NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
WLAM POBISÖlÖim
10e Jaargang.
Dinsdag 3 Januari 1893.
No. 2914
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIÈN:
ODYSSEUS.
FEUILLETON
STADSNIEUW S.
Haarlem,, 2 Jan. 1892
Heden wordt ons een circulaire toe
gezonden, waaruit wij veraeraen, dat
door het genootschap //Melpomene en
Thalia" weder een liefdadigheidsvoor
stelling zal worden gegeven voor eene
weduwe hier woonachtig, wier echtge
noot, na drie jaar lijdende te zijn ge
weest aan longtering, plotseling is over
leden, en wiens vrouw met 8 hulpbe
hoevende kinderen ia achtergebleven
zonder middel van bestaan.
Wij kunnen niet anders dan deze
loffelijke poging toejuichen om ook deze
weduwe voor broodgebrek te behoeden,
te meer daar dit genootschap reeds 14
dergelijke voorstellingen gaf en ten allen
tijde met goed succes. Wij bevelen dus
ook deze poging in den steun onzer
ingezetenen aan.
De werkstukken der School voor
Kunstnijverheid.
HAARLEM'S DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maanden
Franco door het geheele Kijk, per 3 maanden
Afzonderlijke nummers
Geïllustreerd Zondagsklad, per 3 maanden
franco per post
f 1,20.
1,65.
0,05.
0,30.
0,374.
Bit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon-
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 122.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Reclames 20 Cents per regel.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren en courantiers.
Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOM.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangére G. L. DAUBE Co., JOHN F. JONESSuccParijs 31 bis Faubourg Montmartre
Op het museum van Kunstnijverheid
:gn weder eeuige werkstukken, teeken-
m schilderstudiën van de leerlingen der
tan genoemd museum verbonden school
;entoongesteld. In de Rotonde vindea wij
ie verschillende naar de natuur geteeken-
le studiën van planten, bloemen, vogels,
jchelpen en andere voorwerpen, die
uoeten dienen voor de compositie der
)rcamentcn die wg zoo straks op het
rapportaai in oogenschouw zuilen nemen.
Men beschouwe verder de houtsnij
m de boetseerwerken welke, ofschoon
ran leerlingen vervaardigd die pas twee
aar den cursus volgen, doen zien dat
reel zorg aan de opleiding onzer toe
komstige houtbeeldhouwers wordt be
steed.
De plaatsruimte liet echter niet toe
len geheelen gang van het onderwijs
luidelijk aan te toonen. De voorwer-
jen die wij hier in hout gesneden voor
)ss zien, worden door den leerling eerst
geteekend dan geboetseerd zoodat de
srervaardiger geheel doordrongen is van
iet werk dat hij verricht.
Later zullen de leerlingen in denzelf-
len geest veel belangrijker stukken
everen, (beeldhouwwerk) pilasters, ka-
piteelen friesen eaz. om vervolgens met
vrije samenstellingen en ander beeld-
louwweik te eindigen. De klasse staat
ander leiding van den heer L. Oger,
jen practisch beeldhouwer, die voor
zeker de leerlingen die zijn onderwijs
gedurende vier jaar zullen gevolgd
aebben, zoover zal brengen, dat zij
uimschoots in hun onderhoud kunnen
jDe graveurs en stempelsnijders aijn
eveneens op de tentoonstelling verte-
genwoordige.
De leerlingen dezer klasse ontvangen
hun onderwgs van den heer J. Kuyper.
Ook hier zien wij dat het praktisch
doel beoogd wordt; bij het goed ge
sneden stempel- en graveerwerk merken
wij een paar bekers en een fraai ver
sierde koperen vaas op.
De kunstnaaldwerk-klasse neemt eene
bescheidene plaats indoor deze klasse
werdenkin vorige|jareniSchoonere artikelen
tentoongesteld de oorzaak hiervan ligt,
naar men ons mededeelde wel daarin,
dat de dames-leerlingen, die thans werk
zaam zijn voor het grootste gedeelte
hunne werkstukken maken welke voor
het examen van fraaie handwerken ver-
eischt worden. De hoofdleidiog dezer
afdeeling heeft mej. Mohrman, terwijl
sedert September mej. Araoldy als ad-
sistenie daarbij werkzaam is.
Nadat wj} de in de nissen opge
hangen stillevens en antieke koppen
voor het grootste gedeelte door de
dames-leerlingen 3de klasse onder toe
zicht van den heer Grabijn geteekend
in oogenschouw hebben genomen, ver
volgen wij onzen weg »aar bet trap
portaal, alwaar de schilderstudies van
bloemen ea stillevens eveneens der da
mes allereerst ODze aandacht trekken.
De aquarellen die op het portaal aan
weerszijde der deuren de wanden ver
sieren, zijn zeer verdienstelijk. Onder
richt ontvangen de dames van den heer
Oldewelt.
Bij de ornamcntale decoratieschilder
stukken valt ons al dadelijk de oor
spronkelijkheid der verschillende com
posities ia het oog die van de lagere
klassen af het werk dezer leerlingen be
zielt. De samenstellingen zijn dan ook
alle naar planten en bloemen der flora
die oas omgeeft vervaardigd. De leer
lingen ontwerpen zelfstandig de schetsen,
welke naderhand op grootere schaal wor
den uitgevoerd. Het harmonische ver
band dat tuaschen de tweede en derde
klasse die hier vertegenwoordigd zijn,
bestaat en waarvan de leiding aan de
heeren Crop en Sluyterman is toever
trouwd, levert de beste resultaten op.
Ia aanmerking genomen dat deze leer
lingen nog pas enkele studiejaren achter
den rug hebben, moet men toegeven
dat hunne zelfstandigheid in het vak
op degelijke wijze wordt ontwikkeld.
H.
In vervolg op het in het nummer van 26
December 1892 van dit blad voorkomende
overzicht van het eerste deel der Scènen
aus der Odyssee wil ik thans het tweede
deel van dit werk aan een dergelijke
vluchtige beschouwing onderwerpen. Ik
zal hierbij trachten, minder dan den
eersten keer, de zakelijkheid en de be
knoptheid van vorm uit het oog te ver
liezen. Alle verdere inleiding blijve dus
achterwege.
Het tweede deel bestaat uit de vol
gende zes scèoen
V. Penelope.
VI. Nausikaa.
VII. Het feestmaal bij de Pheaken.
VIII. Penelope,aan een gewaad werkende.
IX. Odysseus' landing op Ithaka.
X. Welkomstgroet en feestgejuich.
De vijfde scèae verplaatst ons op
het eiland Ithaka en vergunt een blik
in den gemoedstoestand van Odysseus'
gade Penelope. Sinds lang sleept zij
haar dagen voort in onrust en bittere
droefheid over het uitblijven van hem
die de kracht was en de vreugde en
de glorie vau haar leven. Ondragelijker
nog werd haar lijden, nu ook de eenige
haar nog restende steun en troost haar
werd ontnomen Telemachus, haar zoon
is buiten haar weten uitgezeild om zijn
vader te zoeken. Hem vooral geldt de
klacht, de dringende smeekbede welke
zij opzendt tot de beschermgodin des
Huizes maar ook de hoop op het
beboud van den gemaal is nog niet bij
haar uitgebluscht. Helios de Zonnegod,
wiens alziend oog alle zeeën en lauden
bestraalt, zal hem behouden terugvoeren
in de armen der treurende gade.
Verdere omschrijving is hier over
bodig, want dit nummer spreekt meer
dan eenig ander voor zichzelf. Het
staat buiten de eigenlijke handeling en
is als zoodanig van ondergeschikt be
lang toch zal 't blijken te behoor en tot
die gedeelten van 't werk, die den hoor
der sa de uitvoeriag het langst zullen
bijblijven.
Het volgende tafreel knoopt weer vast
aan het punt van het verhaal, waar dit
voor een wgle werd afgebroken; het
voert ons terug naar het eiland der
Pheaken, op welks oeverrand onze held
nog steeds ia zoete sluimering ligt ver
zonken. Weldra zal hij uit zijn zalige
rust worden opgewekt door het
vroolijke spel der koningsdochter
Nausikaa en hare jonkvrouwen, die zich
het koele strand tot ontspanningsoord
hebben uitgekozene Odysseus, ontwt'
kende, blijft een oogenblik verdiept in
't aanschouwen dezer lieflijke groep.
Dan richt hij zich op, en vol eerbied
zich tot Nausikaa wendende in wie
hij aanstonds de meerdere heeft erkend
draagt hij haar, zonder zich echter
bekend te maken, zijne belangen voor.
Door de vriendelijke prinses wordt hij
naar het paleis haars vaders geleid,
waar hem, als vreemdeling een hartelijk
an gastvrij onthaal wacht. Ais, gedu
rende het maal, naar 's lands gebruik,
de Rhapsoden (barden) een gezang aan
heffen, dat tot onderwerp heeftde
heldhaftige verovering van Troje en de
smartelijke onzekerheid waarin men
verkeert omtrent de lotgevallen van den
roemrijken held Odysseus, wordt deze
daardoor zoodanig aangegrepen, dat hij
niet vermag zijn tranen te weêrhouden.
Naar de oorzaak zijner ontroering ge
vraagd, bekent hij nu dat hij zelf de
lang vermiste Odysseus is. Een al-
gemeene jubelkreet verheft zich „Ehre
erweiset dem hohen Gasil" Maar geen
eer is 't wat hij zoekt: slechts wenscht
hij dat men hem in staat stelle eindelijk
het lang nagestreefde doel van zijn
tocht te bereiken. „Nergens toch is het
lieflijker dan in het Vaderland, temid
den zijner dierbaren."
Aan zijn verzoek wordt voldaaneen
schip wordt uitgerust, en met zegebeden
op de lippen neemt Odysseus, vertroost
en bemoedigd, afscheid van koning Al-
kinoös en zijne gemalin Arete, om zich
en nu voor 't laatst aan de brui
sende golven toe te vertrouwen.
Over de muziek dezer beide scèaen
(want ik bemerk te Jaat, dat ik onder
het schrijven de grens tusschen de
zesde en de zevende scène heb over
't hoofd gezien) valt nog al 't een
en ander op te merken. Om echter 't
geduld van den lezer geen geweld aan
te doen zal ik mg tot eenige hoofd
punten bepalen.
Over 't geheel genomen kan men
niet zeggen dat het talent van den
componist zich hier van zijn schitte
rendste zijde vertoont.
De locale tint, welke bij over dit ge
deelte heeft trachten te verspreiden
heeft hem voor moeilijkheden geplaatst
welker bevredigende oplossing zijn
krachten te beven ging. Dit valt voor
namelijk op tegen het einde der zesde
scène waar op de textwoordenvBett-
Ier und Fremdlinge allzumal kommen
von Zeusde stemmen van Nausika&
en Odysseus zich tot een duet vereeni
gen. Zelfs al kon men vrede hebben
met de ai te naïve melodie waarop
deze phrase door Nausikaa wordt in
gezet, dan nog moet de partij van
Odyaseus een schaduwachtig meê-
loopen in declmen en sexten als
muzikaal onbeteekenend en psicholo-
gisch onwaar worden aangemerkt. Mu
zikaal onbeteekenend omdat deze tweede
partij noch iets nieuws zegt, noch aan
de hoofdpartij een andere tint geeft
pslchologisch onwaar omdat de vreem
deling Odysseus zich niet in zóó korten
tijd de denk- en spreekwijze eener phe-
akische jonkvrouw kan hebben eigen
gemaakt.
Mijn tweede bedenking betreft den
aanvang der zevende scène (Koor der
Pheaken) waar mg het fugathema te mat
en te gerekt voorkomt, terwijl de be
werking niet veel bewijst voor de con'
trapunctische bedrevenheid des toon
zetters. Ea om al mgne grieven nu maar
in eens uit te spreken, wil ik hier
meteen neerkomen op het koor met
solostemmen waarin de „Heimath" wordt
bezongen. Hier laat de componist den
localen toon geheel varen, om ons eene
muziek te doen hooren, zoo typisch
Duitsch» dat men veel moeite heeft te
gelooven, dat zg uit den mond nog
meer, dat ze uit het hart komt van
Nausikaa, Arete, Odysseus, Aikincös en
het pheaktische volk. Misschien zal een
dichterlijke natuur hiertegen aanvoeren
dat het niet meer dan natuurlijk is
wanneer een Duitscher zijn vaderlands
lievend hart in duische tonen laat uit-
stroomen. Toegegevenmaar even on
natuurlijk dan ook klinken die „duit-
sche" tonen in griekschen mond. Of
dan de componist grieksche muziek- en
misschien nog wel uit een tgdperk dat
ongeveer dertig eeuwen achter ons ligt
had moeten schrijven Niemand, die
er op gesteld zal zijn. Maar hij had
tusschen twee gevallen moeten kiezen
öf in 't geheel niet moeten pogen een
localen toon welke uit den aard der
zaak altijd maar gefingeerd kan zij a
aan te brengen, of, dien weg eer maal
ingeslagen, had hij hem moeten ver
volgen ten einde toe.
Voor 't overige is de ons hier aange
boden muziek zeer warm van toon en
vloeiend geschreven, maar niet vrij van
een zekere onaangename wekelijkheid.
De mogelijke goede bedoeling bij dit
laatste wil ik evenwel niet miskennen,
daar de overlevering ons de Pheaken
afschildert als een zorgeloos en genotziek
volk.
Laat ik nu even wijzen op het begin
der zesde, op de Rhapsodenzang en het
slotkoor uit de zevende scèae, welke
fragmenten mij toeschijnen tot de best-
geslaagde ven het werk te behooren,
om dan over te gaan tot een volgend
tafreel.
Nogmaals zien we ons verplaatst in
de binnenzaal van Penelope. We vinden
de immer treurende Koningsvrouwe aan
haar weefstoel, bezig met een gewaad,
na welks voltooiing zij beloofd heeft
een keuze te zullen doen uit de vele
minnaars, die haar het reeds zoo bittere
leven meêr en meer bemoeilijken. Ho
pende op Odysseus' eindelijken terugkeer
om haar tegen den euvelmoed dezer
belagers te beschermen, weet zg het
haar verleende uitstel daardoor te rek
ken, dat zij 's nachts ontrafelt, wat zij
overdag heeft geweven. Intusschen ziet
ze met bange zorg, onder tranen en
klachten de toekomst te gemoet, waar
3
32)
HOOFDSTUK XVI.
De geschiedenis van den graaf
Ik was niet van meening, dat'ik iemand onrecht aandeed, inte
gendeel ik zou de oude gravin voor een hevigen slag behoeden.
Ook bedacht ik dat met zulke onmetelijke rijkdommen tot «.gne
beschikking, ik zeer veel goed zou kunnen doen, en ik suste de
stem van mgn geweten met het denkbeeld dat ik vergiffenis voor
mijne misdaad zou vinden, door mgne onwettig verkregen schat
ten aan te wenden tot verzachting van den nood en het lijden
mgner medemenschen. En de hemel weet dat ik mgn besluit had
«opgevolgd."
(Dit was de waarheid. De mildheid van den pseudo-graaf Pohi
tonoff was in Parijs spreekwoordelijk.)
/.•Een groote schaduw op mgn geluk werd geworpen door de
verplichting, die op mg rustte om voor een mismaakte door te
gaan, vooral nadat ik u had ontmoet Isabel. Ik meende, dat mijne
veronderstelde mismaaktheid de oorzaak was, dat gij mg niet
kondet liefhebben, en dikwijle stond ik in mgn wanhoop op het
punt om bekentenis af te leggen van het bedrog.
Toen ik van de pokken was hersteld, wist de geneesheer aan
mgn gestalte de verlangde mismaaktheid te geven en wij ver
volgden onze reis zonder eenigen argwaan te hebben verwekt bg
de menschen uit het kleine logement, wat betreft het bedrog, dat
daar was 'gepleegd* Koskavitch die zooals gij weet, verbazend
sterk is had zelf mijn neef in de doodkist neergelegd, en toen in
allerijl het deksel dichtgeschroefd. De sluwe dokter had twee ge
wichtige beweegredenen natuurlijk voortspruitende uit eigenbe
lang om mij de plaats van graaf Pohitonoff te doen innemen.
De voornaamste was dat hg eigenaar wilde worden van mgn
kapitaaltje (vijftienduizend pond)de tweede, dat hg niet zgne
betrekking als huisarts wilde verliezen, niet slechts met het
oog op de ruime toelage, maar omdat hg er zeker van was bg
den dood van gravin Ladislas een flink legaat te zullen ontvangen.
Had zg kennis gedragen van bet bestaan van een achterkleinzoon
(Nadine's kind), dan zou zg waarschgnlgk den dokter voor het
kind bg zich hebben gehouden, maar het was een zeer zwak kind
en Koskavitch dacht niet dat het lang zou leven. Bovendien was,
zooals ik reeds heb vermeld, zijn voornaamste beweegreden om
mij tot de misdaad te bewegen, om mgn erfenis in zgn bezit te
krijgen, maar dit viel hem, gelukkig voor u en uw kind, bitter
tegen. Daar graaf Stroganoff was gestorven (zooala men veron
derstelde) zonder een testament na te laten, werd zijn neef
graaf Pohitonoff zijn wettige erfgenaam, aldus werd ik
mgn eigen erfgenaam. Koskavitch was zoo vrg om mg te
verzoeken een testament te maken, nataurlgk met een vroegeren
^atum, ten zgnen gunste, waarin ik hem tot eenigen erfgenaam
benoemde. Groot was zijne teleurstelling en ook zgne verbazing
toen ik hem dit weigerde.
Bg deze gelegendheid was ik even sluw en voorzichtig met hot
oog op de toekomst als hij zelf. Ik vond het evenwel goed, dat
hg de rente van mijn kapitaal zou genieten, zoolang ik den titel
en de positie behield, die ik had willen aannemen, met dien ver-»
stande evenwel, dat in het geval dat bedrog ontdekt werd, zgn
inkomen zou worden ingehouden. Aldus maakte ik het voor hem
een kwestie van eigenbelang om het bedrog verborgen te houdent
en mg in de positie te handhaven, die ik onwettig had ingeno
men. Hg had er niet op gerekend, dat ik zoo slim was en ik
wist, dat hg in zijn hart woedend was, maar nu hg niet in staat was
om mgn kapitaal in zijn bezit te krggon, vond hij het beleefd om
zich tevreden te toonen met de rente. Wg moesten nu nog be
spreken, welke gedragslijn wg zouden volgen, met het oog op
Nadine en haar kind. Wg besloten om recht door naar Bretagne
te gaan, terwgl Koskavitch kort na onze aankomst zich naar
Hamburg zou begeven. Hg moest Nadina mededeelen, dat ik op
bevel van den czaar mg om politieke redenen eenigen tnd in
St. Petersburg moest ophouden en dat ik hem had opgedragen, haar
naar Pargs te begeleiden.
Hij moest haar vertellen, dat ik niet in staat was omteschrg-
ven, daar tengevolge van mgn vreeselgken kwaal mgn rechter
arm tgdelgk verlamd was. Aldus werd die moeielgkheid uit den
weg geruimd. Op de een of andere manier zou ik haar wel van
mg afschuiven door haar een flink jaargeld uit te keeren, maar
ik besefte wel, dat ik hierin niet te overgld moest te werk gaan.
Toen Koskavitch in Bretagne terugkeerde, deelde hg mg mede,