„Ean schandvlek voor de Residentie" kunstbewerking door een duitschen ge neeskundige verricht werd. Uit Heerenveen wordt ge- meldt, dat Zaterdag avond te half twaalf de brigade-ma ïéchaussée, die denzelfden morgen aldaar aangekomen was, gere- quireerd werd om te Brongerga de orde te handhaven. Het gold daar eene zonderlinge kwestie van het „mijn en dijn". De klok te Brorigerga was gebarsten en langzamer hand onbruikbaar geworden. Om nu de onkosten van eene nieuwe klok uit te sparen, besloot het gemeentebestuur van Schoterland eene klok uit Oudehorne evenals Brongerga tot deze gemeente behoorende naar laatstgenoemde plaats over te brengen. Oudehorne toch bezat twee klokken en dit achtte men eene overbodige weelde. Zoo gezegd, zoo gedaan en Brongerga kreeg de Oudehorn- sche klok. Hiermede was men echter te Oule- horne niet gediend. Beide klokken waren eigendom van de kerkelijke gemeente; de eene was haar ten geschenke gegeven, de andere door kerkvoogden eerlijk gekocht en betaald. Kort recht goed recht, dacht men. Zondag avond toog eene menigte Ou- dehornsters naar Brongerga,met touwen gewapend om hunne klok terug te halen. Het schijnt echter dat de Brongerga'sters daar weder niet niet van hooren wilden. Althans er ontstonden moeilijkheden, die het optreden der politie noodzake lijk maakten. En daar de plaatselijke politie alleen niet voldoende bij machte geweest schijnt te zijn om de orde te handhaven, wérd de maréchaussée ont boden. Nu was de orde spoedig hersteld en te half drie keerden de bereden manschappen weder te Heerenveen terug. Hoe de zaak nu verder loopen zal, is moeilijk te zeggen. Voor het oogen- blik hangt de klok nog te Brongerga, doch kan de gemeente van Oudehorne haar eigendomsrechten bewijzen, en naar men zegt, zal haar dat niet moei- lij k vallen dan zal er wel niet anders opzitten dan haar de klok terug te geven En wil men dan de goede lutjden van' Brongerga niet verstoken laten blijven van het statig klokgebrom, dan zal Schoterlands gemeenteraad de hand in den buidel moeten steken. Onder dit opschrift lezen wy in de Av. pst. het volgende Een schandvlek voor onzen tijd, een schandvlek voor de Residentie, noemt mevrouw Stuten het krankzinnigenge sticht te 's Hage, en naarmate er meer feiten aan het licht komen, die hare beweringen bevestigen, is men geneigd de qualificatie te onderschrijven. Thans bevat we Ier de Amsterdammer een uitvoerig artikel, waaruit blijkt, dat de door mevrouw S. geopenbaarde gru welen al jaren en jaren werden gepleegd, „een beweren, zegt schrijver dat niet steunt op een los vermoeden, maar gegrond is op een zelfstandig onderzoek dat wij gisteren en heden persoonlijk hebben ingesteld bij verschillende per sonen". „Met een gevoel van diepen weemoed voor onze deerniswaardige medemenschen en cok van schaamte voor ons land, ontwaarden wij dat de ons gedane mededeelingen, in hare huiveringwekkende onderlinge eenstem migheid, het bewijs leveren, dat de grofste mishandeling der patiënten regel is geweest, sinds jaar en dag, en maar steeds door regel is geble ven onder de elkaar opvolgende direc teuren, dokters, regenten en inspec teurs Onze inlichtingen toch reiken ruim twintig jaar terug en werden ons, voor zooveel dien tijd betreft, verstrekt door ooggetuigeneen man en vrouw die jaren lang achter den tuin van het krankzin nigeDgesticht hadden gewoond en dus kunnen verhalen wat daar dagelijks onder hunne oogen is geschied. Zij maakten geen oogenblik bezwaar ons de verlangde inlichtingen te verstrek ken en voor de waarheid daarvan in te staan met hun naam, dien wij de vrij heid hebben te publiceeren; het zijn de heer en mejuffrouw Wanders, Ko ningstraat 160 alhier. Jarenlang zoo verklaarden zij ons is ons daar het leven vergald door hetgeen wij er te zien en te hooren kregenhet weenen en gillen der mishandelde kraukzinni' den' „Gebeurde het dikwijls, dat patiënten werden mishandeld?" vroegen- wij. ,Er ging geen dag voorbijhet was regelalle patiënten werden geslagen, soms met de sleutelbos aan een touw. geduwd, gesleept en op allerlei andere wijzen mishandeld onder onze oogen" Herinnert u zich ook bepaalde g> vallen „O, ja, genoeg. Zoo was er eene juffrouw Van Th die dikwijls niet hoorde, als ze voor het eten werd ge roepen dan kwam er een oppasseres, die pakte haar op de ruwste wijze bij de kraag en duwde haar snel vooruit onder het schatergelach van het overige personeel. Een ander, een jongmensch, Voet geheeten, werd op den duur ge ranseld met den sleutelbosals zijn familie kwam, liep dezelfde beambte, die hem dat aandeed, heel lief met hem aan zijn arm door den tuin te wandelen. Dan hebben wij er een krankzinnige dame in zien brengen, een officiers - vrouw, deze veroorloofde zich eens ia 't gras te gaan liggentoen kwam de directeur zelf toenmaals zekere 't Hoof, naar wij vernemen die pakte haar onbeschaamd aan en sleepte haar door den tuin, om haar in een anderen hoek neer te smijten! Wij hebben on middellijk den echtgenoot van de on gelukkige gewaarschuwd, met dit ge volg, dat ze twee dagen later het ge sticht had verlaten. Ook was er inder tijd een zeer deftige meneer in, zeker een officier, die wel eens de gewoonte had het bovenlichaam te ontblootenen zoo, alsof hij moest duelleeren, ging staan schermen tegen een boom, dan kwamen er knechts toegeschoten, die hem ranselden op het naakte lichaam, zóo verschrikkelijk, dat de geeseling niet erger kon zijn. U hebt ons eenige be paalde gevallen gevraagd daarom nee- men wij deze, maar u moet niet denken dat die op zichzelf staan; neen, schel den, vloeken, tergen, slaan, was aan de orde van den dag, het was stelsel. Deze bepaalde staaltjes noemden wij u slechts omdat ze ons nog helder voor de geest staan. Wij willen er nog een noemen een van de ergste, die wij hebben bij gewoond. Het is de geschiedenis van een idioten scheveningschen jongen, die niemand kwaad deed, maar terwille van de badgasten moest worden opgeruimd en in het gesticht werd gebracht. Wat die ongelukkige daar heeft geleden, is niet te zeggen. Zijn moeder mocht hem nooit zien en menigmaal hebben wij haar daarom in de gelegenheid gesteld van uit onze woning haar ongelukkig kind, dat ze zielslief had, gade te slaan. Eens op een morgen zagen wij, dat de knechts hem beetpakten en, omdat hij geen tabak lustte, zijn mond volpropten met tabak, zoodat hij er bij na in stikte, waarna hij met sleutels werd afgeran seld. Daarop zagen wij hem in geen twee dagen, tot eindelijk zijn moeder bij ons kwam, opgetogen van blijdschap, omdat ze bericht had gekregen, haar zoon te mogen halen. Een oogenblik later kwam zij terug, wanhopig van droefheid, met haar zoon in een rijtuig; hij was bijna stervende en beklaagde zich bitter over hetgèeü hij geleden had, wijzende in zijn mond, waar de tabak nog in zat. Wij hebben hem nog een paar kussens meegegeven den volgenden dag was hij dood". „Dit geschiedde alles onder den vo- rigen directeur, niet waar Ja. dat was een onmensch. Welk een geest dien man bezielde tegenover de krankzinnigen, kan u het best na gaan uit het feit dat wij hem eens tegen een nieuw aaugekomen knecht die het daar trouwens niet lang uithield hoorden schreeuwen En jijdie ik dacht dat paarden kon dresseer en, kan- jij geen gek dresseer en „Heeft u er den tegenwoordigen di recteur ook gekend Ea wat is dat voor een man „Ja, Wij hebben nimmer gezien, dat hijzelf de patiënLn mishandelde, zooals de vorige deed, maar wel hebben we gezien, Jat de patiënten onder zijn oogen mishandeld werden. Hij deed er niets tegen, maar liep weg", „Heeft u naar aanleiding van al wat u zag nooit eeas moeite gedaan om de regenten van het gesticht te waar schuwen „Ja zeker. Naar aanleiding van dat geval met dien Scheveninger ben ifc gaan klagen: eerst ging ik naar een regent, den heer Maas Geesteranus, die doodeenvoudig zei, dat hij van de week geen zitting had of zoo iets, maar dat ik maar eens naar een ander moest gaan, naar den heer Schuurbeque Boeye. Dien kon ik niet eens te spreken krij gen, waarop ik hem door den knecht liet zeggen wat ik te zee gen had, die daarop terugkwam met de boodschap, dat het laster was en dat ik wel voor zichtig mocht wezenToen bea ik naar een regentes gegaan; daar werd ik wel ontvangen, maar die vond, dat de be handeling in het gesticht heel liefderijk wasen dat ik maar eens naar den dokter moest gaan, die zou me wel anders vertellen. Nu, ik ging naar den dokter, destijds dokter Stark. Ik her haalde bij hem de vraag, die ik ook elders deedof er geen ander middel was om krankzinnigen te genezen dan mishandeling Hij werd woedend, sloeg zoo op de tafel dat de inkt uit zijk inktkoker sprong, dreigde mij met de politie te laten vervolgen en wees me de deur 1 Van vervolging door de politie heb ik nooit iets gemerkt ,En ook geen verbetering na dien tijd „Volstrekt niet. Integendeel, eenigen tijd daarna ranselde een knecht weer een patiënt af onder mijne oogen en zeide er bij„ga jij nou maar klagen al hang ik ze hier op aan den hoogsten boomdan maak je me ?iog niks als ze hier zijndan zijn ze ons I" Die knecht, v. d. W. werd later weg gejaagd Ziedaar hoe het vroeger was. En dat zijn dan nog maar alleen tuin-scènes Men behoeft niet te vragen hoe er ge zondigd werd binnen de muren Onze vriendelijke zegslieden waren er nog vol van en spraken over de ongelukkige patiëaten, hun „buren" die zij zoo menigmaal verkwikten door een woord van troost en een stuk brood, op een toon vol gevoel, mede lijden en liefde. „Nooit heb ik mijn God inniger gedankt dat ik gezond van hoofd was, dan toen ik daar woonde" zeide juffrouw Wanders. En nu was ze dankbaar, dat er eindelijk eens menschen waren opgestaan om tegen die gruwelen te strijder. KOLONIËN- BATAVIA, 8 Januari. Aan het verslag der voornaamste gebeurtenissen in het goevernement Atjeh en Onderhoorigheden, loopende van 6 tot en 31 December 1891, wordt door de eTav. Ct. het volgende ontleend Groot-Atjeh. Onze posten werden af en toe door den vijand beschoten. De vijandige ben- den hielden zich voornamelijk op in de 26, 9 en 6 moekims. Onderhoorigheden. Oostkust. Bij Koeala Bareh, in het gebied van Perlak, werd een maleische sampanvoerder door de aldaar woon achtige visschersbevolking beroofd. Van T. Tjihik Perlak is de uitlevering der schuldigen geëischt en hem medegedeeld dat het bestuur voorloopig geene passen tot invoer in zijn gebied zal afgeven. De brug over de Edi rivier is voltooid. De vooruitzichten op den rijstoogst zijn gunstig. Op enkele plaatsen in de bo venstreken is de oogst reeds aangevan gen. Verschillende hoofden der Oost kust maakten gedurende dezen verslag tijd hunne opwachting bij het bestuur te Edi. Westkust. In den nacht van 6 op 7 December werden door het bendehoofd Hoessin Pandjang met en 4otal volge lingen van Roending en Kota Passir afkomstig eenige loopgraven nabij Kota-Passir gemaakt, welke den vol genden dag door eene militaire patrouille werden gedicht. Den 8ea d. a. v. belette voorengenoemd bendehoofd de commu nicatie over land tusschen den passer en Merbau. Den 9™ legde de vijand wederom eenige loopgraven bij Kota- Passir aan. Een onder den ien luite nant Krull uitgerukte patrouille verjoeg daarop den vijand, die met éen doode en twee zwaar gewonden aftrok, terwijl aan onze zijde twee inlandsche fuseliers licht verwond werden. Toen de vijand zich den volgenden dag weder te Kota- Passir vertoonde, waren drie granaat kartetsen voldoende om hem te verdrij ven. De weersgesteldheid was afwisse lend. De gezondheidstoestand was in het algemeen gunstiger. Het gemiddeld ziektecijfer per dag in het groot militair hospitaal te Kota-Radja was 22.5 tegen 24 4 en dat der beri-beri 7.4 tegen 9.5 gedurende den voiigen verslagtijd. Het sterftecijfer was lager. Te Solo zijn dezer dagen achter eenvolgens plotseling in éen huis aan de cholera overleden de gepensioneerde dirigeerend-officier van gezondheid tweede klasse dr. T., diens echtgenoote en dochter, welke laatgenoemde ge huwd was met den heer R-, benevens de kokkin van het huisgezin. Men verdiept zich in gissingen ovej de oorzaak dezer plotselinge sterfge vallen door sommigen wordt als zoo danig genoemd het eten van mindei versche en daardoor vergiftigde vise! of garnalendoch zekerheid daarom trent bestaat er nog volstrekt niet. (Loc.) Den 4den Januari om ongeveer uren sloop een dief in de woning var den heer P. F. W. in kampong Tangkii niet ver van de rivier. De heer W. die op dat uur zich in zijn bijgebouwei bevond, zag den man in huis gaan dadelijk volgde hij hem en sloot d> achterdeur, die openstond. Na lang zoe ken ontdekte de heer W. den diefein delijk verscholen achter een deur, me kracht drukte hij het paneel tegen dei muur en bij pogingen van den boos wicht om achter de deur vandaan t komen zag de heer W. dat hij gewa pend was met een gollok. Zijn tegenwoordigheid van geest be houdende, greep de heer W. het wape: en slingerde het weg, daarop den die bij de keel grijpende wierp hij hem o den grond. Door dit alles, dat natuui lijk niet zonder eenig gerucht voorvie! waren de huisgenooten, die zich reed ter ruste hadden begeven, wakker e hielpen nu een handje om den dief t binden en aan de politie, die in de pei soon van den commandant, weldra U plaatse verscheen, over te leverei VISSCHERIJ. Enkhuizen, 7 Februari. Gisteren werd alhier aangebracht 250 tal (één tal is 200 stuks) haring; prijs ƒ1,75 1,85 per tal. Gedureade de vorige week werd in het geheel aangevoerd 660 tal haring de prijzen varieerden van ƒ4,75 tot 1 75 Per ta^ Scheveningen, 8 Februari. Van de visscherij kwam terug de schuit Pieter Varkevisserschipper A. van der Zwao, die een stel had verloren en ook tengevolge van het slechte weder weinig visscherij had gëdaan. De totale besomming was dan ook slechts 30» „Hij is het wel, Kitty. Ik ken hem heel goed," hield de knaap, George geheeten, vol, die waarschijnlijk een paar jaar jonger wiss dan zijne gezellin. „Onzin," antwoordde het meisje op beslisten toon. „Gij hebt Lord Charlie in geen twee jaar gezien en dit is hem niet. Ik stem toe, dat hij op hem lijkt, maar de neus van Lord Charlie was wat meer gebogen dan dien van dien heer.? „Het is Lord Charlie wel," zeide de knaap. Dake vond, dat het nu tijd werd om een eind te maken aan de gissingen van de kinderen. „Kom eens bij mij, kleine man," riep hij hem met zijne welluidende stem toe. De jongen kwam dadelijk aansnellen en werd eenigszins on willig door het meisje gevolgd, dat op een afstand bleef staan. „Wat blieft u, mijnheer?" zeide George. „Denkt gij, dat ik iemand ben, dien gij kent?" vroeg Dake. „Ja, ik dacht dat gij Lord Charles West waart," antwoordde de jongen. „Maar mijn zusje Kitty zegt, dat gij het niet zijt." Dake moest daar hartelijk om lachen. „Nu, mijn kleine vriend, gij zijt niet de eerste, die mij voor Charlie West houdt, maar ik ben het niet, ofschoon ik hem zeer goed ken." „Ja, werkelijk?" en George kwam nu-dicht bij Dake staan en keek hem vertrouwelijk aan. Kitty kwam ook een weinig naderbij en was er trotsch op, dat zij gelijk had gehad. „Kent gij Lord Charlie?" zeide zij. „Zijt gij zijn broer?" „Neen, dat ben ik niet. Ik heet Dake en ben, om u te dienen, bij de huzaren van het 16° regiment." Met deze woorden nam hij zijn hoed zoo beleefd voor haar af, dat Kitty zich veel ouder en grooter gevoelde. „Hoe vaart u," zeide zij met een deftige buiging, die Dake inwendig deed schudden van lachen. „Ik denk, dat gij onze namen nu ook wel zoüdt willen weten „Zeer gaarne," zeide Dake. „Ik heet Kitty van Catharine, weet u, en George heet George Esmond Esmond was de naam van zijn peetoom, ziet u, sir Ralph Esmond óf Esseldine. Onze achternaam is Stephenson Stewart, maar we worden altijd Stewart genoemd." „Stephenson—Stewart herhaalde Dake. „Wel, dien naam heb ik meer gehoord. Is uw vader niét bij de dragonders van het ioe regiment?" „Ja," antwoordde Kitty verrukt, „dat is onze vader. Kent gij hem hebt gij hein wel eens ontmoet „Ja> kort geleden, maar ik denk niet, dat hij mij nog zou kennen. Laat eens zien, is hij geen majoor?" „Ja, hij is majoor in Aldershot. Wij zijn nu niet bij het regiment." „Zoo. Is uw vader dan ook hier Dan moet gij hem eens aan mij voorstellen." „Neen, vader is hier niet. Maar mijne zuster Leila was dezen zomer zeer ziek, en de dokter zei, dat zij naar zee moest, daar om zijn wij allen hierheen gekomen." „Met uwe moeder?" Dake begon belang te stellen in het tweetal. „Neen, wij hebben geen moeder," antwoordde Kitty zeer ge woon, -oodat Dake daar wel uit opmaakte, dat zij niet kort geleden was gestorven. „Wij izijn hiër met eene oude kindermeid geko men, die wij al zeer lang hébben, en met juffrouw Douglas." „Zoo," zeide Dake. „En wie is juffrouw Douglas?" „Zij woont bij ons," antwoordde Kitty, „en zij geeft ons ook les. Zij is zoo aardig, wij houden allen veel van haar." „Dat is heel prettig voor juffrouw Douglas," zeide Dake lachende. „Ja, dat is het wel," zeide Kitty ernstig, „want zij heeft geen vader en geen moeder en geen enkelen broer of zuster. Als zij dus niet bij ons inwoonde, weet ik niet, waar zij wel heea moest gaan." „Maar wij leeren hier in Dovercourt geen lessen," viel George hierop in. „De laatste woorden van vader warenlaat ze nu maar eens in het wild rondloopen, zoodra ik kan, kom ik eens een paar dagen over." Op dit oogenblik naderde eene kleine optocht, bestaande uit een badstoel, die door een ouden man gedragen werd en waarin een jong meisje lag, dat geheel in bont was gewikkeld en klaarblijkelijk herstellende was van e«ne zware ziekte, daar' achter een onde vrouw, terwijl een slank meisje in een donker blauwe japon met een matrozenhoedje op haar donker hoofd naast de badstoel liep. Het meisje hield haar hoofd fier omhoog terwijl een paar mooie, grijze oogen door donkere wenkbrauwen overschaduwd werden. (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 2