Een Oudje. IIAAllLEMMKIl HALLETJES, BINNENLAN D. Naar het Frattsch DOOR A- A- P- B- Met haar oode knok'ge handen, die door jicht gekweld, rood en opgezwollen z\jd, zoekt het oudje de takjes bijeen, die onder haar voeten kraken. Na het snoeien in den herfst, zyn er langs de heggen, die op zy van den weg zijn, veel overblijf sels van kreupelhout te vinden. Zoo gaat zy voort met haar wankelenden tred, gebogen, opmerkzaam, den kant van den weg volgende, terwijl zy haar doornig takkebos onder den linkerarm torst. Hoewel de winter zich doet gevoelen, dekt een groote, oude stroohoed haar hoofd of liever een wollen doek, die baar oud gelaat, dat door den verblindenden zon gerimpeld is, beschut. Zoo voort- loopende, mompelt zij hoel zav_ht iets onbegrypelyks, de een of andere onbe stemde klacht, die de wind meeneemt en dadelyk in de groote ruimte teniet doet gaan. Telkens weer wrijft zy met eene byna werktuigelijke beweging den buitenkant van haar wollen want onder den vlee- zigen neus heen en weer, die rood is ,van de koude, terwyl de tranen in de ooghoeken, baar blauwe oogappel in een melk chtig vocht doen zwemmen. Een enkele kracht is in dat oud af geleefd en lijdende lichaam jong geble ven, een yverzuchtige kracht, die weer stand biedt en heerschthet is de kracht om te leveD, haar volgt zij gedwee en onderworpen. De haard is koud in het vervallen huisje, waar zy haar last neerzet. Zij woelt met de punt van haar stok in de gryze asch van den vorigon dag om te zien of enkele gloeiende kooltjes geen weerstand geboden hebben aan het lang zaam vergaan in dezen langen winter nacht, maar alles is uitgedoofd en de yskoude noordenwind blaast door het gebroken venster, waarvan de ster in het glas sedert den zomer bedekt is door een vierkant stuk wit papier. Dan blaast zy op haar styve vingers en wrijft za krachtig tegen elkaar, ter wyl een poeh, poeh van koude haar kleurloozen lippen ontsnapt, die ingevallen zyn door het gemis aan tanden. Daarna zoekt zy haar dikken stok weer op uit een zwarten hoek bij den schoorsteen en gaat opnieuw naar buiten in de snydende noordenwind. Het geluid van haar groote holsblok ken op den harden grond klinkt steeds zwakker en sterft weldra geheel weg in de diepe, groote stilte van den winter, hoemeer zy de stad nadert, daar beneden waar de zwarte rook den horizon in een nevel hult. Zy loopt door de bochtige straten, waar velen, die in de kleine huizen overtollig zijn, hun toevlucht moesten vinden, en zich in weerwil van de koude, daar buiten ver lustigen. Die schreeuwende bende kin deren staakt haar spelen en draven om het vrouwtje van buiten met haar groo- ten, ronden stroohoed by deze Siberische koude te zien voorbygaan. Kijk die vrouw Zy boort niets en loopt voort zonder ergens oog voor te hebben. Zij is zoo oud, dat zij de beteekeois der diügen niet goed meer begrypt en blyft onge voelig voor die bespotting, maar steeds die onbegrijpelijke afgebroken woorden mompelen. Eindelijk verlaat zy de dichtbevolkte achterbuurten en slaat een breede ru moerige straat in waar haar armoedige kleeding met den grooten ronden hoed een vreemde verschijning is en een eigen- aardigen indruk geeft van misplaatst heid. Voor haar verheft zich een groote koets poort, waarop in halvenraaanvorm met gouden letters boven aan den voorgevel staat Nationale Bauk. Zij houdt stil voor de poort en stampt met de voeten op de steenen om het witte stof van haar schoenen met houten zooien af te slaan, zet den ronden hoed weer recht, die door den wind achter uit gegleden is en treedt eerbiedig de lange, stille gang binneD, waar in het ge luid van haar voetstappen duidelijk weer klinkt. Voor het lokotje, waar zy moest we zen, staat het vol menschen. Zy gaat zitten wachten op den rieten bank die tegen den muur staat, blijde het eindelijk warm te hebben en zich vermakende mei al die mensehen te zien komen en gaan in een gedwarrel van stof, vermengd met het rammelen van de goud- en zilverstukken op het marmeren plaatje van het loketje. Daar in dia zaal, te midden vau die drukke menigte, kan zij zich het best de indrukken van haar jeugd herinne ren, daar worden die oude herinneringen weer opgewekt, die ingeslapen en oijna uitgedoofd waren onder de puinhoopèn van allerlei andere dingen in dit leven van werkzame armoede en zij gaan aan haar geest voorbij als bleeke, onbezielde spoken. Zij ziet ze zonder gemoedsbe weging voorbijtrekken. Haar geheugen alleen herkent ze, haar hart schynt ze vergeten te hebben. Ónder uit een zak die voor meerdere veiligheid tusschen haar twee rokken erborgen is, heeft zij een geel geworden papier, dat.er vettig uitziet, te voorschyn gehaaid, zij houdt het toegevouwen in haar rechterhand. Dat papier is het bruidsgeschenk van wylen haar maD. Hij gaf het haar op den morgen van hun trouwen, terwyl by vry moedig glimlachende zei: Dat papier is het fortuin voor onze kinderen. Wy moeen daar niet aanraken." Otn hem te gehoorzamen had zy bet zorgvuldig terzyde gelegd met een ver hun altyd bedrogen hoop weer opwekte. Langzamerhand waren de menschen uit de zaal verdwenen. Zy heeft wel lang gewacht, bet oudje, het loketje is byna verlateD. Eindelyk staat zy op en Dadert, terwijl zy moeite doet het papier te ontvouwen met haar harde weikhanden, bijna verlamd door jicht en bevend van ouderdom. Het is een moeilijke bezigheid en de beambte ge duldig geworden neemt het blad papier en scheurt er het couponnetje af Drie francs ziedaar!" Een voor een klinken de drie geld stukken op het marmer en de oude raapt ze langzaam op. Toen zy ze tusschen de want en haar hand in veiligheid had gebracht, brengt zij haar oud h)ofd voorover be vend in de opening van het loketje en erwyl zij den beambte aankijkt met haar bleek, strak oog met roode randjeB, zegt ze zoo beleefd mogelyk tot hem //Is het nummer er misschien al uit, lynheer Hij glimlacht bij het hooren van deze erwachte vraag en schudt het hoofd zonder te antwoorden, terwyl de oude zonder aarzelen heen gaat nu zij de ge wone formaliteit volbracht heeft, waarvan zy niets meer hoopt. Hoewel zy haar best doet zoo weinig mogelijk gerucht te maken, weerkl-nkt luide het geluid van haar groote hols- blokken in de bijaa leege. zaal. Zij heeft het papier weer op zijn plaats ebracht tusschen haar beide rokken, en de tegenwoordigheid van dat geel ge worden stuk papier, waarvan de onbeken de macht zich vereenigt met het geheim zinnige raderwerk van die onmetelyke band, verheft haar in haar eigen oogen en maakt dat zij de zwarte ellende van haar ledigen haard daar ginds vergeet. Op het oogenblik, dat zy de deur wil openen, houdt een luide uitroep haar terug „Hé, oudje, wacht even l" Zy keert zich om en kijkt naar den kant, vanwaar zy het roepen hoorde dat bepaald tot baar gericht moest zyn en dat een onbegrijpelijke inbreuk maakt op langen in het hart naar onbekende din-I de gewoonte van zooveel jaren. Zy keert gen, die komen zouden. Maar langza- v7.(,rr verschrikt en oneerust od haar komen zouden. Maar langza morhand verliepen de jaren, terwyl er geen kinderen kwamen en het papier was geel geworden in het schuilhoekje. Hoe meer de ouderdom hun het wer ken moeilijker maakte des te armer werden zyte zamen waren zy oud geworden, totdat op zekeren morgen de oude man kalm gtierf om ergens anders rust te zoeken na zyn werkzaam, ruste loos leven. Geen van beiden had in de armste tyden ooit het plan geopperd om dat premielot te verkoopen, dat de groote som van 100 francs vertegenwoordigde. Dat papier was het fortuin van de kinderen gebleven, een soort van heilig voorwerp, die zy slechts eens per jaar mochten aanrakenop een bepaalden datum, om aan de Nationale Bank de drie francs rente te gaan halen, die zij ontvingen in ruil voor een der vierkante couponnetjes, die achtereenvolgens van het groote folioblad werden afgescheurd. En altyd weer, wanneer de oude in de holte van zijn vereelte hand de. drie francs bekeek, zei hy met een hard nekkig hoopvollen glimlach „Is mijn nummer er nog niet uit?" „Neen, nog niet." Dan gingen de oudjes zonder een woord te zeggen heen, het hoofd gebogen onder den last van eene hernieuwde te leurstelling, totdat de nieuwe termyn Ben Zaterdagavondpraatje. CXXVIII. op zeer verschrikt en ongerust schreden terug en zegt „Roept gy mij, mijnheer 1" „Ja, wacht, laat mij uw papier eens zien." Zy zoekt tusschen de plooien van haar beide rokken en haalt niet zonder moeite het blad papier uit haar zak te voorschyn; ongaarne en mot wantrouwen geeft zij het terug. Als men het haar eens ontnam Weet zy of zy het recht heeft dat papier altyd te behouden Haar begrip van cijfers is zoo duister, dat zy een vage angst heeft langzamerhand meer geld te hebben ontvangen, dan haar pa pier vertegenwoordigt, en dan Die angst maakt haar stoutmoediger, iij klopt met haar knokige vingers tegen het glas van het loketje om de aandacht te trekken van den beambte, wiens voor overgebogen hoofd haar een kalen sche del laat zien. „Neem mij niet kwalyk, mynheer, is het niet in orde met het papier? Ontbreekt er iets aan Hy legt haar met een beweging van zijn hand het zwijgen op; en zij houdt zich stil met iets angstigs in haar doffen blik, die reeds half omsluierd is met geheim zinnige schaduwen. „Poeh, poeh," hare bevende lippen openen zich om angstige zuchten te laten ontsnappen en zij wacht met de han den gevouwen op de plaük van het lo ketje. Eindelyk komt er een eind aan dat lange wachten. De beambte heft het hoofd op en ziet haar aan 1 Het is i iet dezelfde blik als gewoon lijk. Het is alsof hy voor eerste maal dat arme, oude gezicht met den grooten, ronden stroohoed nauwkeurig opneemt. Het is alsof die ellende, die duidelyk uit haar voorkomen spreekt, hem plotseling na veertig jaren van onverschilligheid is opgevallen. Ja sinds veertig jaar heeft hy baar jaarlijks geregeld de drie francs uitbetaaldzonder haar ooit anders te beschouwen als iemand die even aan zyn blik voorbijgaat, zonder zich om haar te bekommeren en zonder een enkele ge dachte aan haar te wijden. En plotseling kijkt bij haar aan met dien half medelydenden, half tevreden blik waarin zy met haar zwakke herse nen heel duister de voor haar bijna on bekende mensch lijke sympathie herkent. Daardoor wordt zy opnieuw stout moediger en zegt „Wat is er met het papier, mijnheer Hij buigt zich tot haar voorover door de opening van het loketje en zegt ter wyl hy zijn blanke baad op haar ruwe, misvormde handen legt „Het nummer is er uit met duizend francs. Wilt gij het in goud of in papier hebben Zy begrypt het eerst niet en herhaalt hoel zaeht„Het nummer er uit... duizoml francs alsof zij een vreemden droom had die by het minste gerucht zou ver dwijnen. Een bankbillet van vijfhonderd francs daarna klinkende goudstukken, een voor een op het marmeren plaatje. Twintig dertig, veertig tot duizend toe. Terwyl zij het goud zich ziet ophoo- pen begint zy langzamerhand te begrypen, dat die zoo lang gekoesterde hoop einde lyk werkelijkheid is geworden. Daarop glimlacht zij met eene vreemde uitdrukking om hare lippen, die weinij gewoon zyn eene uitiog van vreugde weer te geven en daarna, alsof 't de meest gewone zaak ter wereld gold, laat zij het geld in haar vierkanten zakdoek glijder), waarvan zy de vier punten by elkaar knoopt. Het fortuin van de kinderen, is dan eindelyk gekomen! Haar hart is overvol en schynt haar byna te zwaar toe. Om het een weiuig te verlichten van dien overvloed van on verklaarbare gewaarwordingen, heft zy het hoofd op en terwyl zy op den vollen zakdoek klopt, zegt zy met een geheim- zinnigen glimlach „Dat is het fortuin van de kinderen. Eindelyk is het toch gekomen." Maar hy weet niets van deze geschie denis der armoede en antwoordt daarom niet, zy gaat heen, het kostbare pakje met beide handen op haar borst vast houdende en den dikken stok onder den linkerarm. Doch, by de poort gekomen, houdt zy stil en gaat met bedeesd voorkomen op hare schreden terug tot aan het loketje. „En het papier, myaheer, krygik dat niet terug Er is heel wat toe noodig om haar te doen begrypen, dat het papier haar niet me r toebehoort, dat merkwaardige papier, dat nu allo waarde heeft verloren en nu tot Diets meer nut is. De oude vriend van zooveel jaren, die metgezel in zooveel ellende, die verte genwoordiger van zoo'n vurig verlangen, was zy nu kwyt, en zij gaat heen zonder er het rechte van te begrijpen, maar onderworpen haar eenige schat met kracht tegen haar hart drukkende. 8' raten in de arme wijken, die zooeven nog zoo volkryk waren, zyn langzamer hand ontvolkt.... Daar binnen, zet men zich dicht opeen om de kreupele tafel, in de lage, donkere kamers, waar de warme lucht zwaar en vochtig, de keel toenypf. De oude gaat onopgemerkt voorby, en haar groote hoed geeft aan niemand meer aanstoot. Eindelyk thuisgekomenzet zy het kostbare pakje op de tafel en maakt het vuur aan. De doornige takjes knappen in den haard. Zij gaat er voor zitten en wrijft zich de knieën die warmte doet haar goed en zij uit dat door een telkens herhaald „oh oh I:.." Er gaat iets vreemds in haar om. Zy geeft zich geen rekenschap van haar zielstoestand en blijft in gedachten ver diept, zonder den zakdoek aan te raken, welks inhoud echter tusschen haar en de vlammen schynt rond te dansen. Aan de reugde van de verrassing, heeft zich langzamerhand iets smartelijks vastge knoopt, iets dat langzaam in haar ziel doordringt als een Daald zonder punt. Het plotselinge van dit zoo lang ver wachte geluk komt heden te midden van een onvruchtbare woestijn en schynt ver wijderde, reeds lang ingeslapen echo's te doen ontwaken. Zonder zich precies rekenschap te geven van haar droefheid, door haar oude her sens nauwelyks opgomorkt, lijdt zy ten volge van dit onverwachte geluk een gekende pyn, die zy nooit in de ellende de ontberingen van kaar inoeilyk leven ondervonden heeft. Dat groote geluk is voor haar alleen te zwaar om te dragen. Plotseling voelt zij hot- kil het is, in haar ouderdom alleen te leven tusschen die vier berookte muren. Zy kykt naar de jas van haar gestor ven echtgenoot, met de oude pet van versleten bever, die aan een spijker aan den muur is bly ven hangen en een traan valt op de gerimpelde hand. De oude lippen trillen zenuwachtig en geheel opgaande in een stroom van ge dachten, wat had kunnen zijn en wat geweest is, zegt zy luide „Och, als de kinderen er maar waren „TiDgelingeling „Allo „Nummer driehonderd juffrouw „Voorwaarts, meneer." En de telefoonjuffrouw, met wie ik al ik weet niet hoe vaak deze woorden heb gewisseld en die ik nog nooit van myn leven, „met wetenschap" heb gezien, sluit mij aan met nummer 300. Als het gesprek uit is, bel ik af, de verbinding wordt verbroken, klaar is het. 't Gebeurt mij meermalen, dat ik een keer of tien per dag do goede hulp van de juffrouw moet inroepen. De bediening van de telefoon is hier wezenlyk niet slecht en als we eens niet onmiddellijk antwoord krijgen of eens niet dadelyk afgesloten worden, dan moeten we be denken, dat de telephoniste geen elec- trische battery ie, die nooit vermoeid wordt, maar een mensch als wy allien die maar éen ding tegelyk kan doen. Als ik door deze opmerking de tele phoniste een paar krasse uitdrukkingen van overhaastige abonnés bespaar, zal ik my welbeloond achten. En hiermede doe ik haar myn groeten „alhoewel onbekend Als ik honderd jaar oud word, wat niet waarschynlyk is, dan zal ik tot den laa'aten dag de tele foon pryzea als een van de heerlykste uitvindingen van dezen tijd, Heeft de liere straatjeugd u gekweld, zoodat ge een agent van politie noodig hebt, ge vraagt dien door de telefoon. Hebt ge een boodschap voor uw vrouw vergeten, ge belt den leverancier maar even op. Wilt ge een rijtuig bestellen, kyk in den gids naar een stalhauder die aangeslo ten ia, Enfin, ik zou een heelen catalogus van gemakken, die men door de telefoon verkrijgt, kunnen samenstellen. Het is niet een van de geringste voordeelen, dat wanneer een lastig mensch u opbelt ge hebt geen tijd en geen lust om met hem te praten, niets u belet om de gehoorbuis zachtjes op het haakje te hangen. Als hy dan nóg blyft doorpra ten en geen antwoord meer krygt, denkt hy allicht, dat er eene stoornis ïn de lyn is gekomen. Zoo gemakkelijk komt ge van een lastigen bezoeker niet af Toch is in Haarlem de telefoon nog maar in hare kindsheid. Voor de groote massa is het nut nog te gering en de abonnementsprijs te hoog. Er zyn in onze gemeente maar 172 menschen aan de telefoon aangesloten. En dat in een stad van meer dan vijftig duizend zielen Het gevolg daarvan is, dat niemand de telefoon neemt wanneer hy niet lo. eenigszins afgelegen woont2o. met een speciaal nummer zeer dikwyls moet sprekenen 3o zoo rijk is, dat do abon nementsprijs hem niet behoeft te weer houden. Maar het grootste gedeelte van Haar lem's burgery zyn de menschen die de tele toon wel zouden willen hebben, maar er goen druk dagelijksch gebruik van behoe ven te maken, en daarom den abonnements prijs veel te hoog vinden. Men heoft er een aankomende dienstbode voor. Het heeft twaalf uur geslagen en de Naar men verneemt, is het adres van pl. m. IS,000 ingezetenen in den lande tegen do toepassing der coöperatiewet door H. M. in handen gesteld van den minister van Justitie, aan wiens departement het een punt van onderzoek uitmaakt in verband met de voorstellen der staatscommissie be" treffende de naamlooze vennootschappen. Vry dag is aan den luit.» generaal jhr. G. Verspyck, ter gelegen heid van zyn 70sten verjaardag, door eene commissie, bestaande uit de heeren W. A. van Rees, lid van de Rekenka mer, oud officier van het Indisch leger A. W. Egter van Wiasekerke, oud kolonel der genie; J. H. Romswinckel, oud-generaal-majoorM. A. E. Phaff, oud-luitenant-kolonel, en G. de Wys, oud-majoor, een huldeblyk aangeboden, uit naam van een groot aantal gepen- sionneerde en actieve officieren van het 0.-I. leger, waaronder ook officieren, die van het Ned. leger bij het iadische gedetacheerd zijn geweest. Het huldeblyk, bi staande uit een bronzen beeld van Barbédienne, voor stellende „le courage militaire," door den beeldhouwer P. Dubois, was vergezeld van een album met de namen der deelne mers. In Haarlem toch betaalt men zestig gulden per jaar. „Dat is goedkoop," zal misschien iemaDd zeggen, „in Amsterdam is de abonnementsprijs byna het dubbele." Maar dan mag men er wel by zeggeD dat daar meer dan 1400 personen zyn igesloten en het abonnement er dus veel meer waarde heeft. Zoolang hier de prys zestig gulden is, zal de telefoon nooit fioreeren. Menschen die zaken hebben en voor wie besparing van een kwartier van groot belang is, halen die zestig gulden er wel uit, maar velen die hier wonen en daaronder de meest gefortuneerden, hebben den tijd aan zich en tijdbesparing behoeft hun niet na aan het hart te liggen. Deze ingezetenen krygt men alleen als geabon- neerden aan de telefooD, wanneer die niet meer dan 25.of /30. kost. Zoodra die prijs werd vastgesteld, zou het aantal aansluitingen kolossaal toenemen en de telefoon eerst voldoende aan hare bestemming beantwoorden, in- plaats van zooals nu een artikel vsd weelde voor eenigen en een noodzakelyk iets voor enkele anderen te wezen 't Is zeer de vraag, of wy van de tegenwoordige onderneemster, de Bell Telephoon Maatschappijzulk eeni tariefverlaging ooit zouden verkrijgen, Want 'tis niet in Haarlem alleen, dat over de groote kosten wordt geklaagd en wanneer in onze gemeente een ver mindering werd toegestaan, dan zouden andere gemeenten heel gauw op hunne beurt met hetzelfde verzoek aankomen Wanneer ooit de illusie werd vervuld „de telefoon bereikbaar ook voor een matige beurs," dan zou de exploitatie vau Staats- of Gemeentewege moeten geschieden. Wordt het intercommunaal verkeer uitgebreid (en dat schynt wel waar schijnlijk te wezen) dan kan er eigenlijk vaD gemeentelyke explotatie moeilijk prake zijn. De Staat zou die dan op zich moeten nemen. Eerst din bestaat er kans op popularisatie van de telefoon. Wat dat intercommunaal verkeer be treft, dat is zooals het thans geregeld is, eene kostbare liefhebberij. Men betaalt vooreerst tien gulden boven het abon nement en dan vijftig cents voor een gesprek van hoogstens drie minuten. Krygt men geen gehoor, dan zijn de kosten 25 cents. Natuurlek kaa dat herhaaldelijk ge< beuren en werpt de geabonneerde dus zyn kwartje in het water. Ik voor my )f er dan ook de voorkeur aan, om een telegram te zenden met antwoord betaald. Men kan daarin wel Diet veel zeggen, maar is er zeker van antwoord te zullen krijgen en dat voor dezelfde kosten, vyftig cents. De Kamer van Koophandel heeft zich tot den Minister gewend met het ver zoek, om de telefoon voortaan van Staats wege te exploiteeren. De Kamer van Koophandel heeft daarmee een goed werk gedaan en het doet my daarom des te meer plezier, omdat de haarlemsche bur gery zoo weinig bemerkt van haar doen en laten. In Amsterdam en Rotterdam zyn de vergaderingen openbaarhier zyn ze voor de pers, noch voor het pu bliek toegankelijk. Hopen wy, dat de tyd die zooveel tot stand brengt, ook wel eens in slagen zal de deuren te openen (van het vergaderlokaal van het college, waar zeer zeker voor velen, van de mannen die koophandel en ny verheid door en door kennen veel te leeren valt. Op zekere dag (de verbinding met Amsterdam was er pas) gaat een haar- lemsch ingezetene voor zaken naar Amsterdam, maar wordt er wat opge houden en telefoneert aan zijn vrouw, dat hij eerst met den laatsten trein s thuis komen. Als hy 's avonds opgewekt thuiskomt, bijt zyn vrouw hem toe „Was maar heelemaal weggebleven 1 je hebt zeker in de sociëteit gezeten;, he „Maar vrouw ik kom uit Amsterdam^ ik kon niet vroeger en ik heb immers getelefoneerd „Jawel," zegt zyn vertoornde weder helft met een minachtend lachje, „uit; Amsterdam, dat kun je begrypen Als je zoo dicht by huis waart, dat je telefo- neeren kon, had je even goed thuis kun nen komen Het is altyd eigenaardig, iemand aan de telefoon een gesprek te zien voe ren. Sommigen maken eene buiging, wanneer het gesprek uit is, en ik zag eens hee een van myn kennissen, die op een snikheeteu zomerdag in zijn overhemd zat te werken, gauw zyn jas aantrok, toen de telefoon belde. Anderen vinden do teleioon een uiterst geschikt middel, om iemand te geven, wat men in 'tdagelyksch leven een standje noemt, wanneer zij niet den moed hebben, het de persoon in kwestie in het gezicht te zeggen en het de moeite niet waard vinden, hun onge noegen schriftelijk aan den dag te leggen* FIDELIO,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6