HET HUWELIJK EMMELINE. VAN Emmeline King had nooit een liefdes historie gehad vóór haar dertigste jaar. Zy was goevernante sedert haar negen tiende jaar en ia den regel hebben goe- vernantes geen liefdeshistories, behalve in romans. Ongelakkig was Emmeline niet in een roman, maar wel in eene ryke familie in Londen, waar zij de beide dochters van den huize meer dingen onderwees, dan zyzelve kende. Emme line was een mooi meisje, met zachte bruine oogen en een gelukkige uitdruk king daarin. Het laatste was merkwaar dig, want zij bezat geen familie, geen vrienden en niets meer dan een honderd gulden of drie, die haar in geval van ziekte voor armoede moeste vry waren, Op zekeren dag kwam een neef van haren meester en meesteres, Sir George en Lady Ives, deze bezoeken. Hy was een jong mensch, zonder geld en toen hy be- merkte dat Sir George den heelen dag bezig was met de iersche kwestie en Lady Ives met vergaderingen en derge- lyken, amuseerde hy zich met de goever nante het hof te maken, Hij verstond die kunst wel, de valschaard! In de garni zoenen had hij haar tot een ongekende hoogte weten te brengen, kon liegen als de beste, dat hij nooit een andere vrouw had liefgehad, maar niet kon trouwen wegens zyne bloedverwanten en zijn armoede, maar dat hy alyd trouw zou blijven en haar zou komen halen als hy een duizend gulden of wat van zich zelf bezat. Zy geloofde ieder woord, zou haar leven voor hem hebben veil gehad, hield hom voor een held en schiep zich in gedachten een paradijs. Natuurlyk kwam de ontgoocheling, want hy was een leu genaar, die niet waard was hare schoen riemen te ontbinden. Na een poosje vond hy een meisje dat een inkomen had van tienduizend gulden per jaar, zeide haar dezelfde dingen die hij aan Emmeline had gezegd en trouwde haar ten slotte. Het brak Miss King by na het hart, maar zy bleef voortgaan met fransche thema's na te zien en dacht erover, of ze zou sterven van niet eten en nimmer rustig slapen. Plotseling kwam er etn andere gast by Lord George. Het was een italiaansche graaf, Count Carle dal Mezzio, die zich vyftig jaar noemde, maar zeker dichter by de zestig was. Hy had een droevig gezicht met donkere oogen en een me- lodieuse stem, was zëer ontwikkeld een aangenaam prater. Sir George had hem eens ontmoet op een Middellandsche zee-stoomboot en hem genoodigd, als hij naar Engeland kwam, hem eens te ko men bezoeken, Het eerste wat de Graaf vertelde, was dat zyn vrouw het voorgaande jaar ge storven en hijzelf zeer eenzaam was Lord George praatte over de iersche kwestie in de Kamer en zijn vrouw hield zich in hare vereeniging met stemrecht voor vrouwen bezig. Ook de Graaf was dus evenals de neef, aan de zorgen van de goevernante overgelaten. Het duurde niet lang, of hy was op haar verliefd. Hy zei het haar niet, maar het was dui delijk te zien. Overal waar zij ging, volgde hy haar met de oogen, en praatte met haar over Italië en zy bemerkte wel dat hy bizondere attenties voor haar had, maar zij hoopte dat hy het nooit zou zeggen. Maar dit gebeurde niet. Op zekeren middag, toen hare leerlingen met de meid uit waren, legde hy nadat hy eeuige minuten zwygend tegenover haar had gezeten, zijn hand op de hare en zeide kalm//Ik heb u lief." „O," zeide zy en liet het vouwmes waarmee zij boeken opensneed, uit de hand vallen. „Ik heb je lief," herhaalde hy, „wil je met mij trouwen Deze plotselinge vraag was zoo recht uit, zoo in tegenspraak met de manieren van den neef, dat zy in tranen uit barstte. „Ha!" riep hij uit, „ik weet het zeker, je hebt my lief. Ik wist het, ik gevoelde het wel." „Ja, maar...." begon zij. „Je wilt mijn vrouw wezen," zei hij dringend. „Aanstaande week trouwen wij en gaan naar Italië. Ja liefste, we zullen naar Italië gaan." „O," zei ze, „maar ik ben geheel alleen op de wereld en ben nooit van huis geweest." „Ik ben ook alleen," antwoordde hy tragisch en omdat zyn haar grijzend en zyn gezicht gerimpeld was, dacht zij dat hy de waarheid spreken moest. „Ik ben alleen en heb je lief. Laat ons trouwen, dan gaan we samen te Genua wonenen zyn nooit meer alleen." Veertien dagen later trouwden zij en Emmeline vergat gemakkelijker dan zij gedacht had, hare eerste liefde. Lady Ives gaf de bruid een prachtig uitzet, zoodat de driehonderd gulden onaange roerd bleven. De wittebroodsweken zou den bestaan uit een reis naar Genua, met halten onder weg. „Je zult Parijs zien, liefste," zei de graaf, „en dan gaan we naar Fontainebleau, naar Avignon en twintig dere mooie steden en dan gaan wy met den trein de zee langs naar Genua." Zy trouwden vroeg in den morgen en waren te elf uur op weg naar Dover. „Vanmiddag", zei hy, „dineeren wy op den boulevard te Parys en wandelen dan de Rue de Rivoli langs." Hy lachte vroolijk en madame dal Mezzio gevoelde zich gelukkig. Zy bleven vier dagen in Parys en gingen overal heen, waar het goedkoop was, want de graaf had gezegd dat hy niet rijk was. Dit was op den tweeden dag. Op den derden was hy eerst afge trokken en toen stil. Hy zuchtte een paar maal en keek buitengewoon droe vig. Des middags at hy niet en wilde ook niet uitgaan. „Wat scheelt er toch aan vroeg zy angstig. „Liefste," zei hy droevig, „ik gevoel mij zoo akelig." „Nu al?" vroeg zy verwytend.^ „Ik ben akelig om jou," zei hy, „niet voor myzelven". „Maar waarom toch „Ik vrees dat ge my niet meer zult liefhebben, Emmeline, want ik heb je bedrogen. Toen we trouwden heb ik niets gezegd van myn dochter, myn kleine dochter." „Je dochter?" riep zy, „waar is die dan „Hier te Parys, in het klooster van St. Marguérite, waar de goede zusters haar onderwijzen". „Wees daarover nu niet ongelnkkig," zei Emmeline toen zy eenigszins van hare verbazing bekomen was. „Vanmor gen zullen wij haar bezoeken en zy zal ook myn dochter zyn". „Emmeline, je bent een engel", zei de Graaf en kuste haar hand. „We zullen haar bezoeken." Den volgenden dag maakte mevrouw dal Mezzio kennis met een klein achtjarig meisje, dat van angBt niets kon zeggen en op choco- laadjes knabbelde, die zij haar hadden meegebracht, De Graaf was weer gelukkig. Dien avond gaf hy zyn vrouw esn keurig diné van een gulden vyftig. Den vol genden morgen hadden zo samen een picnic te Fontainebleau met een halve kip, een fiesch wyn, wat boter en brood een mandje. De kip was lekker, de wyn uitstekend, de vogels zongen zoo mooi, de gelieven fluisterden samen, kostum de picnio was een succes. „We zullen deze plaats nooit vergeten", zei de Graaf, toen zy heengingen, „want wy zyn gelnkkig geweest. Laten wy in den trein naar Dyon gaan Maar toen hij dat zeide, keek hy droevig naar haar en zyn stem beefde. „Ben je nu weer akelig?" vroeg zij, „O liefste," zuchtte hy, „ik wilde hier wel eeuwig blyven. Ik vrees ervoor,om naar Dyon te garin." „Maar waarom?" vroeg zy, toen zy het voetpad langs wandelden en hunne vreugde by de leege flesch en de afge- kluifde kippenbeentjes achterlieten, „Ik kan het niet zeggen," antwoordde hy. „Ik ben bang. Ik weet, dat je een goed hart hebben maar ik ben bang." „Maar dat is onaardig, lieve Carlo. Je moet het mij zeggen!" „Mijn liefste," zei hy, „in het klooBter te Dyon is een andere dochter van my die een jaar jonger is „dan Isabelle die je gisteren hebt gezien." Madame dal Mezzio keek wat verbaasd, maar zei daarop onmiddellyk„Waarom heb je mij dat niet eerder gezegd? Waar om my niet vertrouwd, Carlo? Natuur lyk zal ik je moederlooze kleine meisjes liefhsbben." „O Emmeline," zei de Graaf „je bent een engel," en allengs kwam zijn op gewektheid terug.ln Dyon bezochten zij het tweede meisje, dat sprekend op het andere leek en gingen toen naar Avignon. Het weer was prachtig, er was muziek en de boeren dansten zoo aardig. Emmeline vond dit leven toch veel heerlyker, dan in het benauwde Londen, met huizen als gevangenissen. Zij dacht aan Genua waar zy heengingen en aan de twee kleine meisjes, die er komen zouden en ze ge voelde zich gelukkig. Plotseling slaakte de Graat een diepe zucht. „Scheelt er iets aan, Carlo?" vroeg zij angstig. „Neen liefste," maar hy zuchtte nog maals. „Geen dochtertjes meer op school zei ze lachend en hy schudde het hoofd. In Marseille gingen zy in een hotel, waar het diner 75 cents kostte en daarmee nog te duur was betaald. „We moeten zuinig wezen," zei de Graaf, en zijn stem trilde, 's Avonds wandelden zij over de Cannebière, maar Emmeline gevoelde dat er weer droefheid ophanden was. De stap van haar man werd langzaam, de rimpels op zijn gezicht werden dieper, zyn woorden zeldzamer. Toen zy in hun kamer waren, ging de graaf by het open venster staan en zuchtte. „O liefste," zei hy, „ik ben zoo heel akelig. Als we morgen naar Italië gaan, zullen we twee dagen in Albenga blyven." „Maar is dat dan zoo akelig vroeg zy. „Ik heb je bedrogen,'zei hij, „ik was bang, dat je my niet zou willen trouwen, „Wat is het dan vroeg Emmeline. „Te Albenga is een kostschool „Ja," zei ze onrustig. „Myne twee zoontjes zyn daar," zei hy by na schreiend. „O liefste, ze zyn er allebei." „Je zoons!" riep zy. „Ja", zei hij my dat niet vroeger gezegd Natuurlyk zal ik ze liefhebben." Maar de woorden werden niet met zooveel vuur geuit als toen er sprake was van het eerste doch tertje. Emmelioe begon te denken, dat het leven zoo heel rooskleurig niet waB. De verantwoordelijkheid werd steeds grooter. Zij bezochten de twee jongens te Al benga. Het waren twee stille knaapjes met zwart krullend haar en donkere oogen. „Ik zal uw moeder zyn," zeide Emme line en haar hart werd aangedaan door moederlijk gevoel. Toen het bezoek was geëindigd, gingen de Graaf en zijn vrouw met den na middagtrein verder, maar zij praatten weinig. Emeline gevoelde, dat er weer akeligheid aan de lucht was. Hare oogei schoten zelfa eenmaal vol tranen, maar zy nam het zichzelve kwalijk. Trouwden niet vele vrouwen met weduwnaars met kinderen „Ik zal goed zyn voor de kinderen, Carlo," zei ze en hy nam haar hand en drukte die, maar met een droevigen glimlach. „Is er nu nog iets, dat je verdrietig maakt, Carlo „Er is veel dat my droevig maakt, liefste, maar gy zult my gelukkig maken." Te Savona stapten zij uit en daar liet de Graaf haar in het hotel, en ging .uit om zijn zuster te bezoeken. Z{f wilde mee, maar hy zei beslist dat hy zyn zuster zou meebrengen. Maar toen hy terugkeerde, was hy alleen en de kale kamer waar zy verblyf hielden, binnen tredende wierp hij zich op de sofa en barstte in tranen uit. Emmeline had nog nooit een man zien schreien en het sneed haar door de ziel, „Carlo!" riep zy, „wat is er, wat scheelt er aan?" Het duurde lang voor hy spreken kon. Etndelyk zei hy, o liefste, mya zuster is weg, ze is naar Genua gegaan, want myn kleintje is zoo ziek." „Je kleintje?" zeide zy ademloos en ontsteld. „Ja, liefste," en hy gaf een zwaren snik. Hij was wanhopig, de oude gryza man, over de ongesteldheid ven zyn kleintje. „Maar ik wist niet, dat je een klein tje had? zei ze nu eindelijk toornig. „Ja, liefste, een van achttien maanden. Zyn moeder stierf by de geboorte." Zij zweeg, wat had zy kunnen zeggen? De Graaf sprong op en liep de kamer op en neer. „Het is ziek," zei hy, „myn kleintje is ziek. We moeten dadelijk weg Emmeline, dadelyk naar Genua. Je zult het kleintje toch niet haten? Je zult het toeh liefhebben „Ja, ik zal het liefhebben," zei ze zacht. Haar toorn was geweken. „Je bent een engel Emmeline," zei hy. „O, het is zoo vreeselyk te moeten den ken, dat het kleintje zoo ziek is. Mijn zuster is arm, misschien kan ze niet het noodige voor het kleintje koopen.Enwij zullen ook heel arm zyn, want ik denk dat ik, door mijn blyven in Engeland veel leerlingen zal verloren hebben. Wy moeten elkaar daarom des fe meer lief hebben." Toen werd het hart van mevrouw dal Mezzio zwaar als lood. „Het zal wel terechtkomen," zei ze stamelend, „het zal wel terechtkomen." Ze aten dien middag wat macaroni, groene pruimen en een pannekoek, want het geld van den Graaf was op. Toen dat afgeloopen was en de tafel afgeno men, wendde de Graaf zich met een angstig gezicht tot zijn vrouw. „Het is maar beter dat ik alles zeg," zei hij, „ik wil moedig wezen in ver trouwen dat je mij nog zult liefhebben. Te Genua is niet alleen het kleintje...." „O, heb je nog meer kinderen?" zei ze, met een kreet. „Ja liefste, ik heb er nog meer!" „Zeg my hoeveel," verzocht ze, „ik zal hen oppassen en voor hen zorgen, al waren er vijftig, maar ik moet einde- lyk alles weten." Hy kuste haar plechtstatig op het voorhoofd. „O Emmeline," zei hy, „je bent een engel en ik heb er thuis nog zeven." Toen gingen ze met den trein naar Ge nua. (Naar Mrs. CLIFFORD.) De Zaanstreek is een eigenaardige streek en ze is nhg eigenaardiger ge weest. In dezen tijd, nu booten en sporen de afstanden hebben doen ineen krimpen, zijn allerlei oorden, die vroeger hunne eigen zeden, gewoonten en gebrui ken hadden, modern geworden. Men gaat aan de Zaan niet anders gekleed, dan te Amsterdam of waar ook, men geeft er diners op dezelfde manier, bals precies eveneens als overal elders. In zooverre is de Zaankanter geen Zaankanter meer, maar een gewone Nederlander en afzon derlijke beschouwingen over zyn ge woonten, zyn zeden en z ij n gebruiken hebben derhalve geen recht meer van bestaan, Vroeger was dat gaosch anders. Vóór droevig. Beide zwegen I den stoomtyd (want eigenlijk heeft niets een poosje en toen hernam zy „Waarom anders dan de stoom dien gelykmaken- den invloed uitgeoefend) véor den stoom tyd was het interessant om na te gaan, in welke opzichten de Zaankanter anders dacht, sprak en handelde dan zyn land- genooten in Haarlem of in Amsterdam, om in de buurt te blyven. Van de eigen aardige uitdrukkingen, die toen gebruikt en thans meerendeels vergeten en ver sleten zyn, zon men gemakkeljjk een heele dictionnaire kunnen samenstellen. De kleeding was eigenaardig, de huizen bouw bizonder, het geheele leven aan de Zaanstreek was typisch en zoo was het geen wonder, dat een verzamelaar, iemand die de geschiedenis van het onde liefhad omdat het den sleutel was tot het nieuwe, dat zoo iemand zoeveel hy kon de tastbare overblijfselen dier historie trachtte te vergaren, om daarmede een beeld te geven van wat vroeger was geweest. Geen enkele Zaankanter die ziech of eenige ontwikkeling durft beroemen, of hy kent den naam van Jacob Honig Janszoon Junior. Honig was een geboren Zaander en talryke familieleden van hem leven nog aan de boorden van de „zilveren Sane", zooals de bekende geschiedschrijver Soe- teboom haar noemde. Van Raadslid der gemeente Zaandijk werd hy er wethou der en in 1867 burgemeester. Behalve dat, was hy er ook directeur van een brandassuraotie en makelaar. Toen dan ook in 1874, na Honigs dood, to Zaandam eene tentoonstelling van Zaanscbe merkwaardigheden werd gehouden, was het Honigs collectie, die er het cachet aan gaf. Men wilde er een museum voor inrichten, maarhet geld daarvoor was niet te vinden. Over het algemeen geeft men aan de Zaan voor dergelijke zaken zyn geld niet spoe dig uit en waar met weinig moeite uit particuliere beurzen een groote som kon worden geput voor het maken van een straat of het leggen eener brug, daar bleef het anthousiasme voor eene verza meling als deze achterwege en de tien duizend gulden, die voor het museum noodig waren, werden niet gevonden. In 1890 deed men eene tweede poging om de verzameling van Honig onder dak te brengen en deze slaagde beter. De familie bood die ten geschenke aan de ge- meenteZaandijk en de Raad gaf aan de col lectie een plaatsje io het gemeentehuis en richtte daarvoor eene „Oudheidka mer" in, die voor het publiek toegan kelijk is. In het einde der vorige maand is deze „Oudheidkamer" voor het publiek ge opend. Wy nemen uit een beknopten catalogus, door den zoon van den ver zamelaar, den heer G. J. Honig, Archi varis der vereeniging die de verzameling beheert, vervaardigd, het navolgende over: Deze (de oudheidkamer) bestaat uit twee van elkander gescheiden vertrekken. Het noordelijkste en meest ouderwetsche is voornamelijk gewijd aan de voorwer pen van huiselyk gebruik, kleederdracht enz., de zuidelijkste kamer aan de ge schiedenis en plaatsbeschrijving. Wy treden dit laatstgenoemde vertrek binnen eo zien aan de wanden verschillende schilderyen, platen en teekeningen han gen. In het midden en aan de twee langste zijden bevinden zich vitrines door glas overdekt, waaronder wederom vele platen, teekeningen en kaarten ter be zichtiging zijn nedergelegd. De kamer ontvangt haar licht ui" vier ramen aan de Zaanzijde. Men geniet daarnit een fraai gezicht op den stroom, die nneens een spiegelvlak vertoont, uitlokkende tot spelevaren, dan weer eachtkens kabbelt of in beroering wordt gebracht door eene flinke bries, die de zeilen doet zwellen der schepen met koopwaren bevracht of sierlijke pleiziervaartnigen een aange- namen zeiltocht aanbiedt. Het gezicht wordt bepaald aan de zuidoostzyde door het landelyk gehucht „Het Kalf", doch is aan de noordoostzijde onbegrensd en ontwaren onze blikken eenige boerenwo ningen, den spits van een kerktoren van een of ander Waterlandsch dorp en een enkele molen. Aan den oostelyken Zaan- oever staan nog verscheidene molens, die zoozeer by het landschap behooren en daarmede vereenzelvigd zyn. Welke wy hier zien zyn olie- en pelmolens, allen naar het zelfde type gebouwd, doch niet een is precies gelyk aan den ander. De pelmolen, onmiddellyk tegenover ons, verdient onze aandacht. Het is „De Grootvorst", eertyds geheeten De Czaar van Moscoviën" en gebouwd in het jaar 1697, waarmede men juist bezig was toen Czaar Peter op een zijner zeiltoch tjes daar langs kwam. Was het wonder dat de man d e alles zien en onderzoe ken wilde, ook dit werk wenschte te be zichtigen niet alleen maar ook zelve daarbij de hand aan het werk heeft ge slagen Aldus verhaalt ons de overleve ring en wordt de naam van den molen ons verklaard. Deze molen staat daar nog evenals het woonhui8je te Zaandam, als een zicht bare getuige uit de dagen van het bezoek van Czaar Peter te Zaandam, dat een der hoofdgebeurtenissen is in het verle den der Zaanlanden. Geen wonder dat in de oudheidkamer deze gebeurtenis door verschillende platen en voorstellingen wordt weergegeven, Wenden wy ons tot den zuiderwand dan wordt onze aandacht dadelyk ge vestigd op een portret in olieverf, han Igende tusschen twee kapitale schilderyen met voorstellingen van de walvischvangjt Het portret is dat van Czaar Peter gekleed als Pieterbaas, zittende in he nederig hoisje op het Krimp, temiddei van zyn gereedschap, modellen van sche. pen, kaarten en teekaDingen. Zoo de Czaar toen hij in 1617 Zaandam vooi de eerste maal bezocht, met het plu met eigen oogen veel te zien en te leerei op het gebied van nijverheid en scheeps bouw. Een glasschilderij tegen een der ramei geplaatst is een authentieke herinnerin; uit die dagen. Hy geeft ons een kijkj in den lakenwinkel van sinjeur Jai Cornelisz. Nomen, vroedschap te West- Zaandam. De eigenaar, achter zyn toon bank en gewapend met den ellestok, mee het stuk goed af, dat de forsche bezoe ker tegenover hem zoocven heeft gekocht Deze bezoeker is Czaar Peter van Mos coviën én wat hy heeft gekocht is d stof voor zyu werkmanspak, waarin hi wil arbeiden op de scheeps timmerwei van Lynst Teeuwisz. Rogge aan dei Hoogen Hora. Aldns verhaalt ons d overlevering, neen bevestigt de geschie denis, daar gemelde Jan Nomen dit voo hem zoo interessant feit, niet alleen lie branden in een glasruit om daarmede te eeuwiger memorie zyn venster te versie ren, maar het ook aangeteekend heeft ii zyn journaal of dagregister, dat nog he den in een der bibliotheken van ons lani berust. De winkel van Nomen is mei den tijd gesloopt en het glasschilderijtje eerst bewaard, is later spoorloos verdwe nen, doch werd door J. Honig op eei der stalletjes van Abraham's zonen o| de onde Botermarkt te Amsterdam ont dekt en voor zyne verzameling aange kocht. Ingeval het glasschilderytje, datj d meeste zorg vereischt, niet tegen het raan mocht hangen, dan ziet men er een zee getrouwe afteekening van in een de lijstjes aan den den wand. Eenige ander bezoeken worden ons door plaatjes ii herinnering gebracht, welke ons wel d feiten noemen en licht werpen op he geen Czaar Peter te Zaandam heeft voi richt maar niet zoo veel historische waar de hebben als het reeds genoemde, on dat zy in later dagen zyn gemaakt; zooal de aankomst van den Czaar mot z\j gezelschap in een aak, het bezoek aa Mary Hitmans, de moeder van Tooms Josias die in Rusland werkte; dat va Cornelis Calff en van de dochter va Lijnst Rogge aan het huisje van Petei enz. Onder het portret van Czaar Pete hangt de medaille, met afbeelding va het huisje, welke geslagen is als gedenk penning op het bezoek van Grootvon Alexander van Rusland op den 17 Apri Twee kleine portretjes door J.Thopa van Zaandam met potlood op perkameu geteekend stellen voor Claas Arisz. Caea coper en zyn vrouw Hillegonde Swager Hy was koopman en oliefabriekanl Eenige bekendheid heeft hy gckregeo omdat hij behoorde tot het gezelschai flinke Zaansche schaatsenrijders, dat dei 19 Dec. 1676 op één dag de elf stedei van Noord-Holland heeft bezocht, zooali in zyn gehouden journaal of dagregiste: staat aangeteekend. Wij vinden in di dagboek, dat nog aanwezig is, vele we tenswaardigheden uit zyn leven en ui den tijd waarin hij leefde, o.a. teekend' hij aan 1697 Aüg. 18 qnam syn Saerse Maye- steyt tot Saerdam{its) was den 21 dito met hem in een boeyer. Dit was voor de Commissie een redei zyn portret een plaatsje te geven in di nabijheid van de herinneringen aan lie verblyf van Czaar Peter. Onder zyi portret en dat zyner vrouw hangen tm glasschildery tj es, mansportretten voor stellende, volgens de daarop voorkomen de namen Pieter Gysen en zijn zooi Jan Pietersen Gysen, twee figuren ni het begin der zeventiende eeuw, toei scheepsbouw en ny verheid te ifaandan zich sterk begonnen te ontwikkelen ei op welk gebied zy een eerste plaats heb ben bekleed. Jaarlijks bouwde Piete Gysen 10 a 12 schepen en de bovenga noemde Claas Arisz. Caescooper, wiem eerste vrouw zyn achter kleindoehte was, teekent van hem aan, dat hij wai een machtig reeder en scheepstimmerman die op één tyd aan drie timmerwervei een en twintig hollen van schepen had bij ieder werf zeven stuks. Soeteboon zegt van hem dat hy „naast God eei vorderaar is geweest van zoo een geze gende scheepsbouw en wiens zonen no{ hetzelve handhaven." Ook behoorde Pie ter Gysen tot de eerste Zaandammers c'ie de walvischvangst beproefd hebben Later toen de Noordsche Compagoi' te niet is gegaan, en de walvischvacgs in de IJszee vrij werd gesteld, begoi zich deze buitengewoon te ontwikkelen en waren het voornamelyk de Zaankan tere, die zich toen op deze visscherij hek ben toegelegd. Deze tak van welvaart heeft hier niet alleen zeer sterk gebloeid, doch mocht zich in een bizondere en algemeene be langstelling verheugen, hetwelk niet t< verwonderen is, wanneer men bedenkt hoe juist in deze streek de hulp midde len daartoe aanwezig waren en dat velt ambachten in het uitrusten der schepel een grooten bron voor hun bestaan von

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6