DE RIT VAN JOHN BREDOWN. Op een zonnigen zomermorgen reed een man op een niet zeer vlug paard gezeten, het dorpje Hishtone binnen. Hij was een forseh gebouwd man met door de zon gebruinde wangende rim pel om den mond verried vastberaden heid, zijn lichaamsbouw kracht en be hendigheid. Nauwelijks was Lij het dorp binnen gereden, of eene menigte half gekleede, havelooze, knapen van allerlei leeftijd, verzamelde zich en liep met het paard mede, met eene verbazing en verwonde ring, die genoegzaam bewezen, dat de verschoning van een vreemdeling te paard geen alledaagsch verschyusel was. Enkelen hunner maakten allerlei capri olen en buitelingen voor en om het paard, in de hoop, dat hun eea geldstukje zou worden toegeworpen, anderen boden den vreemdeling met schelle stem hunne diensten aan en wedijverden, wie de laagste inschrijver zou zijn. Ü8 vreemdeling zelf scheen van al dit rumoer weinig te bemerken. Weemoedig en peinzend zag hij om zich heen, maar de laatste tien jaren hadden geene uiter lijke verandering in het dorpje gebracht, de bewoners zagen er nog altijd even haveloos, de kleine huisje even bouwvallig uit. Zou echter inwendig dan ook niets veranderd zijn? //Waar woont de oude Maggie vroeg hij aan een jongen uit de bende, die er vry schrander uitzag, //breng my daarheen Eensklaps hield al het rumoer en ge schreeuw der knapen als door een tooverslag op, en allen zagen ver baasd den vreemdeling aan. //Hij moet naar Maggie," mompelde een paar en een algemeen gefluister ging langs den kring. z/Ja, naar Maggie," riep de vreemde ling, ongeduldig en verwonderd over de plotselinge verandering in de houding der knapen. z/Zijt gij allen met stomheid geslagen Maggie is toch niet dood z/Neen mijnheer," antwoordde de eerst aangesprokene knaap zacht,„neen, dood is zij nietware het maar zoo, zij is krank zinnig." „KrankzinnigMaggie „krankzinnig herhaalde de vreemdeling ontsteld ©n hield onwillekeurig den teugel in. //Maar hat doet er niet toe," hervatte hij somber, //breng er mij heen, knaap De andere jongens dropen langzamer hand af, echter niet zonder nu en dan den vreemdeling «en schimpwoord toe te zenden. Dezen schesn het volstrektniet te deren. In diep gepeins reed hij stap voets voort. //Krankzinnig l En waardoor HAARLEMMER HALLETJES. Een Zaterdagaïondpraatje. CXXIX. In des Anagang liep ik, of beter ge zegd ik flaneerde. Mijn werk was af ik had pas een paar flinke orders uitge voerd, kortom mjjn dag was goed. Ik meende, dat daar een „straatje-om" op kon staan en zoo wandelde ik dan door onze haarlemsche Kalverstraat on ge voelde mij in een woord lekker. Daar kwam myn vriend Jansen op me afstuiven en na de gebruikelijke be groetingen zegt hy //Het geluk voert my juist op jouw pad. Ik wou je reis wat vragen." //Welzoo," zeg ik, vraag maar op, maar als 't over iets moeilyks of onple zierigs is, dan geef ik geen antwoord, want ik flaneer op 't oogenblik ©n dat zeg ik jedruk maken doe ik me niet t Is over iets hoel belangrijks," zest hy, //wat dunkt jou van de voorstellen van de Gasfabriek. Jy beunhaast ook wel eens zoo'n beetje in gemeentepoli tiek. Vindt jij ook niet, dat we di# voor stellen nu maar moeten aannemen //Jansen," zeg ik, //beunhazen is een werkwoord dat in onze taal niet bestaat en bovendien is het een beleedigonde uit drukking. En aangezien ik flaneer en my niet uit mijn humeur wil laten bren gen, heb ik de eer je to groeten." En daarmee laat ik hem op het trot toir staan, met een gezicht als een ver baasde schelvisch en ga verder. Aan het einde van de straat daar loopt myn neef Wouter my tegen het lijf. //Ha," roept hy met een gebaar alsof hij my wil om helzen, maar in plaats van dat te doen grijpt hy my bij den bovensten knoop van my overjas, en zegt //Jou moet ik juist hebben, ik wou je reis wat vragen z/Neef," zeg ik, „ga je gang, maar verkocp geen hatelijkheden zooals ge woonlijk want zooals je ziet, ik flaneer en daarvoor m®et een menech goed ge humeurd wezen. En denk er asjeblieft om, dat die knoop niet heel vast meer zit." z/Dat hindert niet," zeit-ie en pakt daarbij den knoop zoo stevig beet, alsof ik een millioen van hem gestolen had en hy bang was dat ik ermee zou doorgaan. Je moet me nou toch eens ronduit ver tellen, of je nu nog altijd koppig blijft is zij krankzinnig geworden?" z/Dat is een treurige geschiedenis, myn heer Haar eecige zoon, Jack is op een avond met bsd sabelhouw over het hoofd thuisgebracht. Ik heb hem gezien: het bloed stroomde uit de wond en liet op het zand een duidelijk spoor na. Op dat vreeBelijke gezicht zeide zij niets; met een strak gelaat bracht zij hem naar bed. Zij stortte geen traan, uitte geen enkel woo d. De chirurgijn verbond de wonde, maar gaf geen hoop meer op herstel. Maggie zou by höm waken. Maar in den nacht hoorden de buren een woest, wild gejammer en toen zij toesneldon, vonden zij Jack dood en Maggie bezig, mat een onnoozelen glimlach zijne koude handen te wrijven, van tijd tot tijd een woesten kreet uitende. Sedert dien tijd heeft zij nooit meer een helder oogenblik gehad." De knaap zweeg. Het verhaal,had een diepen indruk op den vreemdeling ge maakt sn met weemoed herinnerde hij zich de kloeke vrouw van voor tien jaren, in eecige urea herschapen in een dier lijk wezen, dat geen mensch meer mocht heeten, dat uitgesloten was van de wereld. Wellicht echter was zij door dit laatste zooveel ongelukkiger niet. z/Hier is het mijnheer," zeide de jongen, stilstaande voor een lang, armoedig uit ziend huisje. //Ginds zit Maggie, naar hare gewoonte, voor het raam." Na een oogenblik van aarzeling steeg de man af. //Zij is toch niet alleen thuis, is er niemand die haar oppast?" O ja, haar oudste dochter. Dank u, myn heer en de jongen sprong weg, vroolijk den blinkenden shilling beziende, en het treurig verhaal van zooeven geheel ver getende. De vreemdeling bond zijn paard vast aan de heg, die langs het huisje liep en trad op het huisje toe. Met eenigo weifeling lichtte hij de houten klink op en trad binnen. In de eenigszic3 donkere kamer, armoe dig doch zindelijk, zat eene oude, gebo- geae vrouw voor het raam, geheel geel en gerimpeld. Met een suf gelaat met doffe oogen, zag zij uit het raam en neuriede nu en dan een eentonig deuntje, terwijl zich hare vingers onophoudelijk be wogen. Aan de kleine tafel zat een kloeke vrouw, hare dochter, bezig met naai werk. /,Aha!" riep de oude vrouw op een schellen toon, toen de vreemdeling bin nentrad. //Een ruiter te paard paard paard." En daarop met eon zonderlinge heftig heid //Bioed, alles bloed Toen zonk zij weer in haar stoel en zag uit het raam. De vreemdeling huiverde//Maggie, moeder Maggie," zeide hy, op kaar toe tredende, //kent ge my niet. Kent go John Bredown niet meer." z/De oude vrouw zag hem met een on- noozel gelaat aan. //Dood, hij is dood!" volhouden, dat eene gemeentelijke gas fabriek beter is, dan de voorstellen van de Gasfabriek aan te nemen." z/Neef," zeg ik, //het woord koppig is een affront, waarvoor ik je zou kunnen uitdagen. Ik zal dat evenwel niet doen uit medelijden met je vrouw en kinde ren. Ik heb de eer je te groeten." En daarmee doe ik een stap achteruit, zoo dat hij mijn jasknoop in zijn hand houdt en ik ga er van door. In de Groote Houtstraat 3taat een winkelier, een kennis van me, in zijn deur en wenkt me. //Gasfabriek roep ik. //Ja", roept hij terug. //Niet thuiB zeg ik en ik spring op de tram, die juist voorbijkomt en ik denk bij myzel- ven//wat is door voor manier, om iemand te plagen dia voor zijn plezier uit flaneeren is* Hier zal tonminate nie mand mij komen interviewen, want dan kost het vijf centen." En ik neurie zoo'n deuntje, omdat ik nu veilig was. Tegenover me zit een dikke meneer en die zegt, terwyl hij aan zijn hoed trekt //Meneer, neem mij niet kwalijk, ik kom hier pas wonen. Ik h6b zsoiats gehoord van aen© aanbieding van de gasfabriek aan de gemeente, maar kan u mij ook zeggen, of dat een voordselig voorstel i3 of niet?" //Maneer", zeg ik, „als u me dat op straat vroegt, zou ik wogloopen, naar hier moet ik wel blijven zitten want als ik van de train spring, loop ik gevaar om mijia beenen te breken en daar hob ik geen zin ia. Ik zal u reis wat zeggen. De Gasfabriek heeft een voorstel ge daan aan den Gemeenteraad en do Raad hseft eene Commissie benoamd, die te zamen met burgemeester en wethouders, met de Gasfabriek zal onderhandelen. Die Gasfabriek, meneer is niet van van daag of gisteren en dia is slim genoeg, om Diet zoomaar dadelijk al de voor- dselen aan te bieden, dio zij geven kan. Die Commissie is ook niat van vandaag of gisteren en zal pro'oeeren, om nog voordeeliger voorwaarden te bedingen, dan die nu aangeboden worden." z,Zoodat zei de dikke meneer vragend. z/Zoodat ik, met uw welnemen, met mijn oordeel zal wachten, totdat de uit slag van de onderhandelingen van die Commissie met de Gasfabriek bekend zal worden. Hier zijn we aan de Hout- brug. 't Spijt me, maar ik moet eruit." En weg was ik, want ik voelde dat ik op het punt was, om uit mijn hu- mompelde zij//bebloed, geheel bebloed ze hebben hem vermoord z/Laat haar maar met rust," zeide hare dochter, op hem toetredende. „Er is veel gebeurd, sinds ge weg waart, Bre down. Weet ge het ongeluk, dat de arme oude vrouw krankzinnig heeft gemaakt?" Hij kni-te toestemmend. "Men heeft het mij reeds verhaald. Ia zij altijd zoo?" //Altijd. Vroeger heeft zij nog wel eens heldere oogen blikken gehad, maar nu zij zoo oud wordt, is dit ook gedaan. Maar gij zijt lang weg geweest Is het u ginds in Amerika goed gedaan z/Ja," antwoordde hij opgeruimd. //Ik heb hard moeten werken en zwoegen, maar niet te vergeefs. Tien jaar sparens hebben mij tot een rijk man gemaakt." z/Dat doet mij genoegen. Vóór dat vreeselijke ongeluk heeft moeder dikwijls over u gesproken, maar daarna nooit meer. Zij kent bijna niemand, mij zelfs naawelyks." Hij drukte haar deelnemend de hand. //Vergeef mij de vraag, maar hebt gij ook behoefte aan het een of ander?" z/Neen dank u," was het korte, doch niet onvriendelijke antwoord. z/Ik verdien met naaiwerk genoeg voor ons beider onderhoud." z/Dan vaarwel!" zeide Bredown, haar de hand reikende. ;/Met de oude vrouw is het tcch vergeefsche moeite. Mocht gij ooit een vriend behoevsn, wTeadt u dan tot mij." Reeds keerde hij zich naar de deur, toen een schelle kreet van //John! John hem deed terugkeeren, tot de oude vrouw, die dezen uitroep had gedaan. Zij wenkte hem, om met zijn oor aan haar mond te komen. Niet zonder aarzeling voldeed hij hieraan. Toen fluisterde zij hem met een sehorre stem in het oor „Luister als gij een lïövelingswensch hebt, zal de vervulling daarvan worden gestuit door bloedbloed bloed onthoud dat Toen zonk sij weder in denzelfden staat van gevoelloosheid in haar stoel en ging voort met haar eentonig geneurie. Huiverend ging Bredown naar de deur, zijns ondanks ontrust door die ongeluks profetie, zoomede geschokt door de her innering aan dio vreeselijke gebeurtenis, die de vermogens der arme oude had ge schokt. z/Zou Alice Fielden thuis zijn vroeg hij aan de vrouw. //Alice Fielden herhaaldo deze ver baasd. „Alice FieldenMaar weet ge dan nÏ8t z/Wat bedoelt ge viel hy haar angstig in de rede, //Er is haar toch niets over komen Vijf maanden geleden, toen ik haar laatsten brief heb ontvangen, was zij volmaakt gezond." z/Haar vader, had door slechte jaren telkens geld opgenomen by den rijken Howard. Toon echter de tyd van beta ling kwam kon hij niet betalen. Nu trouwt Alice mat den zoon van Howard, meur te raken. Maar gelukkig kwam het zoover nog niet, want toen ik de plaats zag waar de Kraton gestaan heeft, toen dacht ik bij mijzelven//Gelukkig, dat dat pust nu eens wat mooier zal worden En zoo wandelde ik weltevreden den Hout in en kwam een uur later thuis, juist toen het eten op tafel stond en mijn vrouw het licht aanstak. „Wat brandt dat gas toch slecht" zei ze hoofd schuddend, //misschien zal dat ook wel beter worden als het nieuwe voorstel wordt aangenomen»" //Vrouwriep ik, //haal de dingen toch niet zoo wonderlyk door elkaar. We hebben ons nu alleen te bemoeien met de menu, dat iskarbonaden, spruitjes en aardappelen, mot rijst toe. Bemoei je daar nu maar mee, waut het gas komt later wel ia orde." Naar ik daarstraks gehoord heb, heerscht er groote vreugde op den bo dem van het Spaarne. Sedert Donderdag morgen houdeo al de visschon een groote fuif. Baars, bliek, voorn, karper hebben een feestmaal aangerichtdat al twee dagen en twee nachten beeft doorge- duurd, en zelfs de vraatzuchtige snoek behoort tot de genoodïgdcn en gedraagt zich, uit de vreugde zijns harten, bizon der rustig. Wat toch is er gebeurd De visschon in het Spaarne hadden uit eea oude krant vernomen, dat Donderdag in de Rechtbank zou worden behandeld de vraag, of er voortaan in dat water zon der vergunning met den hengel mag worden gsvischt, ja dan neen. Onmid dellijk belegden zy eene vergadering en een speciale Commissie werd benoemd, die belast was om de zitting der Rechtbank te gaan bijwonen, althans het requisitoir te vernemen. Die Commissie bestond uit een baars, als voorzitter, een grootea voorn als secretaris en een stekelvischje als penningmeester omdat er toch n<ets te penning meesteren viel, had men daar den kleinsten viseh maar voor genomen. Na een teoder afscheid van hunne familieloden begaven zich de drie uit verkoren visschen op weg, wel eB deugdelijk voorzien van een door een grooten snoek onderteekend paspoort, waarin aan alle snoeken van het Spaarne werd verzocht, de houders van dat vrij geleide ongehinderd te laten passeeren, z/tot heil des waters en der visschen," stond er met sierlijk© gothische letters achter. Gezamenlijk zwom de Commissie gij begrijpt het overige Zy ontstelde van de vreeselyko uit werking, die hare woorden hadden. Bredown werd doodsbleek, een klam zweet parelde op zijn voorhoofd en hij kon eenige oogenblikken geen woord uitbrengen. Eindelijk kreeg hij de spraak terug. z/Alice trouwen! trouwen met Howard!" en hij knelde haar, arm als in een schroef, in zijn vuist. //Wanneer? Spreek, om GodswilDat kan, dat mag niet!" //Vandaag gaat zy trouwen ginds te Maidfield, over een uur." z/Waar is een stalhouder riep hij uit. //Ik moet dat ongeluk voorkomen, het moet Verschrikt door zijn zonderling ge drag, wees zij hem naar de overzyde der straat. Daar gindsMaar zeg my toch Maar Bredown luisterde niet meer. Als een pijl uit een boog snelde hij naar het aangewezen huis, zonder te bemerken, dat hij zijn hood veiloor. Met eenforschon ruk schudde hij eau stalknecht wakker. //Spoedig een licht rijtuigje, met het beste paard, dat ge hebt. Haast u dan toch!" Deze overwachte, ruwe behandeling verbeterde het humeur van den knecht niet. Met een minachtenden blik don be stoven vreemdeling van het hoofd tot de voeten monsterend, zeide hy op hoogen toon: //Bedaard wat! wij staan maar niet voor een iedereen klaar!" Bredown trappelde van drift en wierp den knecht een goudstuk toe „Daar neem dit voorloopigMaar haast u dan toch! vlug!" on mat zenuwachtig beven de handen hielp hy den thans nederigan knecht ïnspanneD, zoodat weldra een licht rijtuigje met een flink paard klaarstond. „Waarheen?" vroeg de knecht, er na Bredown instappende. „Naar MaidfieldVlugalles hangt van mya spoed af! Vijftig poad sterling voor u, als ik binnen een half uur te Maidfield bea. Het geldt hier een zaak van gewicht. Vooruit!" Hij greep de zweep en deed dien om do ooren van het paard knallen. Meteen forsehea ruk sprong het dier voorwaarts en draafde snel het dorp door in de aan gewezen richting. Uitgeput door al deze aandoeningen, zonk Bredown achterover op de bank en steunde zwaar „Heb ik da irvoor dan tieD lange jaren in een vreemd land gewerkt en gewroet, om Alice te zien trouwen met dien schurk! Voort!" Hij sidderde van ongeduld. Het zand vloog in wolken op en omhulde het lichte ry tuig geheel, zoodat de knecht niet voor zich uit kon zien. Onwillekeurig stuk Bredown de hand in den zak en haalde er een verfrommeld papier uit, dat hij ontvouwde en halfluid, wellicht voor de honderdste maal, overlas. Het bevatte den volgenden brief: (het was Woensdagnacht) het Spaarne langs, om Donderdagmorgen vroegtijdig in het Paleis van Justitie aanwezig te zyn. Bij da Kaasmarkt gekomeD, besloten zy aan wal te gaan. Het was des mor gens zeven uur. De taak was niet ge makkelijk. De Commissie moest Gerst- hippen op een roeischuitje dat er lag, toen overspringen op een grooter vaar tuig en zoo ten slotte op do wal komen, Di© beklimming duurde een balf uur en het stekeltje had al half berouw, dat hij do weliswaar veroerende functie van pen - ningmeester had aangenomen. Maar zijn stekeleer verbood hem cm nu nog terug te deinzen en met den kreet in zijn stekel- ziel: „sterven of overwinnen!" besloot hy tot het einde toe te strijden als een ma». Hiertoe had hij ook volkomen het recht, daar hij tot de mannen onder zijns gelijken behoorde. Men begon op de Kaasmarkt voort te hippeD, want eene andere manier om de Rechtbank te bereiken, was er niet. Het duurde niet lang of de baars begon te hygen, zyn kieuwen gingen open en dicht en hy zeide, met wanhopige stem „Zie jelui geen plaj in de buurt, waar ik eventjes rusten kan Nu, de stekel zag er geen en de voorn had genoeg met zichzelven te doen. „Hoe kan het nu zoo treffen,"dacht hij inwendig, „an ders zyn de straten in ons dierbre vaderland altijd zoo heerlijk nat en modderig en juist vandaag zijn ze onuitstaanbaar, ja ik mag zeggen, onhoudbaar droog." En een ry- tuig ziende aankomen, dat reoht op hem toereed, riep hy bang en nijdig tegelijk: „Van onderen I" De koetsier hoorde het niet, maar het paard zag hem wel en aangezien het paard hem niet lustte, knipoogde hij tegon den voorn en paste er op, dat de voorn geen schep kreeg. Zoo gaat 'c in de dierenwereld altijd men knipoogt tegen wat men niet lust. Om kort te gaan, geen halfuur later lagsn de baars en de voorn te sterven, in dienst en ten nutto van het vader- water. Alleen do stekel was nog op de been, al3 ik dat zoo eens noemen mag, maar ook hij begon zich in al die drooge stof niet op zyn gemak te gevoelen en toon or nu een zandvoortsche vischvrouw voorbijkwam, die even haar mand neer zette, wist hy daarin te springen en werd door de aanwezigen, dank zij het vrygeleide van don snoek, zeer welwil lend ontvangen. Gelukkig was er ook een zandvoortsch vechtpartijtje aan de orde en zoo kwam het, dat de visch- „Aan Ben Mortimer. Ik begrijp uwe bedreigingen niet, gij zijt meer dan vol doende betaald. Mocht gij soms over die zaak van J. den zoon van de oude M. willen reppen, dan zou ik u wederkeerig wel eens kunnen zien hangen. Weet dus wel, wat ge doet. James Howard." Bredown knarsetandde. „Die schurk! Maar wat kan J. de zoon van de oudo M. beteekenen en hij verzonk in diep gepeins. „James, de zoon van de oudo Maggie!" riep hij eensklaps uit. „Een moor denaar O, Alice! Soeller dan toch, sneller Hij rukte den knecht de teugels uit de hand. Een knallende zweepslag deed het paard zijn vluggen loop nog versnel len. Het rijtuigje werd gebeel in een dichten stofwolk gehuld en schudde heen "en weer. De voorbijgangers, vertoornd op dien dollen voerman, wierpen hem vloeken on verwenBchingen naar het heofd. Angstig zag de knecht, hoe de rit al doller on doller werd. Dikke droppels angstzweet parelden Bredown op het voorhoofd. Met zweep en stem spoorde hij het paard nóg meer aan. Eensklaps boog hij zich voorover en ver bleekte „Dat is klokgeluiVoort Met eon woesten kreet, om hot paard aan te vuren, gaf hij het een geweldigen zweepslag. Hoog sprong het dier op, dan steigerde het, maar met een vreeaelyken slag dreef Bredown het weer voorwaarts in dollen ren. Soeller, nog sneller Het paard scheen dan grond niet meer te raken, de beang ste knecht klemde zich aan het rijtuig vast, dat slingerde als een schip op zee, Bredown stond met hoog gekleurd go- laat en fladderend haar rechtop: üp dat oogenblik ging de zandweg over in een flinken straatweg en de 3tofwolken verdwenen. Angstig zag Bre down voor zich uit, alsof hy iets zocht. Daar zag hy eea geregelde stoet, die zich vlak bij de kerk voortbewoog. E6ö heesch gebrul ontsnapte zijn borst, de aderen op zijn voorhoofd zwollen ©paiskoordon en vreeselijke zweepslagen regenden op het afgetobde paard. „Houd op, mynheer! houd ©p!" schreeuw de de knecht op een klein meisje wyzende, dat argeloos midden op den straatweg vlak voer hen, zat te spelen. Maar het was te laatHet vermoeide paard deed een vrceselijken sprong en rende voorwaarts. Bredown zag of hoorde niets. Eensklaps schrikte het paard, deed een zijsprong en met afgrijzen gevoelde de knecht, hoe tweemaal de rachterwie- len van het rijtuig opwipten toen sloeg het om. Maar eer nog de knecht bewustzijn had, om(op te staan, sprong Bredown op en vloog als een dolleman de straat over naar de kerk, die vlak bij stond, baande zich als een razende eon weg door do menigte in het portaal, die verschrikt vrouw regelrecht naar het Paleis van Justitie ging, in het gedeelte voor het publiek bestemd. Toen hy hoorde dat de ambtenaar van het O. M. bevestiging van het vonnis van den kantonrechter requi» reerde, zoodat het voortaan ieder die geen vischwater gepacht had, of geena schriftelijke vergunning van den pachter bezat, niet geoorloofd zou wezen om met den hengel in het Spaarne te visschen, toen maakte hij zulk een luchtsprong, dat de veldwachter uitriep „Stilte daar, onder het publiek Natuurlijk vond hy de rede van den advokaat volstrekt niet mooi en toen hy gehoord had, dat de uitspraak over 8 dagen zou wezsn, vond hij dat de visch vrouw wel heen kon gaan. Het geluk diende onzen penning- meestor weer, want de vrouw zette haar mand een oogenblik aan den kant van het Spaarno en daarvan maakte hij ge bruik om weer te water te springen. Droevig over het verlies van zijne ka meraden, mede-commissieleden, maar daartegenover recht verheugd over het succès van zijn zending, meldde hy zich by den snoek, dia hem het vrygeleide had gegeven en als president van de vergadering had gefungeerd. Reeds wilde de voorzitter den afge zant met de orde van de Groene Zee meermin 2de klasse omhangen, toen de stekel het ongeluk had om te zeggen „De ©ïsch steunt op de bewerkg, dat het Spaarne geen rivier is." „Wa wat?" vroeg do snoek. De stekel herhaalde zijn gezegde en de snoek werd blauw, dat was zoo zijn manier, om ts toonen dat by boos was. „Mijnheer" risp hij, „dat is eene bslee- diging ons visschen aangedaan. Het Spaarne geen rivier „Meneer de voorzitter," zei de stekel bedeesd „roen heeft het gezegd, ik vertel a niets dan de waarheid." „Zwyg riep de snoek mat dondsrende stem. „Men zegt de waarheid niet aan hooger geplaasten, wanneer die waarheid onaangenaam is Met deze woorden greep hy het kleine stekelviöcbje en at het op. Daarop wendde hy zich tot de hem omringende schare en zei „Laat ons gaan feestvieren Zoo kwam het, dat een visscher Za terdagmorgen nog een brasem in het Spaarne vond, die een stuk in zyn kraag had, denkelijk van koude puaeh. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6