechtkomt, kan daar de mannen zien met hunne gele, blauwe, roode, of groene hoeden. De noodhulpen hadden en hebben er, om het nog mooier te maken, een lintje aan, dat voor iemand die het voor de eerste maal ziet, een allervermakelykst schouw spel oplevert. Ik beu niet vreemd aan het denkbeeld, dat die kaasdragers wel een beetje onder den duim gehouden moesten worden. Daarop wijst al het verzoek van den vader en de overlieden om eene veror dening, daarop ook duiden de talryko bepalingen en voorschriften. Zoo by- voorbeeld wat het bezorgen van de kaas betrof„de kaasdragers" (zegt de ver ordening) sullen gehouden zyn de ver- kogte Kaas onvermist en ongeschonden ter gedestineerde plaatsen van de Kopers te leeveren op haar perykul, sullende indien door haar agteloosheid of wesend- lyk toedoen Kaas werd vermist of be dorven, de schaaden moeten worden vergoet door het Veem waar in zy werken." Wie niet kwam, kreeg van alles wat er dien dag verdiend werd, geen geld, tenzy hy door ouderdom of ziekte ver hinderd was om te verschynen. In zijn plaats trad dan de oudste Noodhulp op. want er moest altijd 28 man beschik baar zijn. Die noodhulp deelde dan in de winst van dien dag, maar moest een gulden brengen aan den ouden of zieken man voor wien hij in de plaats trad. Een maatregel, dien wij in dezen lijd zeker niet zouden verbeteren 1 Boeten hier, boeten daar, boeten overal I Als de kaasdragers een berrie met of zonder kaas in de Houtil lieten staan, (de Houtil is een smalle straat met veel passage), dan kregen zij, tenzij die ber- rien op de rabatten of kleine steenen stonden voor elke berrie tien stuivers boete. Ziedaar in weinig8 woorden een en ander medegedeeld over het kaasdragers- reglement. Een en ander slechts, niet veel, want de ordonnantie bevat niet minder dan 57 artikelen en beslaat niet minder dan 11 pagina's druks. Heeren Burgemeesteren zagen, toen zij aan het einde kwameD, zeker ook wel in dat het stuk van wel wat al te langen adem was en bepaalden daarom in art. 54, dat het eens in 't vierendeel jaars aan al de vaste Luyden zou worden voorge lezen en altoos, desgevraagd bij den vader te zien zou wezen //sullende dus geene onkundigheyd, of het voorgeven van dien, tot iemands verschooning kun nen dienen of aangenomen mogen wor den." Blykbaar was het wel noodig, dat den kaasdragers geregeld hun plicht werd voorgehouden en uit het laa'ste artikel zou men wel mogen opmaken, dat bwes- tiën nogal eens voorkwamen. Daarin toch wordt, omdat het niet mogelyk is om in een nieuw Reglement alles te voorzien, 't geen somwylen souden kun nen profluearen, door burgemeesteren bepaalt en vastgestelt, dat alle voor komende consideratiën, differenten, dis- puyten en opkomende swaarig heden of verandert moetende saaken," niet door Heeren Burgemeesteren, maar door //de Waagmeester, derselver Assistenten of Setters en den Vader en Raads werden gedecideert." Men had hooger beroep op Burgemeesteren. Waarschijnlijk dus viel er zoo nu en dan nogal eens wat te //decideeren." Wat niet het minst merkwaardige mag heeten, is dat nog heden ten dage de meeste voorschriften van dit regle ment in werking zijn. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 6