HET HUWELIJK
EMMELINE.
VAN
Emmeline King had nooit een liefdes
historie gehad vóór haar dertigste jaar.
Zy was goevernante sedert haar negen
tiende jaar en ia den regel hebben goe-
vernantes geen liefdeshistories, behalve
in romans. Ongelakkig was Emmeline
niet in een roman, maar wel in eene
ryke familie in Londen, waar zij de beide
dochters van den huize meer dingen
onderwees, dan zyzelve kende. Emme
line was een mooi meisje, met zachte
bruine oogen en een gelukkige uitdruk
king daarin. Het laatste was merkwaar
dig, want zij bezat geen familie, geen
vrienden en niets meer dan een honderd
gulden of drie, die haar in geval van
ziekte voor armoede moeste vry waren,
Op zekeren dag kwam een neef van
haren meester en meesteres, Sir George
en Lady Ives, deze bezoeken. Hy was een
jong mensch, zonder geld en toen hy be-
merkte dat Sir George den heelen dag
bezig was met de iersche kwestie en
Lady Ives met vergaderingen en derge-
lyken, amuseerde hy zich met de goever
nante het hof te maken, Hij verstond die
kunst wel, de valschaard! In de garni
zoenen had hij haar tot een ongekende
hoogte weten te brengen, kon liegen als
de beste, dat hij nooit een andere vrouw
had liefgehad, maar niet kon trouwen
wegens zyne bloedverwanten en zijn
armoede, maar dat hy alyd trouw zou
blijven en haar zou komen halen als
hy een duizend gulden of wat van zich
zelf bezat.
Zy geloofde ieder woord, zou haar
leven voor hem hebben veil gehad, hield
hom voor een held en schiep zich in
gedachten een paradijs. Natuurlyk kwam
de ontgoocheling, want hy was een leu
genaar, die niet waard was hare schoen
riemen te ontbinden. Na een poosje vond
hy een meisje dat een inkomen had van
tienduizend gulden per jaar, zeide haar
dezelfde dingen die hij aan Emmeline
had gezegd en trouwde haar ten slotte.
Het brak Miss King by na het hart,
maar zy bleef voortgaan met fransche
thema's na te zien en dacht erover, of
ze zou sterven van niet eten en nimmer
rustig slapen.
Plotseling kwam er etn andere gast
by Lord George. Het was een italiaansche
graaf, Count Carle dal Mezzio, die zich
vyftig jaar noemde, maar zeker dichter
by de zestig was. Hy had een droevig
gezicht met donkere oogen en een me-
lodieuse stem, was zëer ontwikkeld
een aangenaam prater. Sir George had
hem eens ontmoet op een Middellandsche
zee-stoomboot en hem genoodigd, als hij
naar Engeland kwam, hem eens te ko
men bezoeken,
Het eerste wat de Graaf vertelde, was
dat zyn vrouw het voorgaande jaar ge
storven en hijzelf zeer eenzaam was
Lord George praatte over de iersche
kwestie in de Kamer en zijn vrouw hield
zich in hare vereeniging met stemrecht
voor vrouwen bezig. Ook de Graaf was
dus evenals de neef, aan de zorgen van
de goevernante overgelaten. Het duurde
niet lang, of hy was op haar verliefd.
Hy zei het haar niet, maar het was dui
delijk te zien. Overal waar zij ging,
volgde hy haar met de oogen, en praatte
met haar over Italië en zy bemerkte wel
dat hy bizondere attenties voor haar
had, maar zij hoopte dat hy het nooit
zou zeggen. Maar dit gebeurde niet. Op
zekeren middag, toen hare leerlingen
met de meid uit waren, legde hy nadat
hy eeuige minuten zwygend tegenover
haar had gezeten, zijn hand op de hare
en zeide kalm//Ik heb u lief."
„O," zeide zy en liet het vouwmes
waarmee zij boeken opensneed, uit de
hand vallen.
„Ik heb je lief," herhaalde hy, „wil
je met mij trouwen
Deze plotselinge vraag was zoo recht
uit, zoo in tegenspraak met de manieren
van den neef, dat zy in tranen uit
barstte. „Ha!" riep hij uit, „ik weet het
zeker, je hebt my lief. Ik wist het, ik
gevoelde het wel."
„Ja, maar...." begon zij.
„Je wilt mijn vrouw wezen," zei hij
dringend. „Aanstaande week trouwen wij
en gaan naar Italië. Ja liefste, we zullen
naar Italië gaan."
„O," zei ze, „maar ik ben geheel alleen
op de wereld en ben nooit van huis
geweest."
„Ik ben ook alleen," antwoordde hy
tragisch en omdat zyn haar grijzend en
zyn gezicht gerimpeld was, dacht zij dat
hy de waarheid spreken moest. „Ik ben
alleen en heb je lief. Laat ons trouwen,
dan gaan we samen te Genua wonenen
zyn nooit meer alleen."
Veertien dagen later trouwden zij en
Emmeline vergat gemakkelijker dan zij
gedacht had, hare eerste liefde. Lady
Ives gaf de bruid een prachtig uitzet,
zoodat de driehonderd gulden onaange
roerd bleven. De wittebroodsweken zou
den bestaan uit een reis naar Genua,
met halten onder weg. „Je zult Parijs
zien, liefste," zei de graaf, „en dan gaan
we naar Fontainebleau, naar Avignon
en twintig dere mooie steden en dan
gaan wy met den trein de zee langs
naar Genua."
Zy trouwden vroeg in den morgen
en waren te elf uur op weg naar Dover.
„Vanmiddag", zei hy, „dineeren wy op
den boulevard te Parys en wandelen
dan de Rue de Rivoli langs." Hy lachte
vroolijk en madame dal Mezzio gevoelde
zich gelukkig.
Zy bleven vier dagen in Parys en
gingen overal heen, waar het goedkoop
was, want de graaf had gezegd dat hy
niet rijk was. Dit was op den tweeden
dag. Op den derden was hy eerst afge
trokken en toen stil. Hy zuchtte een
paar maal en keek buitengewoon droe
vig. Des middags at hy niet en wilde
ook niet uitgaan. „Wat scheelt er toch
aan vroeg zy angstig.
„Liefste," zei hy droevig, „ik gevoel
mij zoo akelig."
„Nu al?" vroeg zy verwytend.^
„Ik ben akelig om jou," zei hy, „niet
voor myzelven".
„Maar waarom toch
„Ik vrees dat ge my niet meer zult
liefhebben, Emmeline, want ik heb je
bedrogen. Toen we trouwden heb ik
niets gezegd van myn dochter, myn
kleine dochter."
„Je dochter?" riep zy, „waar is die
dan
„Hier te Parys, in het klooster van
St. Marguérite, waar de goede zusters
haar onderwijzen".
„Wees daarover nu niet ongelnkkig,"
zei Emmeline toen zy eenigszins van
hare verbazing bekomen was. „Vanmor
gen zullen wij haar bezoeken en zy zal
ook myn dochter zyn".
„Emmeline, je bent een engel", zei
de Graaf en kuste haar hand. „We
zullen haar bezoeken." Den volgenden
dag maakte mevrouw dal Mezzio kennis
met een klein achtjarig meisje, dat van
angBt niets kon zeggen en op choco-
laadjes knabbelde, die zij haar hadden
meegebracht,
De Graaf was weer gelukkig. Dien
avond gaf hy zyn vrouw esn keurig
diné van een gulden vyftig. Den vol
genden morgen hadden zo samen een
picnic te Fontainebleau met een halve
kip, een fiesch wyn, wat boter en brood
een mandje. De kip was lekker, de
wyn uitstekend, de vogels zongen zoo
mooi, de gelieven fluisterden samen,
kostum de picnio was een succes.
„We zullen deze plaats nooit vergeten",
zei de Graaf, toen zy heengingen, „want
wy zyn gelnkkig geweest. Laten wy in
den trein naar Dyon gaan Maar toen
hij dat zeide, keek hy droevig naar haar
en zyn stem beefde.
„Ben je nu weer akelig?" vroeg zij,
„O liefste," zuchtte hy, „ik wilde hier
wel eeuwig blyven. Ik vrees ervoor,om
naar Dyon te garin."
„Maar waarom?" vroeg zy, toen zy
het voetpad langs wandelden en hunne
vreugde by de leege flesch en de afge-
kluifde kippenbeentjes achterlieten,
„Ik kan het niet zeggen," antwoordde
hy. „Ik ben bang. Ik weet, dat je een
goed hart hebben maar ik ben bang."
„Maar dat is onaardig, lieve Carlo. Je
moet het mij zeggen!"
„Mijn liefste," zei hy, „in het klooBter
te Dyon is een andere dochter van my
die een jaar jonger is „dan Isabelle die
je gisteren hebt gezien."
Madame dal Mezzio keek wat verbaasd,
maar zei daarop onmiddellyk„Waarom
heb je mij dat niet eerder gezegd? Waar
om my niet vertrouwd, Carlo? Natuur
lyk zal ik je moederlooze kleine meisjes
liefhsbben."
„O Emmeline," zei de Graaf „je
bent een engel," en allengs kwam zijn op
gewektheid terug.ln Dyon bezochten zij het
tweede meisje, dat sprekend op het andere
leek en gingen toen naar Avignon. Het
weer was prachtig, er was muziek en
de boeren dansten zoo aardig. Emmeline
vond dit leven toch veel heerlyker, dan
in het benauwde Londen, met huizen als
gevangenissen. Zij dacht aan Genua waar
zy heengingen en aan de twee kleine
meisjes, die er komen zouden en ze ge
voelde zich gelukkig. Plotseling slaakte
de Graat een diepe zucht.
„Scheelt er iets aan, Carlo?" vroeg
zij angstig.
„Neen liefste," maar hy zuchtte nog
maals.
„Geen dochtertjes meer op school zei
ze lachend en hy schudde het hoofd.
In Marseille gingen zy in een hotel,
waar het diner 75 cents kostte en daarmee
nog te duur was betaald. „We moeten
zuinig wezen," zei de Graaf, en zijn
stem trilde, 's Avonds wandelden zij over
de Cannebière, maar Emmeline gevoelde
dat er weer droefheid ophanden was.
De stap van haar man werd langzaam,
de rimpels op zijn gezicht werden dieper,
zyn woorden zeldzamer. Toen zy in hun
kamer waren, ging de graaf by het open
venster staan en zuchtte.
„O liefste," zei hy, „ik ben zoo heel
akelig. Als we morgen naar Italië gaan,
zullen we twee dagen in Albenga blyven."
„Maar is dat dan zoo akelig vroeg zy.
„Ik heb je bedrogen,'zei hij, „ik was
bang, dat je my niet zou willen trouwen,
„Wat is het dan vroeg Emmeline.
„Te Albenga is een kostschool
„Ja," zei ze onrustig.
„Myne twee zoontjes zyn daar," zei hy
by na schreiend. „O liefste, ze zyn er
allebei."
„Je zoons!" riep zy.
„Ja", zei hij
my dat niet vroeger gezegd Natuurlyk
zal ik ze liefhebben." Maar de woorden
werden niet met zooveel vuur geuit als
toen er sprake was van het eerste doch
tertje. Emmelioe begon te denken, dat
het leven zoo heel rooskleurig niet waB.
De verantwoordelijkheid werd steeds
grooter.
Zij bezochten de twee jongens te Al
benga. Het waren twee stille knaapjes
met zwart krullend haar en donkere
oogen.
„Ik zal uw moeder zyn," zeide Emme
line en haar hart werd aangedaan door
moederlijk gevoel.
Toen het bezoek was geëindigd, gingen
de Graaf en zijn vrouw met den na
middagtrein verder, maar zij praatten
weinig. Emeline gevoelde, dat er weer
akeligheid aan de lucht was. Hare oogei
schoten zelfa eenmaal vol tranen, maar
zy nam het zichzelve kwalijk. Trouwden
niet vele vrouwen met weduwnaars met
kinderen
„Ik zal goed zyn voor de kinderen,
Carlo," zei ze en hy nam haar hand en
drukte die, maar met een droevigen
glimlach.
„Is er nu nog iets, dat je verdrietig
maakt, Carlo
„Er is veel dat my droevig maakt,
liefste, maar gy zult my gelukkig maken."
Te Savona stapten zij uit en daar liet
de Graaf haar in het hotel, en ging .uit
om zijn zuster te bezoeken. Z{f wilde
mee, maar hy zei beslist dat hy zyn
zuster zou meebrengen. Maar toen hy
terugkeerde, was hy alleen en de kale
kamer waar zy verblyf hielden, binnen
tredende wierp hij zich op de sofa en
barstte in tranen uit.
Emmeline had nog nooit een man zien
schreien en het sneed haar door de ziel,
„Carlo!" riep zy, „wat is er, wat scheelt
er aan?"
Het duurde lang voor hy spreken kon.
Etndelyk zei hy, o liefste, mya zuster
is weg, ze is naar Genua gegaan, want
myn kleintje is zoo ziek."
„Je kleintje?" zeide zy ademloos en
ontsteld.
„Ja, liefste," en hy gaf een zwaren
snik. Hij was wanhopig, de oude gryza
man, over de ongesteldheid ven zyn
kleintje.
„Maar ik wist niet, dat je een klein
tje had? zei ze nu eindelijk toornig.
„Ja, liefste, een van achttien maanden.
Zyn moeder stierf by de geboorte."
Zij zweeg, wat had zy kunnen zeggen?
De Graaf sprong op en liep de kamer
op en neer. „Het is ziek," zei hy, „myn
kleintje is ziek. We moeten dadelijk weg
Emmeline, dadelyk naar Genua. Je zult
het kleintje toch niet haten? Je zult het
toeh liefhebben
„Ja, ik zal het liefhebben," zei ze
zacht. Haar toorn was geweken.
„Je bent een engel Emmeline," zei hy.
„O, het is zoo vreeselyk te moeten den
ken, dat het kleintje zoo ziek is. Mijn
zuster is arm, misschien kan ze niet het
noodige voor het kleintje koopen.Enwij
zullen ook heel arm zyn, want ik denk
dat ik, door mijn blyven in Engeland
veel leerlingen zal verloren hebben. Wy
moeten elkaar daarom des fe meer lief
hebben."
Toen werd het hart van mevrouw dal
Mezzio zwaar als lood. „Het zal wel
terechtkomen," zei ze stamelend, „het
zal wel terechtkomen."
Ze aten dien middag wat macaroni,
groene pruimen en een pannekoek, want
het geld van den Graaf was op. Toen
dat afgeloopen was en de tafel afgeno
men, wendde de Graaf zich met een
angstig gezicht tot zijn vrouw.
„Het is maar beter dat ik alles zeg,"
zei hij, „ik wil moedig wezen in ver
trouwen dat je mij nog zult liefhebben.
Te Genua is niet alleen het kleintje...."
„O, heb je nog meer kinderen?" zei
ze, met een kreet.
„Ja liefste, ik heb er nog meer!"
„Zeg my hoeveel," verzocht ze, „ik
zal hen oppassen en voor hen zorgen,
al waren er vijftig, maar ik moet einde-
lyk alles weten."
Hy kuste haar plechtstatig op het
voorhoofd. „O Emmeline," zei hy, „je
bent een engel en ik heb er thuis nog
zeven."
Toen gingen ze met den trein naar Ge
nua.
(Naar Mrs. CLIFFORD.)
De Zaanstreek is een eigenaardige
streek en ze is nhg eigenaardiger ge
weest. In dezen tijd, nu booten en
sporen de afstanden hebben doen ineen
krimpen, zijn allerlei oorden, die vroeger
hunne eigen zeden, gewoonten en gebrui
ken hadden, modern geworden. Men gaat
aan de Zaan niet anders gekleed, dan
te Amsterdam of waar ook, men geeft
er diners op dezelfde manier, bals precies
eveneens als overal elders. In zooverre
is de Zaankanter geen Zaankanter meer,
maar een gewone Nederlander en afzon
derlijke beschouwingen over zyn ge
woonten, zyn zeden en z ij n gebruiken
hebben derhalve geen recht meer van
bestaan,
Vroeger was dat gaosch anders. Vóór
droevig. Beide zwegen I den stoomtyd (want eigenlijk heeft niets
een poosje en toen hernam zy „Waarom anders dan de stoom dien gelykmaken-
den invloed uitgeoefend) véor den stoom
tyd was het interessant om na te gaan,
in welke opzichten de Zaankanter anders
dacht, sprak en handelde dan zyn land-
genooten in Haarlem of in Amsterdam,
om in de buurt te blyven. Van de eigen
aardige uitdrukkingen, die toen gebruikt
en thans meerendeels vergeten en ver
sleten zyn, zon men gemakkeljjk een
heele dictionnaire kunnen samenstellen.
De kleeding was eigenaardig, de huizen
bouw bizonder, het geheele leven aan de
Zaanstreek was typisch en zoo was het
geen wonder, dat een verzamelaar,
iemand die de geschiedenis van het
onde liefhad omdat het den sleutel was
tot het nieuwe, dat zoo iemand zoeveel
hy kon de tastbare overblijfselen dier
historie trachtte te vergaren, om daarmede
een beeld te geven van wat vroeger was
geweest.
Geen enkele Zaankanter die ziech of
eenige ontwikkeling durft beroemen, of
hy kent den naam van Jacob Honig
Janszoon Junior.
Honig was een geboren Zaander en
talryke familieleden van hem leven nog
aan de boorden van de „zilveren Sane",
zooals de bekende geschiedschrijver Soe-
teboom haar noemde. Van Raadslid der
gemeente Zaandijk werd hy er wethou
der en in 1867 burgemeester. Behalve
dat, was hy er ook directeur van een
brandassuraotie en makelaar.
Toen dan ook in 1874, na Honigs
dood, to Zaandam eene tentoonstelling
van Zaanscbe merkwaardigheden werd
gehouden, was het Honigs collectie, die
er het cachet aan gaf. Men wilde er een
museum voor inrichten, maarhet
geld daarvoor was niet te vinden. Over
het algemeen geeft men aan de Zaan
voor dergelijke zaken zyn geld niet spoe
dig uit en waar met weinig moeite uit
particuliere beurzen een groote som kon
worden geput voor het maken van een
straat of het leggen eener brug, daar
bleef het anthousiasme voor eene verza
meling als deze achterwege en de tien
duizend gulden, die voor het museum
noodig waren, werden niet gevonden.
In 1890 deed men eene tweede poging
om de verzameling van Honig onder dak
te brengen en deze slaagde beter. De
familie bood die ten geschenke aan de ge-
meenteZaandijk en de Raad gaf aan de col
lectie een plaatsje io het gemeentehuis
en richtte daarvoor eene „Oudheidka
mer" in, die voor het publiek toegan
kelijk is.
In het einde der vorige maand is deze
„Oudheidkamer" voor het publiek ge
opend. Wy nemen uit een beknopten
catalogus, door den zoon van den ver
zamelaar, den heer G. J. Honig, Archi
varis der vereeniging die de verzameling
beheert, vervaardigd, het navolgende over:
Deze (de oudheidkamer) bestaat uit
twee van elkander gescheiden vertrekken.
Het noordelijkste en meest ouderwetsche
is voornamelijk gewijd aan de voorwer
pen van huiselyk gebruik, kleederdracht
enz., de zuidelijkste kamer aan de ge
schiedenis en plaatsbeschrijving. Wy
treden dit laatstgenoemde vertrek binnen
eo zien aan de wanden verschillende
schilderyen, platen en teekeningen han
gen. In het midden en aan de twee
langste zijden bevinden zich vitrines door
glas overdekt, waaronder wederom vele
platen, teekeningen en kaarten ter be
zichtiging zijn nedergelegd. De kamer
ontvangt haar licht ui" vier ramen aan
de Zaanzijde. Men geniet daarnit een
fraai gezicht op den stroom, die nneens
een spiegelvlak vertoont, uitlokkende tot
spelevaren, dan weer eachtkens kabbelt
of in beroering wordt gebracht door eene
flinke bries, die de zeilen doet zwellen
der schepen met koopwaren bevracht of
sierlijke pleiziervaartnigen een aange-
namen zeiltocht aanbiedt. Het gezicht
wordt bepaald aan de zuidoostzyde door
het landelyk gehucht „Het Kalf", doch
is aan de noordoostzijde onbegrensd en
ontwaren onze blikken eenige boerenwo
ningen, den spits van een kerktoren van
een of ander Waterlandsch dorp en een
enkele molen. Aan den oostelyken Zaan-
oever staan nog verscheidene molens, die
zoozeer by het landschap behooren en
daarmede vereenzelvigd zyn. Welke wy
hier zien zyn olie- en pelmolens, allen
naar het zelfde type gebouwd, doch niet
een is precies gelyk aan den ander.
De pelmolen, onmiddellyk tegenover
ons, verdient onze aandacht. Het is „De
Grootvorst", eertyds geheeten De Czaar
van Moscoviën" en gebouwd in het jaar
1697, waarmede men juist bezig was
toen Czaar Peter op een zijner zeiltoch
tjes daar langs kwam. Was het wonder
dat de man d e alles zien en onderzoe
ken wilde, ook dit werk wenschte te be
zichtigen niet alleen maar ook zelve
daarbij de hand aan het werk heeft ge
slagen Aldus verhaalt ons de overleve
ring en wordt de naam van den molen
ons verklaard.
Deze molen staat daar nog evenals
het woonhui8je te Zaandam, als een zicht
bare getuige uit de dagen van het bezoek
van Czaar Peter te Zaandam, dat een
der hoofdgebeurtenissen is in het verle
den der Zaanlanden.
Geen wonder dat in de oudheidkamer
deze gebeurtenis door verschillende platen
en voorstellingen wordt weergegeven,
Wenden wy ons tot den zuiderwand
dan wordt onze aandacht dadelyk ge
vestigd op een portret in olieverf, han
Igende tusschen twee kapitale schilderyen
met voorstellingen van de walvischvangjt
Het portret is dat van Czaar Peter
gekleed als Pieterbaas, zittende in he
nederig hoisje op het Krimp, temiddei
van zyn gereedschap, modellen van sche.
pen, kaarten en teekaDingen. Zoo
de Czaar toen hij in 1617 Zaandam vooi
de eerste maal bezocht, met het plu
met eigen oogen veel te zien en te leerei
op het gebied van nijverheid en scheeps
bouw.
Een glasschilderij tegen een der ramei
geplaatst is een authentieke herinnerin;
uit die dagen. Hy geeft ons een kijkj
in den lakenwinkel van sinjeur Jai
Cornelisz. Nomen, vroedschap te West-
Zaandam. De eigenaar, achter zyn toon
bank en gewapend met den ellestok, mee
het stuk goed af, dat de forsche bezoe
ker tegenover hem zoocven heeft gekocht
Deze bezoeker is Czaar Peter van Mos
coviën én wat hy heeft gekocht is d
stof voor zyu werkmanspak, waarin hi
wil arbeiden op de scheeps timmerwei
van Lynst Teeuwisz. Rogge aan dei
Hoogen Hora. Aldns verhaalt ons d
overlevering, neen bevestigt de geschie
denis, daar gemelde Jan Nomen dit voo
hem zoo interessant feit, niet alleen lie
branden in een glasruit om daarmede te
eeuwiger memorie zyn venster te versie
ren, maar het ook aangeteekend heeft ii
zyn journaal of dagregister, dat nog he
den in een der bibliotheken van ons lani
berust. De winkel van Nomen is mei
den tijd gesloopt en het glasschilderijtje
eerst bewaard, is later spoorloos verdwe
nen, doch werd door J. Honig op eei
der stalletjes van Abraham's zonen o|
de onde Botermarkt te Amsterdam ont
dekt en voor zyne verzameling aange
kocht.
Ingeval het glasschilderytje, datj d
meeste zorg vereischt, niet tegen het raan
mocht hangen, dan ziet men er een zee
getrouwe afteekening van in een de
lijstjes aan den den wand. Eenige ander
bezoeken worden ons door plaatjes ii
herinnering gebracht, welke ons wel d
feiten noemen en licht werpen op he
geen Czaar Peter te Zaandam heeft voi
richt maar niet zoo veel historische waar
de hebben als het reeds genoemde, on
dat zy in later dagen zyn gemaakt; zooal
de aankomst van den Czaar mot z\j
gezelschap in een aak, het bezoek aa
Mary Hitmans, de moeder van Tooms
Josias die in Rusland werkte; dat va
Cornelis Calff en van de dochter va
Lijnst Rogge aan het huisje van Petei
enz.
Onder het portret van Czaar Pete
hangt de medaille, met afbeelding va
het huisje, welke geslagen is als gedenk
penning op het bezoek van Grootvon
Alexander van Rusland op den 17 Apri
Twee kleine portretjes door J.Thopa
van Zaandam met potlood op perkameu
geteekend stellen voor Claas Arisz. Caea
coper en zyn vrouw Hillegonde Swager
Hy was koopman en oliefabriekanl
Eenige bekendheid heeft hy gckregeo
omdat hij behoorde tot het gezelschai
flinke Zaansche schaatsenrijders, dat dei
19 Dec. 1676 op één dag de elf stedei
van Noord-Holland heeft bezocht, zooali
in zyn gehouden journaal of dagregiste:
staat aangeteekend. Wij vinden in di
dagboek, dat nog aanwezig is, vele we
tenswaardigheden uit zyn leven en ui
den tijd waarin hij leefde, o.a. teekend'
hij aan
1697 Aüg. 18 qnam syn Saerse Maye-
steyt tot Saerdam{its) was den 21 dito
met hem in een boeyer.
Dit was voor de Commissie een redei
zyn portret een plaatsje te geven in di
nabijheid van de herinneringen aan lie
verblyf van Czaar Peter. Onder zyi
portret en dat zyner vrouw hangen tm
glasschildery tj es, mansportretten voor
stellende, volgens de daarop voorkomen
de namen Pieter Gysen en zijn zooi
Jan Pietersen Gysen, twee figuren ni
het begin der zeventiende eeuw, toei
scheepsbouw en ny verheid te ifaandan
zich sterk begonnen te ontwikkelen ei
op welk gebied zy een eerste plaats heb
ben bekleed. Jaarlijks bouwde Piete
Gysen 10 a 12 schepen en de bovenga
noemde Claas Arisz. Caescooper, wiem
eerste vrouw zyn achter kleindoehte
was, teekent van hem aan, dat hij wai
een machtig reeder en scheepstimmerman
die op één tyd aan drie timmerwervei
een en twintig hollen van schepen had
bij ieder werf zeven stuks. Soeteboon
zegt van hem dat hy „naast God eei
vorderaar is geweest van zoo een geze
gende scheepsbouw en wiens zonen no{
hetzelve handhaven." Ook behoorde Pie
ter Gysen tot de eerste Zaandammers
c'ie de walvischvangst beproefd hebben
Later toen de Noordsche Compagoi'
te niet is gegaan, en de walvischvacgs
in de IJszee vrij werd gesteld, begoi
zich deze buitengewoon te ontwikkelen
en waren het voornamelyk de Zaankan
tere, die zich toen op deze visscherij hek
ben toegelegd.
Deze tak van welvaart heeft hier niet
alleen zeer sterk gebloeid, doch mocht
zich in een bizondere en algemeene be
langstelling verheugen, hetwelk niet t<
verwonderen is, wanneer men bedenkt
hoe juist in deze streek de hulp midde
len daartoe aanwezig waren en dat velt
ambachten in het uitrusten der schepel
een grooten bron voor hun bestaan von