EEN EIGENAARDIGE WEDSTRIJD
IIAAULEHMEIt JIALLETJiiS,
BINNENLAND.
Ik ben steeds een groot liefhebber van
het wielryden geweeBt, toen ik nog een
kleine jongen was vermaakte ik mij
reeds dagelijks eenige uren lang met een
houten rommelkast, totdat ik op zekeren
dag de trot3che bezitter werd van een
van de mooiste rijwielen, dat ooit ge
maakt is, en een groot gedeelte van den
tyd, dien ik aan andere bezigheden
moest wijden, bracht ik door op mijn
stalen ros, zoodat mijne verstandelijke
ontwikkeling veel moest lijden tengevolge
van die lichaamsoefeningen. Ik haatte
dan ook het gezicht van een boek, cd
was slechts dan gelukkig, wanneer ik op
myn witl gezeten de velden doorkruiste.
Mijn vader was geneesheer in een
dorp in Kent, en daar hij een groot ge
zin had, was hij blij, toen ik op negen-
tienjarigen leeftijd door bemiddeling van
een zijner vriendeD, een ryk man, een
plaats kon krijgen in een regiment, dat
bestemd waS voor Iudië.
Het afscheidsgeschenk van mijn vader
was een groot, nieuw rijwiel, en groot
was mijn verrukking, toen ik tot de
ontdekking kwam, dat een van mijne
makkers in het regiment ook wielrijder
was.
In den tegenwoordigen tijd, nu de
velo's zoo algemeen zijn, zou dat volstrekt
niet iets bizouders heeten, maar om u
een voorstelling van mijn blijdschap en
verrukking te kunnen maken, moet gij
niet uit het oog verliezen, dat toenmaals
een rywiel nog iets bizonders was, en
een wieliyder nog steeds met verbazing
en bewondering werd aangegaapt. Onze
ry wielen waren geloot ik de eerste, welke
in Indie werden gezien, en toen wij een
dag na onze aankomst voor de eerste
maal door de stad redeu, had onze rit
wel eenige overeenkomst met een zege
vierenden intocht van den een of anderen
oosterschen vorst.
Ik zou een boek kunnen vullen met
de eigenaardige voorvallen en ongeluk
ken, die onze ritten kenmerkten. Ons
regiment was nu hier dan daar en onze
tochtjes veroorzaakten dikwijls een paniek.
Op zekeren avond besloten Fred en ik
een tien mijls rit te ryden.
Op korten afstand van oos kamp be
vond zich een groote weg, die langs een
afstand van tien mijlen zoo vlak was als
een dambord. Hy doorsneed een geheel
vlakke en open landstreek, verderop werd
het landschap woester en eindigde ten
slotte in een ondoordringbaar struikge
was. Op dezen weg besloot ik mij te
trainen. Bent had een kringvormigen
weg gevonden op korten afstand van het
station, die langs eenige hutten der in-
- landers liep en ongeveer een zesde mijl
lang was, en daar bereidde hy zich voor
op den aanstaanden race.
Na ons een week lang te hebben ge
traind op een wyze, die een sportman
van den tegenwoordigen tijd de haren
fcen berge zouden doen reizen by na
rauw vleesch, zeer fijn gehakt; teugjes
brandy pur enz. waren wij van
oordeel, dat wy nu geschikt waren voor
den onderlingen wedstrijd. Het avontuur,
dat ik u nu zal verhalen gebeurde op
den vooravond van den gewichtigen dag.
Ik was juist begonnen met mijn gelief-
koosden rit nog eens voor de laatste
maal te doen, toen een officier mij staande
hield en zeide
Hebt gij al van den tijger gehoord,
Harvie
Neen, amwoorddo ik.
De inboorlingen hebben zooeven bet
bericht gebracht, dat ongeveer tien mijlen
van hier verwijderd ia het struikgewas
een tijger is gezien, ga dus vanavond
niet te ver.
,/Och kom/' zeide ik lachend; //het
zou een tijger, dankt mij, nog al möeie-
lijk vallen om my iotebalen, hy zou
zeer goed bemerkeD, dat ik mij getraind
heb.
Ik had tot dusver Dog nooit een ver
scheurend dier gezien, en in mijn ver
beelding stelde ik mij eon tijger voor
als een mager, versuft dier, zooals ik
er eens een had gezien in een mena
gerie.
Ik reed nu weg en had nog geen mijl
afgelegd of was de waarschuwing van
mijo college reeds vergeten.
Ik hield er een goede //pace" in,
maar reed nog niet zoo bizonder hard,
daar ik mijne krachten voor den terug
weg wilde spareu. Ongeveer een uur
later had ik mijn gewoon rustpunt be
reikt, by na 10 mylen van het kamp
verwijderd, maar omdat ik my
voor de laatste maal trainde, besloot ik
om nog een paar mylen verder te rijden
dan den geheelen afstand terug zoo
snel mogelijk af te leggen.
Ik trapte dus verder en een tien
minuten later had ik het kreupelhout
bereikt.
Nu moest ik naar huis terugracen,
Ik stapte af, smeerde mijn machine,
draaide alle schroeven nog wat vaster aan
en zette mij toen op een stuk rotsblok
neer, mij verheugende in het vooruitzicht
van den heerlyken rit, die voor my
Boven my verhieven zich de groote
bergen hunne besneeuwde toppen baad
den in den rosschen glo.d van de on
dergaande zonginds een waterval, die
als een gouden en zilveren band van
het gebergte neerstortte, hier en daar
achter boomen en rotsblokken verdwy-
nendein de verte echter het kreupel
hout een tooverachtig verschiet.
Daar men in Indiê byoa geen sche
mering heeft, stond ik weldra haastig
op om op te stygen, daar ik wist, dat
het weldra donker zou zijn.
Toen ik opstond zagen myne oogen
iets, dat mij deed ontstellen, zoodat ik
mijn wiel bijna liet vallen.
Geen veertig meter van my verwy-
derd, zag ik een tyger. Ik kende het
dier zeer goed, maar hoe geheel anders
hij er uit, als het magere, half-
uitgehongerde, kleine dier, dat ik in
Engeland had gezien 1 Hy was juist
te voorschijn gekomen in een opening
tu8schen het kreupelhout, wreef met zijn
poot langs zijn kop, en zat als een groote
kat tevreden te spinneD.
Een ZaterdagaYondpraatje,
cxx.
Dezen keer zou ik het wel eens wil
len hebben over een reglement van 1773.
Of ik dan een oudheidkundige beD
NeeD, ik snuffel liever in nieuwe dan
io oude boeken en geschriften, maar ik
wil dadelyk aan iederen liefhebber van
oudheidkunde toegeven, dat het eerste
ook veel gemakkelijker is dan het laatste.
Het spreekt wel vanzelf, dat door een
zoon van dezen tijd een geschrift over
dezen tyd veel spoediger begrepen wordt,
dan een van honderd jaar her. Ic ge
schriften van jongen datum worden be
handeld dingen uit de periode, waarin
wij thans leven, door menschen die
nog in leven of althans nog maar
zeer korten tijd, dood z:in. Om
geschrift te begrypeu dat een eeuw oud
is, moeten wij kennen de omgeving van
den schrijver en de eigenaardigheden
van dien tijd en dat is eene studie, die
veel tijd, veel yver en veel volhardin:
eischt.
Dit neemt evenwel niet weg, dat het
voor den niet- oudheidkundige (of voor
den oudheidonkundige. als men wil) soms
interessant kan wezen, te snuffelen in
een oud geschrift, over dingen, die nu
nog bestaan. Zoo is mij door de wel
willendheid van een ingezetene van Alk
maar, een exemplaar geworden van de
ordonnantie en het reglement omtrent de
z/caasdragers camer en de bestiering der
selve, de order in het werken met het
loon voor de caasdragers." In modern
hollandsch zou dat heeten //Verorde
ning voor de kaasdragers."
Dat Alkmaar de stad van vee en
kaas is, behoef ik hier niet meer
te betoogen. Men weet ook, dat die
kaasmarkt zeer uitgebreid en de be
trekking van ffcaasdrager" dus niet
enbelangryk kan zyn. Gemiddeld verdient
hij dan ook f 400 per jaar, waarvoor
hij elke week slechts éen dag (den Vrij
dag) behoeft te werken. Laat ik er even
wel dadelijk byvoegen, dat het een
zware arbeid is en dat alleen zeer
krachtige mannen het lang volhouden.
Was ik ontsteld? Niet in het minst,
ik had mijn rywiel, en een voorsprong
van veertig meterhet zou du3 een
schande voor mij zyn, wanneer ik het
dier niet wist te ontloopen.
Hy bad my nog niet gezien, en ik
bekeek het dier nog een oogenblik,
steeg toen langzaam op, de tyger bevond
zich aan myn rechterhand, terwyl de
weg recht voor my lag).
Het gerucht, dat ik maakte, trok zijn
aandacht, hij keek op, rekte zich lang
zaam uit, en kwam toen met groote,
bevallige sprongen door het lange gras
eu over retaen, die hem van den weg
scheidden, naar my toe. Hij scheen vol
strekt niet woedend te zijn, en wenschte
klaarblijkelijk, dat eigenaardig voorwerp
van meer nabij te bekijken.
Een afstand van veertig meter was
mijn inziens klein genoeg voor mijn eigen
veiligheid. De tij ger bevond zich nu ook
op don weg, ik bjog mij dus voorover
en versnelde myn vaa.t,
Zou hy na da eerste honderd meters
blijven staan en de vervolging opgeven,
of zou bij mij volgen
Ik hoopte eigenlijk dat hy my zou
volgen, en reeds stelde ik mij in den
geest voor, hoe ik bij myne makkers de
race met den tijger zou beschrijven.
Weinig dacht ik er aan, welk een
vreeselijke wedstrijd zou volgen. Ik
keek achter my.Drommels, hij aanvaardde
den strijd. Ik kon den afstand niet be
rekenen, maar deze was in ieder geval
niet grooter geworden. En nu een flinke
spurt. Ik reed de eerste halve myl zoo
hard mogelijk, maar toen ik weer achter
my keek, zag ik, dat ik nog niets h;d
gewonnen.
De tijger achtervolgde mij, liep met
groote stappen en slingerenden ^ang, en
even hard als ik.
Nu begon ik toch eindelyk ongerust
te worden, en bedacht met angst, dat
een afstand van tien mylen my nog van
mijn veiligheid scheidde.
Daaraan moest ik nu evenwel niet
denkenhet was maar de vraag, of
mijn ijzeren ros en mijne spieren het
zouden volhouden. Ik kon niets meer
dan mijn bast doen en op de voorzie
nigheid vertrouwen.
Er bleef geen twijfel meer over om
trent de bedoelingen van den tyger zyn
woede was geprikkeld, en nu en dan
stiet hy een gebrul uit, dat den grond
deed beveD. Weldra had ik weer een
myl afgelegd, en de afstand tusschen mij
en het dier werd langzamerhand kleiner.
Ik smeet mijn pet op den grond, ho
pende, dat deze hem een paar minuten
zou ophouden, maar hy holde steeds
door en ik begreep wel, dat het nu
bittere ernst was.
Ik berekende, dat wy nog ongeveer
zeven mijlen van het kamp verwijderd
moesten zijn, en alvorens ik er nog vier
had afgelegd, zou my a vervolger mij ia-
geaaald hebbendat begreep ik zeer
goed. O, de angst van die minuten, die
voor mij uren wareo
Er werd nog een mijl afgelegd, daarna
nog een. Ik kon hem na achter mij
hooren, trap, trap, trap, sneller en snel-
Wat niet het ouvermakelijkste is in
deze verordening, dat is dat de kaas
dragers zelve er om hebben gevraagd.
Althans Burgemeesteren zeggen in wat
wij noemen den considerans; dat zij
hebben wop herhaalt verzoek van de Vader,
Raads- of Overlieden der kaasdri
enz. genrdonneert, gereguleert en vast-
gestelt het naarvolgende Reglement."
Deze considerans is 21 regels druks,
maar er komen niet minder dan zestien
fransche woorden in voor. Het doet mij
weer vrede hebben met de stadhuistaal
van onzen tyd.
Dit reglement dan bepaalt, dat er
zullen wezen 28 vaste Luyden en 16
Noodhulpen. Over dezelve, zooals men
toen zeide, was een Vader gesteld. Zoo'n
Vader was een heele heer. Hem moesten
allen de behoorlijke agting toonen, dewyl
(terwijl zouden wij zeggen) hem alle
macht werd verleend //den geene die
Misdoet in alle deekn te straffen
corrigeeren maar exigentie van saaken,
selvs tot het geven van see of twaalf
Weeken;" geen opsluiting, zooals men
wellicht denken zou, maar schorsing in
de betrekking. Wanneer er een nieuwe
ling kwam //in de Camer", was deze
verplicht zyn Acte (zijn benoeming den
kelijk) aan de (n) Vader te toonen en
daar voor aan deselve betaalen ses Stuy-
vers. Maar daarmee was de nieuweling
nog niet klaar; hij was ook //verpligt
in de Kamer te geven een halve Ton
Bier en de benoodigde Pijpen en Ta-
bacq." Wanneer een Noodhulp
Vastman werd, was dit voor de (n)
Vader nog voordeeliger dan kreeg hij
twaalf Stuivers, de trakteering van de
Kamer bleef overigens dezelfde.
Behalve dezen kaas-vader, waren er
ook vier Raads, die om de twee jaar af
traden. Een Provoost werd dan //Raad".
De vader, ik vergat nog het te zeggen,
bekleedde die betrekking levenslang, of
zooals de ordonnantie het zeer elegant te
kennen geeft//alzoo die ad vitam in
de beheering blyvt". Eindelijk wss er
een //Knegt", die uit de kaasdragers ge
kozen werd en die zorgen moest, dat
alles wat //in alle ordentelijkheid door
de Vader en Overlieden werd geordon-
neert, op de behoorlyke tyd in gereed
heid was."
Ier, steeds luider en luider. Ik keerde
mij een oogenblik op mijn zadel om, en
zag, dat wy geen twintig meters meer
van elkaar waren gescheiden Hoe groot
en hoe verschrikkelijk zag het dier er
uit! Zijn groote tong hing uit zijn bok,
en het eenige geluid, dat hy maakte,
was eeu voortdurend schor gebrom van
woede, terwijl zijne oogen letterlijk von
ken 6choten.
Hst was als een vreeselijke nachtmer
rie eu met een huivering boog ik mij
over den stuurstang en vloog verder.
Wanneer ik nu kalm in mijn stoel zit
te schryven, kan ik er mij nauwelijks
een voorstelling van maken, welke her
inneringen in mijn brein rondwoelden
gedurende dien vreesely.ken rit. Ik zal
lang vergeten gebeurtenissen, waarin
ik een rol had gespeeld, duidelijk voor
my, en terwijl al mijne spieren trilden
door de vreeselijke inspanning, was mijn
geest helder, en scheea mijn Wen als
oen panorama voor mijn geest voorby
te trekkefi.
Voort! voort! voort! waaaeer ik maar
even uitgleed, zou myn lot beslist
zijn, dat wist ik; een klein ongeluk, een
schroefje, dat losliet, en mijn dood was
zeker.
Mijne krachten zouden het niet lang
meer volhouden, de vreeselijke inspan
ning had mij uitgeput en ik begreep, dat
het niet lang meer zou duren. Ik ademde
moeilyk en met schokkeneen floers
kwam voor mijne oogen ik hield stil
myne beenen weigerden iedere beweging
en het was alsof duizende vijanden mij
omringden en mij tegenhielden. Lood
zwaar drukte mij iets op de borst ik
beefde, ik was stervende. Nog eenige
oogenblikken, waarin ik een geheel leven
scheen te doorleven en toen sprong
de tijger met een gebrul als van den
aonder op mij en werd ik tegen den
grond geslingerd.
Daarna hoorde ik schieten, een rumoer
van stemmen en alles werd zwart voor
mijne oogeD.
Na verscheidene dagen bewusteloos te
zyn geweest en in ijlende koortsen te
hebben gelegen, keerde ik langzamerhand
tot het bewustzijn terug en vernam ik
de bizonderheden van myn bevrijding.
Eenige officieren hadden zich met een
shikaree (indisch jager) op weg begeven
naar een val, dien men voor den tijger
gereedheid had gebracht. Men had
een geit vastgemaakt aan de omheining
buiten het kreupelgewas en de jagers
hadden zich op weg begeven, om in de
nabyheid van den val in de boomen te
klimmen en aldus hun prooi af te wach
ten, die in den stillen avond spoedig door
het geblaat van de geit zou worden aan
gelokt.
Zij spraken onder weg over onzen
aanstaanden wielerwedstrijl en verwacht
ten ieder oogenblik my op mijn terug
keer te zien. Toen zy eenig kreupolge
was voorbij wareD, zagen zy my een
kwart mijl vóór zich aankomen, gehuld
in een stofwolk, die mijn vreeselijken
vervolger aan hun oog onttrok. Weldra
hadden zy echter bemerkt, welk groot
gevaar mij bedreigde. Het groote dier,
dol van woede, wierp zich juist op mij,
toen ik hen had bereikt.
Mijne vrienden stonden verstijfd van
schrik en durfden niet te vuren, maar
de shikaree, een man met stalen zenuwen
en op jacht gewend om alle plotselinge ge
varen onverschrokken onder de oogen te
zien, snelde oogenblikkelijfc toe, totdat hij
geen meter van den tijger was ve.wijderd,
legde zijn geweer bijna tegen het oor
van het dier en verbrijzelde met twee
schoten zyn hersenpan, juist bijtijds om
mija leven te reddeD. Ik werd onder het
stuiptrekkende lichaam van mijn dooden
vijand te voorschijn gehaald en allen
waren van meening, dat het met mij
zou zyn.
Zij maakten een draagbaar van tak
ken en droegen my op die wyze naar
het kamp terug, waar ik verscheidene
weken tusschen leven en dood zweefde.
In de maand December rekende men
af. De overlieden verantwoordden dan
de ontvangen afleggelden en de «Boetens,
dat jaar ten profijten van de Kamer in
gekomen". Natuurlijk moest de onmisbare
Vader hierby //praesend" wezen en de
vaste kaasdragers, die er lust in hadden.
Acht dagen dagen van te voren moesten
de heeren behoorlijk worden geconvo
ceerd. En hoe werd het geld verdeeld
Artikel IX van de ordonnantie is te
dien opzichte zeer duidelyk//sullende
uyt het overschot of de meerdere ont-
fangene dan uytgegevene Geldeü aan de
Vader by het doen der Reekeningh
werden gegeven vyftien Goldan, yder
der Overlieden vijftien Guldens en de
Knegt van de Kamer Tien Gulden*. De
knecht was dus ook een persoon van
wat men toen genoemd zou hebben,
//importantie". Maar hij kreeg die som
(die toen heelwat meer beduidde dan
een tientje in dezen tijd) niet voor nie
mendal //mits", zegt het reglement,
z/mits daar voor de kannen te schuuren
en het Doodkleet te bewaren, sullende op
het doen der Rheekeningh, als mede op
Copbiers (Kopper) Maandagh, telkens
een half Vat Bier en de benodigde
Pypen en Tabacq, mede extra in Rhee
keningh, sonder meer worden geleeden."
Wat erna die uitbetalingen overschoot,
werd onder de 28 //vaste Luyden verdeelt
en bij yder pro rato genooten." Eu Bur
gemeesteren waren er zoodanig op ge
steld, dat ieder kreeg wat hem.toekwam,
dat de knecht aan diegenen die ziek waren,
udien eygen avond" hun aandeel thuis
moest brengen. Klaarblykelyk was ziekte
de eenige reden, die de kaasdragers van
het deelnemen aan het feest terughield.
In weerwil van den omhaal vao woor
den, zit het reglement goed in elkaar en
laat aan duidelijkheid niets te wenschen
over. Het kan niet anders, of reeds in
dieD tyd was de betrekking zeer gewild,
te oordeelen naar al de dingen, die voor
geschreven of verboden werden. De kaas
dragers mochten nooyt wanneer zy in
dienst (waren) met een Pyp in den mond
weeeen op een boeten van ses Stuy vers
//sigh nimmer (wanneer zij in dienst zyn) in
eenige Kroegen of Herbergen ophouden
op de verbeurte van 20 Stuy versde
directie van de //Waagh behoorlijk ontsagh
Door den minister van B i n-
nenlaDdsche Zaken is een schrijven ge
richt aan de commissarissen der Koningin
de provinciën, waarin hij mededeelt,
dat het hem is gebleken, dat zich te
Amsterdam een voorloopig comité heeft
gevormd, hetwelk zich ten doel stelt
personen, die geheel zonder huisvesting
zijn, zooveel mogelyk onder dak te
brengea en daartoe een onderzoek
wenscht in te stellen naar het getal per
sonen in de onderscheidene gemeenten
vao het ryk, die onbehuisd zijn, eu naar
hetgeen in hun belang wordt gedaan.
Naar de Minister verneemt, komen deze
inlichtingen gedeeltelijk overeen met die,
welke worden ingewonnen by het on
derzoek, door het statistisch Instituut
ingesteld naar den toestand van het
armwezen hier te lande, waarover de
Minister in September jl. de commissa
rissen onderhield. Daar het hem en zijnen
ambtgenoot van Justitie wenschelyk
voorkomt, te bevorderen, dat door de
burgemeesters en hoofdcommissarissen of
commissarissen van politie de bedoelde
inlichtingen, als ze door het voorloopig
comité worden gevraagd, naar vermogen
worden verstrekt, heeft hij, mode namens
zijnen genoemden ambtgenoot^ den com
missarissen verzocht, daartoe hunne tus-
scbenkomt te verkenen.
Bij nota van wyziging op
Hoofdstuk VIII der Staatsbegrootiug
voor 1892 is door den minister van
Oorlog eon som van 145,000 opgeno
men voor het bouwen voor de caiotten-
school te Alkmaar, na aftrek van het
aandeel in de kosten, door de gemeente
Alkmaar te dragen (zijnde f 110,000 en
kostelooze afstand van terrein.) Aanvan
kelijk was de Minister voornemens,
overeenkomstig contract met Alkmaar,
de school door de gemeente te doen
bouwen, tegen bjtaling door den Staat
gedurende 40 jar_u van eeno annuïteit,
doch by nadere overweging is het den
Minister meer regelmatig en wenschelijk
voorgekomen, den bouw voor Rijksreke
ning te doea plaats hebbea, onder ge-
(Zie vervolg Bitwenlandsch nieuws Se pag.)
moeien toedraagen" en //'t sij in de Kamer
of daar buy ten" niet mogen vloeken,
raasen of chocqueeren, veel min te
veghten, slaan of iets diergelyks," de
laatstgenoemde misdrijven op poene van
ongenoemde straften. Was er een dron-
keD, dan verbeurde hij twee zilveren
ducatons en mocht gedurende zes of
twaalf weken niet werken.
Wanneer er na niet een aardig duitje
aan de kaasdragery te verdienen was
veest, dan zoude men zeker wel voor
de eer hebben bedankt, om hard te wer
ken, te midden van boereD, die wél
vloekten, pypen rookten en in herbergen
ronddwaalden.
Er waren in de Waag 4: schalen en in
even zoovele veemen (clubs) waren de kaas-
dragers verdeeld. En zoo is het nog ten
huidigen dage. Wie des Vrijdags op de
alkmaarsche kaasmarkt terechtkomt, kan
daar de mannen zien met hunne gele,
blauwe, roode, of groene hoeden. De
noodhulpen hadden en hebben er, om
het nog mooier te maken, een lintje aan,
dat voor iemand die het voor de eerste
maal ziet, een allervermakelykst schouw
spel oplevert.
Ik beu niet vreemd aan het denkbeeld,
dat die kaasdragers wel een beetje onder
den duim gehouden moesten worden.
Daarop wijst al het verzoek van den
vader en de overlieden om eene veror
dening, daarop ook duiden de talryko
bepalingen en voorschriften. Zoo by-
voorbeeld wat het bezorgen van de kaas
betrof„de kaasdragers" (zegt de ver
ordening) sullen gehouden zyn de ver-
kogte Kaas onvermist en ongeschonden
ter gedestineerde plaatsen van de Kopers
te leeveren op haar perykul, sullende
indien door haar agteloosheid of wesend-
lyk toedoen Kaas werd vermist of be
dorven, de schaaden moeten worden
vergoet door het Veem waar in zy
werken."
Wie niet kwam, kreeg van alles wat
er dien dag verdiend werd, geen geld,
tenzy hy door ouderdom of ziekte ver
hinderd was om te verschynen. In zijn
plaats trad dan de oudste Noodhulp op.
want er moest altijd 28 man beschik
baar zijn. Die noodhulp deelde dan in
de winst van dien dag, maar moest een
gulden brengen aan den ouden of zieken
man voor wien hij in de plaats trad.
Een maatregel, dien wij in dezen lijd
zeker niet zouden verbeteren 1
Boeten hier, boeten daar, boeten overal I
Als de kaasdragers een berrie met of
zonder kaas in de Houtil lieten staan,
(de Houtil is een smalle straat met veel
passage), dan kregen zij, tenzij die ber-
rien op de rabatten of kleine steenen
stonden voor elke berrie tien stuivers
boete.
Ziedaar in weinig8 woorden een en
ander medegedeeld over het kaasdragers-
reglement. Een en ander slechts, niet
veel, want de ordonnantie bevat niet
minder dan 57 artikelen en beslaat niet
minder dan 11 pagina's druks. Heeren
Burgemeesteren zagen, toen zij aan het
einde kwameD, zeker ook wel in dat
het stuk van wel wat al te langen adem
was en bepaalden daarom in art. 54,
dat het eens in 't vierendeel jaars aan
al de vaste Luyden zou worden voorge
lezen en altoos, desgevraagd bij den
vader te zien zou wezen //sullende dus
geene onkundigheyd, of het voorgeven
van dien, tot iemands verschooning kun
nen dienen of aangenomen mogen wor
den."
Blykbaar was het wel noodig, dat
den kaasdragers geregeld hun plicht werd
voorgehouden en uit het laa'ste artikel
zou men wel mogen opmaken, dat bwes-
tiën nogal eens voorkwamen. Daarin
toch wordt, omdat het niet mogelyk is
om in een nieuw Reglement alles te
voorzien, 't geen somwylen souden kun
nen profluearen, door burgemeesteren
bepaalt en vastgestelt, dat alle voor
komende consideratiën, differenten, dis-
puyten en opkomende swaarig heden of
verandert moetende saaken," niet door
Heeren Burgemeesteren, maar door //de
Waagmeester, derselver Assistenten of
Setters en den Vader en Raads werden
gedecideert." Men had hooger beroep op
Burgemeesteren.
Waarschijnlijk dus viel er zoo nu en
dan nogal eens wat te //decideeren."
Wat niet het minst merkwaardige
mag heeten, is dat nog heden ten dage
de meeste voorschriften van dit regle
ment in werking zijn.
FIDELIO.