DE RIT
VAN
JOHN BREDOWN.
Op een zonnigen zomermorgen reed
een man op een niet zeer vlug paard
gezeten, het dorpje Hishtone binnen.
Hij was een forseh gebouwd man met
door de zon gebruinde wangende rim
pel om den mond verried vastberaden
heid, zijn lichaamsbouw kracht en be
hendigheid.
Nauwelijks was Lij het dorp binnen
gereden, of eene menigte half gekleede,
havelooze, knapen van allerlei leeftijd,
verzamelde zich en liep met het paard
mede, met eene verbazing en verwonde
ring, die genoegzaam bewezen, dat de
verschoning van een vreemdeling te
paard geen alledaagsch verschyusel was.
Enkelen hunner maakten allerlei capri
olen en buitelingen voor en om het paard,
in de hoop, dat hun eea geldstukje zou
worden toegeworpen, anderen boden den
vreemdeling met schelle stem hunne
diensten aan en wedijverden, wie de
laagste inschrijver zou zijn.
Ü8 vreemdeling zelf scheen van al dit
rumoer weinig te bemerken. Weemoedig
en peinzend zag hij om zich heen, maar
de laatste tien jaren hadden geene uiter
lijke verandering in het dorpje gebracht,
de bewoners zagen er nog altijd even
haveloos, de kleine huisje even bouwvallig
uit. Zou echter inwendig dan ook niets
veranderd zijn?
//Waar woont de oude Maggie vroeg
hij aan een jongen uit de bende, die er vry
schrander uitzag, //breng my daarheen
Eensklaps hield al het rumoer en ge
schreeuw der knapen als door een
tooverslag op, en allen zagen ver
baasd den vreemdeling aan. //Hij moet
naar Maggie," mompelde een paar en
een algemeen gefluister ging langs den
kring.
z/Ja, naar Maggie," riep de vreemde
ling, ongeduldig en verwonderd over de
plotselinge verandering in de houding
der knapen.
z/Zijt gij allen met stomheid geslagen
Maggie is toch niet dood
z/Neen mijnheer," antwoordde de eerst
aangesprokene knaap zacht,„neen, dood is
zij nietware het maar zoo, zij is krank
zinnig."
„KrankzinnigMaggie „krankzinnig
herhaalde de vreemdeling ontsteld ©n
hield onwillekeurig den teugel in. //Maar
hat doet er niet toe," hervatte hij somber,
//breng er mij heen, knaap
De andere jongens dropen langzamer
hand af, echter niet zonder nu en dan
den vreemdeling «en schimpwoord toe te
zenden. Dezen schesn het volstrektniet te
deren. In diep gepeins reed hij stap
voets voort. //Krankzinnig l En waardoor
HAARLEMMER HALLETJES.
Een Zaterdagaïondpraatje.
CXXIX.
In des Anagang liep ik, of beter ge
zegd ik flaneerde. Mijn werk was af
ik had pas een paar flinke orders uitge
voerd, kortom mjjn dag was goed. Ik
meende, dat daar een „straatje-om" op
kon staan en zoo wandelde ik dan door
onze haarlemsche Kalverstraat on ge
voelde mij in een woord lekker.
Daar kwam myn vriend Jansen op
me afstuiven en na de gebruikelijke be
groetingen zegt hy //Het geluk voert
my juist op jouw pad. Ik wou je reis
wat vragen."
//Welzoo," zeg ik, vraag maar op,
maar als 't over iets moeilyks of onple
zierigs is, dan geef ik geen antwoord,
want ik flaneer op 't oogenblik ©n dat
zeg ik jedruk maken doe ik me
niet
t Is over iets hoel belangrijks," zest
hy, //wat dunkt jou van de voorstellen
van de Gasfabriek. Jy beunhaast ook
wel eens zoo'n beetje in gemeentepoli
tiek. Vindt jij ook niet, dat we di# voor
stellen nu maar moeten aannemen
//Jansen," zeg ik, //beunhazen is een
werkwoord dat in onze taal niet bestaat
en bovendien is het een beleedigonde uit
drukking. En aangezien ik flaneer en
my niet uit mijn humeur wil laten bren
gen, heb ik de eer je to groeten."
En daarmee laat ik hem op het trot
toir staan, met een gezicht als een ver
baasde schelvisch en ga verder. Aan het
einde van de straat daar loopt myn neef
Wouter my tegen het lijf. //Ha," roept
hy met een gebaar alsof hij my wil om
helzen, maar in plaats van dat te doen
grijpt hy my bij den bovensten knoop
van my overjas, en zegt //Jou moet ik
juist hebben, ik wou je reis wat vragen
z/Neef," zeg ik, „ga je gang, maar
verkocp geen hatelijkheden zooals ge
woonlijk want zooals je ziet, ik flaneer
en daarvoor m®et een menech goed ge
humeurd wezen. En denk er asjeblieft
om, dat die knoop niet heel vast meer
zit."
z/Dat hindert niet," zeit-ie en pakt
daarbij den knoop zoo stevig beet, alsof ik
een millioen van hem gestolen had en
hy bang was dat ik ermee zou doorgaan.
Je moet me nou toch eens ronduit ver
tellen, of je nu nog altijd koppig blijft
is zij krankzinnig geworden?"
z/Dat is een treurige geschiedenis, myn
heer Haar eecige zoon, Jack is op een
avond met bsd sabelhouw over het hoofd
thuisgebracht. Ik heb hem gezien: het bloed
stroomde uit de wond en liet op het
zand een duidelijk spoor na. Op dat
vreeBelijke gezicht zeide zij niets; met
een strak gelaat bracht zij hem naar bed.
Zij stortte geen traan, uitte geen enkel
woo d. De chirurgijn verbond de wonde,
maar gaf geen hoop meer op herstel.
Maggie zou by höm waken. Maar in den
nacht hoorden de buren een woest,
wild gejammer en toen zij toesneldon,
vonden zij Jack dood en Maggie bezig,
mat een onnoozelen glimlach zijne koude
handen te wrijven, van tijd tot tijd een
woesten kreet uitende. Sedert dien tijd
heeft zij nooit meer een helder oogenblik
gehad."
De knaap zweeg. Het verhaal,had een
diepen indruk op den vreemdeling ge
maakt sn met weemoed herinnerde hij
zich de kloeke vrouw van voor tien jaren,
in eecige urea herschapen in een dier
lijk wezen, dat geen mensch meer mocht
heeten, dat uitgesloten was van de wereld.
Wellicht echter was zij door dit laatste
zooveel ongelukkiger niet.
z/Hier is het mijnheer," zeide de jongen,
stilstaande voor een lang, armoedig uit
ziend huisje. //Ginds zit Maggie, naar
hare gewoonte, voor het raam."
Na een oogenblik van aarzeling steeg
de man af. //Zij is toch niet alleen thuis,
is er niemand die haar oppast?"
O ja, haar oudste dochter. Dank u, myn
heer en de jongen sprong weg, vroolijk
den blinkenden shilling beziende, en het
treurig verhaal van zooeven geheel ver
getende.
De vreemdeling bond zijn paard vast aan
de heg, die langs het huisje liep en trad op
het huisje toe. Met eenigo weifeling lichtte
hij de houten klink op en trad binnen.
In de eenigszic3 donkere kamer, armoe
dig doch zindelijk, zat eene oude, gebo-
geae vrouw voor het raam, geheel geel
en gerimpeld. Met een suf gelaat met
doffe oogen, zag zij uit het raam en
neuriede nu en dan een eentonig deuntje,
terwijl zich hare vingers onophoudelijk be
wogen. Aan de kleine tafel zat een kloeke
vrouw, hare dochter, bezig met naai
werk.
/,Aha!" riep de oude vrouw op een
schellen toon, toen de vreemdeling bin
nentrad. //Een ruiter te paard
paard paard."
En daarop met eon zonderlinge heftig
heid //Bioed, alles bloed
Toen zonk zij weer in haar stoel en
zag uit het raam.
De vreemdeling huiverde//Maggie,
moeder Maggie," zeide hy, op kaar toe
tredende, //kent ge my niet. Kent go John
Bredown niet meer."
z/De oude vrouw zag hem met een on-
noozel gelaat aan. //Dood, hij is dood!"
volhouden, dat eene gemeentelijke gas
fabriek beter is, dan de voorstellen van
de Gasfabriek aan te nemen."
z/Neef," zeg ik, //het woord koppig is
een affront, waarvoor ik je zou kunnen
uitdagen. Ik zal dat evenwel niet doen
uit medelijden met je vrouw en kinde
ren. Ik heb de eer je te groeten." En
daarmee doe ik een stap achteruit, zoo
dat hij mijn jasknoop in zijn hand houdt
en ik ga er van door.
In de Groote Houtstraat 3taat een
winkelier, een kennis van me, in zijn
deur en wenkt me. //Gasfabriek roep
ik. //Ja", roept hij terug. //Niet thuiB
zeg ik en ik spring op de tram, die
juist voorbijkomt en ik denk bij myzel-
ven//wat is door voor manier, om
iemand te plagen dia voor zijn plezier
uit flaneeren is* Hier zal tonminate nie
mand mij komen interviewen, want dan
kost het vijf centen."
En ik neurie zoo'n deuntje, omdat ik
nu veilig was. Tegenover me zit een
dikke meneer en die zegt, terwyl hij
aan zijn hoed trekt
//Meneer, neem mij niet kwalijk, ik
kom hier pas wonen. Ik h6b zsoiats
gehoord van aen© aanbieding van de
gasfabriek aan de gemeente, maar kan
u mij ook zeggen, of dat een voordselig
voorstel i3 of niet?"
//Maneer", zeg ik, „als u me dat op
straat vroegt, zou ik wogloopen, naar hier
moet ik wel blijven zitten want als ik
van de train spring, loop ik gevaar
om mijia beenen te breken en daar hob
ik geen zin ia. Ik zal u reis wat zeggen.
De Gasfabriek heeft een voorstel ge
daan aan den Gemeenteraad en do Raad
hseft eene Commissie benoamd, die te
zamen met burgemeester en wethouders,
met de Gasfabriek zal onderhandelen.
Die Gasfabriek, meneer is niet van van
daag of gisteren en dia is slim genoeg,
om Diet zoomaar dadelijk al de voor-
dselen aan te bieden, dio zij geven kan.
Die Commissie is ook niat van vandaag
of gisteren en zal pro'oeeren, om nog
voordeeliger voorwaarden te bedingen,
dan die nu aangeboden worden."
z,Zoodat zei de dikke meneer
vragend.
z/Zoodat ik, met uw welnemen, met
mijn oordeel zal wachten, totdat de uit
slag van de onderhandelingen van die
Commissie met de Gasfabriek bekend
zal worden. Hier zijn we aan de Hout-
brug. 't Spijt me, maar ik moet eruit."
En weg was ik, want ik voelde dat
ik op het punt was, om uit mijn hu-
mompelde zij//bebloed, geheel bebloed
ze hebben hem vermoord
z/Laat haar maar met rust," zeide hare
dochter, op hem toetredende. „Er is
veel gebeurd, sinds ge weg waart, Bre
down. Weet ge het ongeluk, dat de arme
oude vrouw krankzinnig heeft gemaakt?"
Hij kni-te toestemmend. "Men heeft
het mij reeds verhaald. Ia zij altijd zoo?"
//Altijd. Vroeger heeft zij nog wel eens
heldere oogen blikken gehad, maar nu zij
zoo oud wordt, is dit ook gedaan. Maar
gij zijt lang weg geweest Is het u ginds
in Amerika goed gedaan
z/Ja," antwoordde hij opgeruimd. //Ik heb
hard moeten werken en zwoegen, maar
niet te vergeefs. Tien jaar sparens hebben
mij tot een rijk man gemaakt."
z/Dat doet mij genoegen. Vóór
dat vreeselijke ongeluk heeft moeder
dikwijls over u gesproken, maar daarna
nooit meer. Zij kent bijna niemand, mij
zelfs naawelyks."
Hij drukte haar deelnemend de hand.
//Vergeef mij de vraag, maar hebt gij
ook behoefte aan het een of ander?"
z/Neen dank u," was het korte, doch
niet onvriendelijke antwoord.
z/Ik verdien met naaiwerk genoeg voor
ons beider onderhoud."
z/Dan vaarwel!" zeide Bredown, haar
de hand reikende. ;/Met de oude vrouw
is het tcch vergeefsche moeite. Mocht
gij ooit een vriend behoevsn, wTeadt u
dan tot mij."
Reeds keerde hij zich naar de deur,
toen een schelle kreet van //John! John
hem deed terugkeeren, tot de oude vrouw,
die dezen uitroep had gedaan. Zij wenkte
hem, om met zijn oor aan haar mond
te komen. Niet zonder aarzeling voldeed
hij hieraan. Toen fluisterde zij hem met
een sehorre stem in het oor „Luister
als gij een lïövelingswensch hebt, zal de
vervulling daarvan worden gestuit door
bloedbloed bloed onthoud dat
Toen zonk sij weder in denzelfden
staat van gevoelloosheid in haar stoel en
ging voort met haar eentonig geneurie.
Huiverend ging Bredown naar de deur,
zijns ondanks ontrust door die ongeluks
profetie, zoomede geschokt door de her
innering aan dio vreeselijke gebeurtenis,
die de vermogens der arme oude had ge
schokt.
z/Zou Alice Fielden thuis zijn vroeg
hij aan de vrouw.
//Alice Fielden herhaaldo deze ver
baasd. „Alice FieldenMaar weet ge
dan nÏ8t
z/Wat bedoelt ge viel hy haar angstig
in de rede, //Er is haar toch niets over
komen Vijf maanden geleden, toen ik
haar laatsten brief heb ontvangen, was
zij volmaakt gezond."
z/Haar vader, had door slechte jaren
telkens geld opgenomen by den rijken
Howard. Toon echter de tyd van beta
ling kwam kon hij niet betalen. Nu
trouwt Alice mat den zoon van Howard,
meur te raken. Maar gelukkig kwam
het zoover nog niet, want toen ik de
plaats zag waar de Kraton gestaan heeft,
toen dacht ik bij mijzelven//Gelukkig,
dat dat pust nu eens wat mooier zal
worden
En zoo wandelde ik weltevreden den
Hout in en kwam een uur later thuis,
juist toen het eten op tafel stond en
mijn vrouw het licht aanstak. „Wat
brandt dat gas toch slecht" zei ze hoofd
schuddend, //misschien zal dat ook wel
beter worden als het nieuwe voorstel
wordt aangenomen»"
//Vrouwriep ik, //haal de dingen
toch niet zoo wonderlyk door elkaar.
We hebben ons nu alleen te bemoeien
met de menu, dat iskarbonaden,
spruitjes en aardappelen, mot rijst toe.
Bemoei je daar nu maar mee, waut het
gas komt later wel ia orde."
Naar ik daarstraks gehoord heb,
heerscht er groote vreugde op den bo
dem van het Spaarne. Sedert Donderdag
morgen houdeo al de visschon een groote
fuif. Baars, bliek, voorn, karper hebben
een feestmaal aangerichtdat al twee
dagen en twee nachten beeft doorge-
duurd, en zelfs de vraatzuchtige snoek
behoort tot de genoodïgdcn en gedraagt
zich, uit de vreugde zijns harten, bizon
der rustig.
Wat toch is er gebeurd De visschon
in het Spaarne hadden uit eea oude
krant vernomen, dat Donderdag in de
Rechtbank zou worden behandeld de
vraag, of er voortaan in dat water zon
der vergunning met den hengel mag
worden gsvischt, ja dan neen. Onmid
dellijk belegden zy eene vergadering en
een speciale Commissie werd benoemd, die
belast was om de zitting der Rechtbank
te gaan bijwonen, althans het requisitoir
te vernemen. Die Commissie bestond uit
een baars, als voorzitter, een grootea
voorn als secretaris en een stekelvischje
als penningmeester omdat er toch n<ets
te penning meesteren viel, had men daar
den kleinsten viseh maar voor genomen.
Na een teoder afscheid van hunne
familieloden begaven zich de drie uit
verkoren visschen op weg, wel eB
deugdelijk voorzien van een door een
grooten snoek onderteekend paspoort,
waarin aan alle snoeken van het Spaarne
werd verzocht, de houders van dat vrij
geleide ongehinderd te laten passeeren,
z/tot heil des waters en der visschen,"
stond er met sierlijk© gothische letters
achter. Gezamenlijk zwom de Commissie
gij begrijpt het overige
Zy ontstelde van de vreeselyko uit
werking, die hare woorden hadden.
Bredown werd doodsbleek, een klam
zweet parelde op zijn voorhoofd en hij
kon eenige oogenblikken geen woord
uitbrengen.
Eindelijk kreeg hij de spraak terug.
z/Alice trouwen! trouwen met Howard!"
en hij knelde haar, arm als in een schroef,
in zijn vuist.
//Wanneer? Spreek, om GodswilDat
kan, dat mag niet!"
//Vandaag gaat zy trouwen ginds te
Maidfield, over een uur."
z/Waar is een stalhouder riep hij
uit. //Ik moet dat ongeluk voorkomen,
het moet
Verschrikt door zijn zonderling ge
drag, wees zij hem naar de overzyde
der straat. Daar gindsMaar zeg my
toch
Maar Bredown luisterde niet meer. Als
een pijl uit een boog snelde hij naar het
aangewezen huis, zonder te bemerken,
dat hij zijn hood veiloor. Met eenforschon
ruk schudde hij eau stalknecht wakker.
//Spoedig een licht rijtuigje, met het beste
paard, dat ge hebt. Haast u dan toch!"
Deze overwachte, ruwe behandeling
verbeterde het humeur van den knecht
niet. Met een minachtenden blik don be
stoven vreemdeling van het hoofd tot de
voeten monsterend, zeide hy op hoogen
toon: //Bedaard wat! wij staan maar
niet voor een iedereen klaar!"
Bredown trappelde van drift en wierp
den knecht een goudstuk toe „Daar
neem dit voorloopigMaar haast u dan
toch! vlug!" on mat zenuwachtig beven
de handen hielp hy den thans nederigan
knecht ïnspanneD, zoodat weldra een licht
rijtuigje met een flink paard klaarstond.
„Waarheen?" vroeg de knecht, er na
Bredown instappende.
„Naar MaidfieldVlugalles hangt
van mya spoed af! Vijftig poad sterling
voor u, als ik binnen een half uur te
Maidfield bea. Het geldt hier een zaak
van gewicht. Vooruit!"
Hij greep de zweep en deed dien om
do ooren van het paard knallen. Meteen
forsehea ruk sprong het dier voorwaarts
en draafde snel het dorp door in de aan
gewezen richting.
Uitgeput door al deze aandoeningen,
zonk Bredown achterover op de bank en
steunde zwaar „Heb ik da irvoor dan tieD
lange jaren in een vreemd land gewerkt
en gewroet, om Alice te zien trouwen
met dien schurk! Voort!"
Hij sidderde van ongeduld. Het zand
vloog in wolken op en omhulde het
lichte ry tuig geheel, zoodat de knecht niet
voor zich uit kon zien. Onwillekeurig
stuk Bredown de hand in den zak en
haalde er een verfrommeld papier uit,
dat hij ontvouwde en halfluid, wellicht
voor de honderdste maal, overlas. Het
bevatte den volgenden brief:
(het was Woensdagnacht) het Spaarne
langs, om Donderdagmorgen vroegtijdig
in het Paleis van Justitie aanwezig te
zyn.
Bij da Kaasmarkt gekomeD, besloten
zy aan wal te gaan. Het was des mor
gens zeven uur. De taak was niet ge
makkelijk. De Commissie moest Gerst-
hippen op een roeischuitje dat er lag,
toen overspringen op een grooter vaar
tuig en zoo ten slotte op do wal komen,
Di© beklimming duurde een balf uur en
het stekeltje had al half berouw, dat hij
do weliswaar veroerende functie van pen -
ningmeester had aangenomen. Maar zijn
stekeleer verbood hem cm nu nog terug te
deinzen en met den kreet in zijn stekel-
ziel: „sterven of overwinnen!" besloot
hy tot het einde toe te strijden als een
ma». Hiertoe had hij ook volkomen het
recht, daar hij tot de mannen onder zijns
gelijken behoorde.
Men begon op de Kaasmarkt voort te
hippeD, want eene andere manier om de
Rechtbank te bereiken, was er niet. Het
duurde niet lang of de baars begon te
hygen, zyn kieuwen gingen open en
dicht en hy zeide, met wanhopige stem
„Zie jelui geen plaj in de buurt, waar
ik eventjes rusten kan
Nu, de stekel zag er geen en de voorn had
genoeg met zichzelven te doen. „Hoe kan
het nu zoo treffen,"dacht hij inwendig, „an
ders zyn de straten in ons dierbre vaderland
altijd zoo heerlijk nat en modderig en juist
vandaag zijn ze onuitstaanbaar, ja ik mag
zeggen, onhoudbaar droog." En een ry-
tuig ziende aankomen, dat reoht op hem
toereed, riep hy bang en nijdig tegelijk:
„Van onderen I" De koetsier hoorde het
niet, maar het paard zag hem wel en
aangezien het paard hem niet lustte,
knipoogde hij tegon den voorn en paste
er op, dat de voorn geen schep kreeg.
Zoo gaat 'c in de dierenwereld altijd
men knipoogt tegen wat men niet lust.
Om kort te gaan, geen halfuur later
lagsn de baars en de voorn te sterven,
in dienst en ten nutto van het vader-
water. Alleen do stekel was nog op de
been, al3 ik dat zoo eens noemen mag,
maar ook hij begon zich in al die drooge
stof niet op zyn gemak te gevoelen en
toon or nu een zandvoortsche vischvrouw
voorbijkwam, die even haar mand neer
zette, wist hy daarin te springen en
werd door de aanwezigen, dank zij het
vrygeleide van don snoek, zeer welwil
lend ontvangen. Gelukkig was er ook
een zandvoortsch vechtpartijtje aan de
orde en zoo kwam het, dat de visch-
„Aan Ben Mortimer. Ik begrijp uwe
bedreigingen niet, gij zijt meer dan vol
doende betaald. Mocht gij soms over die
zaak van J. den zoon van de oude M.
willen reppen, dan zou ik u wederkeerig
wel eens kunnen zien hangen. Weet
dus wel, wat ge doet. James Howard."
Bredown knarsetandde. „Die schurk!
Maar wat kan J. de zoon van de oudo
M. beteekenen en hij verzonk in diep
gepeins. „James, de zoon van de oudo
Maggie!" riep hij eensklaps uit. „Een moor
denaar O, Alice! Soeller dan toch,
sneller
Hij rukte den knecht de teugels uit
de hand. Een knallende zweepslag deed
het paard zijn vluggen loop nog versnel
len. Het rijtuigje werd gebeel in een
dichten stofwolk gehuld en schudde heen
"en weer. De voorbijgangers, vertoornd
op dien dollen voerman, wierpen hem
vloeken on verwenBchingen naar het heofd.
Angstig zag de knecht, hoe de rit al
doller on doller werd.
Dikke droppels angstzweet parelden
Bredown op het voorhoofd.
Met zweep en stem spoorde hij het
paard nóg meer aan.
Eensklaps boog hij zich voorover en ver
bleekte „Dat is klokgeluiVoort
Met eon woesten kreet, om hot paard
aan te vuren, gaf hij het een geweldigen
zweepslag. Hoog sprong het dier op, dan
steigerde het, maar met een vreeaelyken
slag dreef Bredown het weer voorwaarts
in dollen ren.
Soeller, nog sneller Het paard scheen
dan grond niet meer te raken, de beang
ste knecht klemde zich aan het rijtuig
vast, dat slingerde als een schip op zee,
Bredown stond met hoog gekleurd go-
laat en fladderend haar rechtop:
üp dat oogenblik ging de zandweg
over in een flinken straatweg en de
3tofwolken verdwenen. Angstig zag Bre
down voor zich uit, alsof hy iets zocht.
Daar zag hy eea geregelde stoet, die zich
vlak bij de kerk voortbewoog. E6ö heesch
gebrul ontsnapte zijn borst, de aderen
op zijn voorhoofd zwollen ©paiskoordon
en vreeselijke zweepslagen regenden op
het afgetobde paard.
„Houd op, mynheer! houd ©p!" schreeuw
de de knecht op een klein meisje wyzende,
dat argeloos midden op den straatweg vlak
voer hen, zat te spelen.
Maar het was te laatHet vermoeide
paard deed een vrceselijken sprong en
rende voorwaarts. Bredown zag of hoorde
niets. Eensklaps schrikte het paard, deed
een zijsprong en met afgrijzen gevoelde
de knecht, hoe tweemaal de rachterwie-
len van het rijtuig opwipten toen sloeg
het om.
Maar eer nog de knecht bewustzijn
had, om(op te staan, sprong Bredown op en
vloog als een dolleman de straat over
naar de kerk, die vlak bij stond, baande
zich als een razende eon weg door do
menigte in het portaal, die verschrikt
vrouw regelrecht naar het Paleis van
Justitie ging, in het gedeelte voor het
publiek bestemd.
Toen hy hoorde dat de ambtenaar
van het O. M. bevestiging van het
vonnis van den kantonrechter requi»
reerde, zoodat het voortaan ieder die
geen vischwater gepacht had, of geena
schriftelijke vergunning van den pachter
bezat, niet geoorloofd zou wezen om met
den hengel in het Spaarne te visschen,
toen maakte hij zulk een luchtsprong,
dat de veldwachter uitriep „Stilte daar,
onder het publiek Natuurlijk vond hy
de rede van den advokaat volstrekt niet
mooi en toen hy gehoord had, dat de
uitspraak over 8 dagen zou wezsn, vond
hij dat de visch vrouw wel heen kon
gaan.
Het geluk diende onzen penning-
meestor weer, want de vrouw zette haar
mand een oogenblik aan den kant van
het Spaarno en daarvan maakte hij ge
bruik om weer te water te springen.
Droevig over het verlies van zijne ka
meraden, mede-commissieleden, maar
daartegenover recht verheugd over het
succès van zijn zending, meldde hy zich
by den snoek, dia hem het vrygeleide
had gegeven en als president van de
vergadering had gefungeerd.
Reeds wilde de voorzitter den afge
zant met de orde van de Groene Zee
meermin 2de klasse omhangen, toen de
stekel het ongeluk had om te zeggen
„De ©ïsch steunt op de bewerkg, dat het
Spaarne geen rivier is."
„Wa wat?" vroeg do snoek.
De stekel herhaalde zijn gezegde en
de snoek werd blauw, dat was zoo zijn
manier, om ts toonen dat by boos was.
„Mijnheer" risp hij, „dat is eene bslee-
diging ons visschen aangedaan. Het
Spaarne geen rivier
„Meneer de voorzitter," zei de stekel
bedeesd „roen heeft het gezegd, ik vertel
a niets dan de waarheid."
„Zwyg riep de snoek mat dondsrende
stem. „Men zegt de waarheid niet aan
hooger geplaasten, wanneer die waarheid
onaangenaam is
Met deze woorden greep hy het kleine
stekelviöcbje en at het op. Daarop
wendde hy zich tot de hem omringende
schare en zei „Laat ons gaan feestvieren
Zoo kwam het, dat een visscher Za
terdagmorgen nog een brasem in het
Spaarne vond, die een stuk in zyn
kraag had, denkelijk van koude puaeh.
FIDELIO.