Een Oudje.
IIAAllLEMMKIl HALLETJES,
BINNENLAN D.
Naar het Frattsch
DOOR
A- A- P- B-
Met haar oode knok'ge handen, die
door jicht gekweld, rood en opgezwollen
z\jd, zoekt het oudje de takjes bijeen, die
onder haar voeten kraken. Na het snoeien
in den herfst, zyn er langs de heggen, die
op zy van den weg zijn, veel overblijf
sels van kreupelhout te vinden. Zoo gaat
zy voort met haar wankelenden tred,
gebogen, opmerkzaam, den kant van den
weg volgende, terwijl zy haar doornig
takkebos onder den linkerarm torst.
Hoewel de winter zich doet gevoelen,
dekt een groote, oude stroohoed haar
hoofd of liever een wollen doek, die baar
oud gelaat, dat door den verblindenden
zon gerimpeld is, beschut. Zoo voort-
loopende, mompelt zij hoel zav_ht iets
onbegrypelyks, de een of andere onbe
stemde klacht, die de wind meeneemt
en dadelyk in de groote ruimte teniet
doet gaan.
Telkens weer wrijft zy met eene byna
werktuigelijke beweging den buitenkant
van haar wollen want onder den vlee-
zigen neus heen en weer, die rood is
,van de koude, terwyl de tranen in de
ooghoeken, baar blauwe oogappel in een
melk chtig vocht doen zwemmen.
Een enkele kracht is in dat oud af
geleefd en lijdende lichaam jong geble
ven, een yverzuchtige kracht, die weer
stand biedt en heerschthet is de kracht
om te leveD, haar volgt zij gedwee
en onderworpen.
De haard is koud in het vervallen
huisje, waar zy haar last neerzet. Zij
woelt met de punt van haar stok in de
gryze asch van den vorigon dag om te
zien of enkele gloeiende kooltjes geen
weerstand geboden hebben aan het lang
zaam vergaan in dezen langen winter
nacht, maar alles is uitgedoofd en de
yskoude noordenwind blaast door het
gebroken venster, waarvan de ster in
het glas sedert den zomer bedekt is door
een vierkant stuk wit papier.
Dan blaast zy op haar styve vingers
en wrijft za krachtig tegen elkaar, ter
wyl een poeh, poeh van koude haar
kleurloozen lippen ontsnapt, die ingevallen
zyn door het gemis aan tanden.
Daarna zoekt zy haar dikken stok
weer op uit een zwarten hoek bij den
schoorsteen en gaat opnieuw naar buiten
in de snydende noordenwind.
Het geluid van haar groote holsblok
ken op den harden grond klinkt steeds
zwakker en sterft weldra geheel weg in
de diepe, groote stilte van den winter,
hoemeer zy de stad nadert, daar
beneden waar de zwarte rook den horizon
in een nevel hult.
Zy loopt door de bochtige straten, waar
velen, die in de kleine huizen overtollig
zijn, hun toevlucht moesten vinden, en zich
in weerwil van de koude, daar buiten ver
lustigen. Die schreeuwende bende kin
deren staakt haar spelen en draven om
het vrouwtje van buiten met haar groo-
ten, ronden stroohoed by deze Siberische
koude te zien voorbygaan.
Kijk die vrouw
Zy boort niets en loopt voort zonder
ergens oog voor te hebben. Zij is zoo
oud, dat zij de beteekeois der diügen
niet goed meer begrypt en blyft onge
voelig voor die bespotting, maar steeds
die onbegrijpelijke afgebroken woorden
mompelen.
Eindelijk verlaat zy de dichtbevolkte
achterbuurten en slaat een breede ru
moerige straat in waar haar armoedige
kleeding met den grooten ronden hoed
een vreemde verschijning is en een eigen-
aardigen indruk geeft van misplaatst
heid.
Voor haar verheft zich een groote koets
poort, waarop in halvenraaanvorm met
gouden letters boven aan den voorgevel
staat Nationale Bauk.
Zij houdt stil voor de poort en stampt
met de voeten op de steenen om het
witte stof van haar schoenen met houten
zooien af te slaan, zet den ronden hoed
weer recht, die door den wind achter
uit gegleden is en treedt eerbiedig de
lange, stille gang binneD, waar in het ge
luid van haar voetstappen duidelijk weer
klinkt.
Voor het lokotje, waar zy moest we
zen, staat het vol menschen. Zy gaat
zitten wachten op den rieten bank
die tegen den muur staat, blijde het
eindelijk warm te hebben en zich
vermakende mei al die mensehen te
zien komen en gaan in een gedwarrel
van stof, vermengd met het rammelen
van de goud- en zilverstukken op het
marmeren plaatje van het loketje.
Daar in dia zaal, te midden vau die
drukke menigte, kan zij zich het best
de indrukken van haar jeugd herinne
ren, daar worden die oude herinneringen
weer opgewekt, die ingeslapen en oijna
uitgedoofd waren onder de puinhoopèn
van allerlei andere dingen in dit leven
van werkzame armoede en zij gaan aan
haar geest voorbij als bleeke, onbezielde
spoken. Zij ziet ze zonder gemoedsbe
weging voorbijtrekken. Haar geheugen
alleen herkent ze, haar hart schynt ze
vergeten te hebben.
Ónder uit een zak die voor meerdere
veiligheid tusschen haar twee rokken
erborgen is, heeft zij een geel geworden
papier, dat.er vettig uitziet, te voorschyn
gehaaid, zij houdt het toegevouwen in
haar rechterhand.
Dat papier is het bruidsgeschenk van
wylen haar maD. Hij gaf het haar op
den morgen van hun trouwen, terwyl
by vry moedig glimlachende zei:
Dat papier is het fortuin voor onze
kinderen. Wy moeen daar niet aanraken."
Otn hem te gehoorzamen had zy bet
zorgvuldig terzyde gelegd met een ver
hun altyd bedrogen hoop weer opwekte.
Langzamerhand waren de menschen
uit de zaal verdwenen. Zy heeft wel
lang gewacht, bet oudje, het loketje is
byna verlateD. Eindelyk staat zy op
en Dadert, terwijl zy moeite doet het
papier te ontvouwen met haar harde
weikhanden, bijna verlamd door jicht
en bevend van ouderdom. Het is een
moeilijke bezigheid en de beambte ge
duldig geworden neemt het blad papier
en scheurt er het couponnetje af
Drie francs ziedaar!"
Een voor een klinken de drie geld
stukken op het marmer en de oude raapt
ze langzaam op.
Toen zy ze tusschen de want en
haar hand in veiligheid had gebracht,
brengt zij haar oud h)ofd voorover be
vend in de opening van het loketje en
erwyl zij den beambte aankijkt met haar
bleek, strak oog met roode randjeB,
zegt ze zoo beleefd mogelyk tot hem
//Is het nummer er misschien al uit,
lynheer
Hij glimlacht bij het hooren van deze
erwachte vraag en schudt het hoofd
zonder te antwoorden, terwyl de oude
zonder aarzelen heen gaat nu zij de ge
wone formaliteit volbracht heeft, waarvan
zy niets meer hoopt.
Hoewel zy haar best doet zoo weinig
mogelijk gerucht te maken, weerkl-nkt
luide het geluid van haar groote hols-
blokken in de bijaa leege. zaal.
Zij heeft het papier weer op zijn plaats
ebracht tusschen haar beide rokken, en
de tegenwoordigheid van dat geel ge
worden stuk papier, waarvan de onbeken
de macht zich vereenigt met het geheim
zinnige raderwerk van die onmetelyke
band, verheft haar in haar eigen oogen
en maakt dat zij de zwarte ellende
van haar ledigen haard daar ginds
vergeet.
Op het oogenblik, dat zy de deur
wil openen, houdt een luide uitroep haar
terug
„Hé, oudje, wacht even l"
Zy keert zich om en kijkt naar den
kant, vanwaar zy het roepen hoorde dat
bepaald tot baar gericht moest zyn en
dat een onbegrijpelijke inbreuk maakt op
langen in het hart naar onbekende din-I de gewoonte van zooveel jaren. Zy keert
gen, die komen zouden. Maar langza- v7.(,rr verschrikt en oneerust od haar
komen zouden. Maar langza
morhand verliepen de jaren, terwyl er
geen kinderen kwamen en het papier
was geel geworden in het schuilhoekje.
Hoe meer de ouderdom hun het wer
ken moeilijker maakte des te armer
werden zyte zamen waren zy oud
geworden, totdat op zekeren morgen de
oude man kalm gtierf om ergens anders
rust te zoeken na zyn werkzaam, ruste
loos leven.
Geen van beiden had in de armste
tyden ooit het plan geopperd om dat
premielot te verkoopen, dat de groote
som van 100 francs vertegenwoordigde.
Dat papier was het fortuin van de
kinderen gebleven, een soort van heilig
voorwerp, die zy slechts eens per jaar
mochten aanrakenop een bepaalden
datum, om aan de Nationale Bank de
drie francs rente te gaan halen, die zij
ontvingen in ruil voor een der vierkante
couponnetjes, die achtereenvolgens van
het groote folioblad werden afgescheurd.
En altyd weer, wanneer de oude in
de holte van zijn vereelte hand de. drie
francs bekeek, zei hy met een hard
nekkig hoopvollen glimlach
„Is mijn nummer er nog niet uit?"
„Neen, nog niet."
Dan gingen de oudjes zonder een
woord te zeggen heen, het hoofd gebogen
onder den last van eene hernieuwde te
leurstelling, totdat de nieuwe termyn
Ben Zaterdagavondpraatje.
CXXVIII.
op
zeer verschrikt en ongerust
schreden terug en zegt
„Roept gy mij, mijnheer 1"
„Ja, wacht, laat mij uw papier eens
zien."
Zy zoekt tusschen de plooien van
haar beide rokken en haalt niet zonder
moeite het blad papier uit haar zak te
voorschyn; ongaarne en mot wantrouwen
geeft zij het terug. Als men het haar
eens ontnam
Weet zy of zy het recht heeft dat
papier altyd te behouden Haar begrip
van cijfers is zoo duister, dat zy een
vage angst heeft langzamerhand meer
geld te hebben ontvangen, dan haar pa
pier vertegenwoordigt, en dan
Die angst maakt haar stoutmoediger,
iij klopt met haar knokige vingers tegen
het glas van het loketje om de aandacht
te trekken van den beambte, wiens voor
overgebogen hoofd haar een kalen sche
del laat zien.
„Neem mij niet kwalyk, mynheer, is het
niet in orde met het papier? Ontbreekt
er iets aan
Hy legt haar met een beweging van zijn
hand het zwijgen op; en zij houdt zich
stil met iets angstigs in haar doffen blik,
die reeds half omsluierd is met geheim
zinnige schaduwen.
„Poeh, poeh," hare bevende lippen
openen zich om angstige zuchten te laten
ontsnappen en zij wacht met de han
den gevouwen op de plaük van het lo
ketje.
Eindelyk komt er een eind aan dat
lange wachten. De beambte heft het
hoofd op en ziet haar aan 1
Het is i iet dezelfde blik als gewoon
lijk. Het is alsof hy voor eerste maal
dat arme, oude gezicht met den grooten,
ronden stroohoed nauwkeurig opneemt.
Het is alsof die ellende, die duidelyk uit
haar voorkomen spreekt, hem plotseling
na veertig jaren van onverschilligheid is
opgevallen. Ja sinds veertig jaar heeft hy
baar jaarlijks geregeld de drie francs
uitbetaaldzonder haar ooit anders te
beschouwen als iemand die even aan zyn
blik voorbijgaat, zonder zich om haar
te bekommeren en zonder een enkele ge
dachte aan haar te wijden.
En plotseling kijkt bij haar aan met
dien half medelydenden, half tevreden
blik waarin zy met haar zwakke herse
nen heel duister de voor haar bijna on
bekende mensch lijke sympathie herkent.
Daardoor wordt zy opnieuw stout
moediger en zegt
„Wat is er met het papier, mijnheer
Hij buigt zich tot haar voorover door
de opening van het loketje en zegt ter
wyl hy zijn blanke baad op haar ruwe,
misvormde handen legt
„Het nummer is er uit met duizend
francs. Wilt gij het in goud of in papier
hebben
Zy begrypt het eerst niet en herhaalt
hoel zaeht„Het nummer er uit... duizoml
francs alsof zij een vreemden droom had
die by het minste gerucht zou ver
dwijnen.
Een bankbillet van vijfhonderd francs
daarna klinkende goudstukken, een
voor een op het marmeren plaatje. Twintig
dertig, veertig tot duizend toe.
Terwyl zij het goud zich ziet ophoo-
pen begint zy langzamerhand te begrypen,
dat die zoo lang gekoesterde hoop einde
lyk werkelijkheid is geworden.
Daarop glimlacht zij met eene vreemde
uitdrukking om hare lippen, die weinij
gewoon zyn eene uitiog van vreugde
weer te geven en daarna, alsof 't de
meest gewone zaak ter wereld gold, laat
zij het geld in haar vierkanten zakdoek
glijder), waarvan zy de vier punten by
elkaar knoopt.
Het fortuin van de kinderen, is dan
eindelyk gekomen!
Haar hart is overvol en schynt haar
byna te zwaar toe. Om het een weiuig te
verlichten van dien overvloed van on
verklaarbare gewaarwordingen, heft zy
het hoofd op en terwyl zy op den vollen
zakdoek klopt, zegt zy met een geheim-
zinnigen glimlach
„Dat is het fortuin van de kinderen.
Eindelyk is het toch gekomen."
Maar hy weet niets van deze geschie
denis der armoede en antwoordt daarom
niet, zy gaat heen, het kostbare pakje
met beide handen op haar borst vast
houdende en den dikken stok onder den
linkerarm.
Doch, by de poort gekomen, houdt zy
stil en gaat met bedeesd voorkomen op
hare schreden terug tot aan het loketje.
„En het papier, myaheer, krygik dat
niet terug
Er is heel wat toe noodig om haar te
doen begrypen, dat het papier haar niet
me r toebehoort, dat merkwaardige papier,
dat nu allo waarde heeft verloren en nu
tot Diets meer nut is.
De oude vriend van zooveel jaren, die
metgezel in zooveel ellende, die verte
genwoordiger van zoo'n vurig verlangen,
was zy nu kwyt, en zij gaat heen zonder
er het rechte van te begrijpen, maar
onderworpen haar eenige schat met kracht
tegen haar hart drukkende.
8' raten in de arme wijken, die zooeven
nog zoo volkryk waren, zyn langzamer
hand ontvolkt.... Daar binnen, zet men
zich dicht opeen om de kreupele tafel,
in de lage, donkere kamers, waar de
warme lucht zwaar en vochtig, de keel
toenypf.
De oude gaat onopgemerkt voorby, en
haar groote hoed geeft aan niemand meer
aanstoot.
Eindelyk thuisgekomenzet zy het
kostbare pakje op de tafel en maakt het
vuur aan. De doornige takjes knappen
in den haard. Zij gaat er voor zitten en
wrijft zich de knieën die warmte doet
haar goed en zij uit dat door een telkens
herhaald „oh oh I:.."
Er gaat iets vreemds in haar om. Zy
geeft zich geen rekenschap van haar
zielstoestand en blijft in gedachten ver
diept, zonder den zakdoek aan te raken,
welks inhoud echter tusschen haar en de
vlammen schynt rond te dansen. Aan de
reugde van de verrassing, heeft zich
langzamerhand iets smartelijks vastge
knoopt, iets dat langzaam in haar ziel
doordringt als een Daald zonder punt.
Het plotselinge van dit zoo lang ver
wachte geluk komt heden te midden van
een onvruchtbare woestijn en schynt ver
wijderde, reeds lang ingeslapen echo's te
doen ontwaken.
Zonder zich precies rekenschap te geven
van haar droefheid, door haar oude her
sens nauwelyks opgomorkt, lijdt zy ten
volge van dit onverwachte geluk een
gekende pyn, die zy nooit in de ellende
de ontberingen van kaar inoeilyk
leven ondervonden heeft.
Dat groote geluk is voor haar alleen
te zwaar om te dragen.
Plotseling voelt zij hot- kil het is, in
haar ouderdom alleen te leven tusschen
die vier berookte muren.
Zy kykt naar de jas van haar gestor
ven echtgenoot, met de oude pet van
versleten bever, die aan een spijker aan
den muur is bly ven hangen en een traan
valt op de gerimpelde hand.
De oude lippen trillen zenuwachtig en
geheel opgaande in een stroom van ge
dachten, wat had kunnen zijn en wat
geweest is, zegt zy luide
„Och, als de kinderen er maar waren
„TiDgelingeling
„Allo
„Nummer driehonderd juffrouw
„Voorwaarts, meneer."
En de telefoonjuffrouw, met wie ik al
ik weet niet hoe vaak deze woorden heb
gewisseld en die ik nog nooit van myn
leven, „met wetenschap" heb gezien,
sluit mij aan met nummer 300. Als het
gesprek uit is, bel ik af, de verbinding
wordt verbroken, klaar is het.
't Gebeurt mij meermalen, dat ik een
keer of tien per dag do goede hulp van
de juffrouw moet inroepen. De bediening
van de telefoon is hier wezenlyk niet
slecht en als we eens niet onmiddellijk
antwoord krijgen of eens niet dadelyk
afgesloten worden, dan moeten we be
denken, dat de telephoniste geen elec-
trische battery ie, die nooit vermoeid
wordt, maar een mensch als wy allien
die maar éen ding tegelyk kan doen.
Als ik door deze opmerking de tele
phoniste een paar krasse uitdrukkingen
van overhaastige abonnés bespaar, zal
ik my welbeloond achten. En hiermede
doe ik haar myn groeten „alhoewel
onbekend
Als ik honderd jaar oud word,
wat niet waarschynlyk is, dan zal
ik tot den laa'aten dag de tele
foon pryzea als een van de heerlykste
uitvindingen van dezen tijd, Heeft de
liere straatjeugd u gekweld, zoodat ge
een agent van politie noodig hebt, ge
vraagt dien door de telefoon. Hebt ge
een boodschap voor uw vrouw vergeten,
ge belt den leverancier maar even op.
Wilt ge een rijtuig bestellen, kyk in den
gids naar een stalhauder die aangeslo
ten ia,
Enfin, ik zou een heelen catalogus van
gemakken, die men door de telefoon
verkrijgt, kunnen samenstellen. Het is
niet een van de geringste voordeelen,
dat wanneer een lastig mensch u opbelt
ge hebt geen tijd en geen lust om
met hem te praten, niets u belet om de
gehoorbuis zachtjes op het haakje te
hangen. Als hy dan nóg blyft doorpra
ten en geen antwoord meer krygt, denkt
hy allicht, dat er eene stoornis ïn de
lyn is gekomen. Zoo gemakkelijk komt
ge van een lastigen bezoeker niet af
Toch is in Haarlem de telefoon nog
maar in hare kindsheid. Voor de groote
massa is het nut nog te gering en de
abonnementsprijs te hoog. Er zyn in
onze gemeente maar 172 menschen aan
de telefoon aangesloten. En dat in een
stad van meer dan vijftig duizend zielen
Het gevolg daarvan is, dat niemand de
telefoon neemt wanneer hy niet
lo. eenigszins afgelegen woont2o. met
een speciaal nummer zeer dikwyls moet
sprekenen 3o zoo rijk is, dat do abon
nementsprijs hem niet behoeft te weer
houden.
Maar het grootste gedeelte van Haar
lem's burgery zyn de menschen die de tele
toon wel zouden willen hebben, maar er
goen druk dagelijksch gebruik van behoe
ven te maken, en daarom den abonnements
prijs veel te hoog vinden. Men heoft er een
aankomende dienstbode voor.
Het heeft twaalf uur geslagen en de
Naar men verneemt, is het
adres van pl. m. IS,000 ingezetenen in
den lande tegen do toepassing der
coöperatiewet door H. M. in handen
gesteld van den minister van Justitie,
aan wiens departement het een punt
van onderzoek uitmaakt in verband met
de voorstellen der staatscommissie be"
treffende de naamlooze vennootschappen.
Vry dag is aan den luit.»
generaal jhr. G. Verspyck, ter gelegen
heid van zyn 70sten verjaardag, door
eene commissie, bestaande uit de heeren
W. A. van Rees, lid van de Rekenka
mer, oud officier van het Indisch leger
A. W. Egter van Wiasekerke, oud
kolonel der genie; J. H. Romswinckel,
oud-generaal-majoorM. A. E. Phaff,
oud-luitenant-kolonel, en G. de Wys,
oud-majoor, een huldeblyk aangeboden,
uit naam van een groot aantal gepen-
sionneerde en actieve officieren van het
0.-I. leger, waaronder ook officieren,
die van het Ned. leger bij het iadische
gedetacheerd zijn geweest.
Het huldeblyk, bi staande uit een
bronzen beeld van Barbédienne, voor
stellende „le courage militaire," door
den beeldhouwer P. Dubois, was vergezeld
van een album met de namen der deelne
mers.
In Haarlem toch betaalt men zestig
gulden per jaar. „Dat is goedkoop," zal
misschien iemaDd zeggen, „in Amsterdam
is de abonnementsprijs byna het dubbele."
Maar dan mag men er wel by zeggeD
dat daar meer dan 1400 personen zyn
igesloten en het abonnement er dus
veel meer waarde heeft.
Zoolang hier de prys zestig gulden is,
zal de telefoon nooit fioreeren. Menschen
die zaken hebben en voor wie besparing
van een kwartier van groot belang is,
halen die zestig gulden er wel uit, maar
velen die hier wonen en daaronder de
meest gefortuneerden, hebben den tijd
aan zich en tijdbesparing behoeft hun
niet na aan het hart te liggen. Deze
ingezetenen krygt men alleen als geabon-
neerden aan de telefooD, wanneer die
niet meer dan 25.of /30. kost.
Zoodra die prijs werd vastgesteld,
zou het aantal aansluitingen kolossaal
toenemen en de telefoon eerst voldoende
aan hare bestemming beantwoorden, in-
plaats van zooals nu een artikel vsd
weelde voor eenigen en een noodzakelyk
iets voor enkele anderen te wezen
't Is zeer de vraag, of wy van de
tegenwoordige onderneemster, de Bell
Telephoon Maatschappijzulk eeni
tariefverlaging ooit zouden verkrijgen,
Want 'tis niet in Haarlem alleen, dat
over de groote kosten wordt geklaagd
en wanneer in onze gemeente een ver
mindering werd toegestaan, dan zouden
andere gemeenten heel gauw op hunne
beurt met hetzelfde verzoek aankomen
Wanneer ooit de illusie werd vervuld „de
telefoon bereikbaar ook voor een matige
beurs," dan zou de exploitatie vau Staats-
of Gemeentewege moeten geschieden.
Wordt het intercommunaal verkeer
uitgebreid (en dat schynt wel waar
schijnlijk te wezen) dan kan er eigenlijk
vaD gemeentelyke explotatie moeilijk
prake zijn. De Staat zou die dan op
zich moeten nemen. Eerst din bestaat
er kans op popularisatie van de telefoon.
Wat dat intercommunaal verkeer be
treft, dat is zooals het thans geregeld is,
eene kostbare liefhebberij. Men betaalt
vooreerst tien gulden boven het abon
nement en dan vijftig cents voor een
gesprek van hoogstens drie minuten.
Krygt men geen gehoor, dan zijn de
kosten 25 cents.
Natuurlek kaa dat herhaaldelijk ge<
beuren en werpt de geabonneerde dus
zyn kwartje in het water. Ik voor my
)f er dan ook de voorkeur aan, om
een telegram te zenden met antwoord
betaald. Men kan daarin wel Diet veel
zeggen, maar is er zeker van antwoord
te zullen krijgen en dat voor dezelfde
kosten, vyftig cents.
De Kamer van Koophandel heeft zich
tot den Minister gewend met het ver
zoek, om de telefoon voortaan van Staats
wege te exploiteeren. De Kamer van
Koophandel heeft daarmee een goed werk
gedaan en het doet my daarom des te
meer plezier, omdat de haarlemsche bur
gery zoo weinig bemerkt van haar doen
en laten. In Amsterdam en Rotterdam
zyn de vergaderingen openbaarhier
zyn ze voor de pers, noch voor het pu
bliek toegankelijk. Hopen wy, dat de
tyd die zooveel tot stand brengt,
ook wel eens in slagen zal de deuren te
openen (van het vergaderlokaal van het
college, waar zeer zeker voor velen, van
de mannen die koophandel en ny verheid
door en door kennen veel te leeren valt.
Op zekere dag (de verbinding met
Amsterdam was er pas) gaat een haar-
lemsch ingezetene voor zaken naar
Amsterdam, maar wordt er wat opge
houden en telefoneert aan zijn vrouw,
dat hij eerst met den laatsten trein s
thuis komen. Als hy 's avonds opgewekt
thuiskomt, bijt zyn vrouw hem toe
„Was maar heelemaal weggebleven 1
je hebt zeker in de sociëteit gezeten;,
he
„Maar vrouw ik kom uit Amsterdam^
ik kon niet vroeger en ik heb immers
getelefoneerd
„Jawel," zegt zyn vertoornde weder
helft met een minachtend lachje, „uit;
Amsterdam, dat kun je begrypen Als je
zoo dicht by huis waart, dat je telefo-
neeren kon, had je even goed thuis kun
nen komen
Het is altyd eigenaardig, iemand aan
de telefoon een gesprek te zien voe
ren. Sommigen maken eene buiging,
wanneer het gesprek uit is, en ik zag
eens hee een van myn kennissen, die op
een snikheeteu zomerdag in zijn overhemd
zat te werken, gauw zyn jas aantrok,
toen de telefoon belde. Anderen vinden do
teleioon een uiterst geschikt middel, om
iemand te geven, wat men in 'tdagelyksch
leven een standje noemt, wanneer zij niet
den moed hebben, het de persoon in
kwestie in het gezicht te zeggen en het
de moeite niet waard vinden, hun onge
noegen schriftelijk aan den dag te leggen*
FIDELIO,