HAAlUMMEIl HALLETJES. Uit het tngehclu Op zekeren avond zat ik met eenige vrienden gezellig bijeen. Wy voerden een levendig gesprek over verschillende on derwerpen, ernstige en minder ernstige, belangrijke en niet belangrijke. Zoo spra ken wy o. a. ook over de verbazende veranderingen j, welke door den invloed van de een of andere geheartenis kan nen plaats hebben in het karakter, de manieren en het uiterlijk van sommige menschen. Voorbeelden werden aange haald en breedvoerig besproken. Een der aanwezigen besprak onder meer het ge val van een kennis van hem, een man die een dronkaard was en bleef, niet tuit zwakheid, maar omdat hy het zoo wilde. Als zyne vrienden hem wezen op hel verfoeielyke van zyn ondeugd, dan gaf hy steeds ten antwoord dat zij zich met hunne eigen zakem moesten bemoei en. Als hij voor zich zelf een reden vond om zich niet aan drank te buiten te gaan dan zou hy het drinken laten. Alvorens dlfc gebeurde zou hy zich steeds bedrin ken. Hy gaf zich dan ook geheel aan den drank over en naar men zeide ging hy tien jaar achtereen nooit nuchter te bed. Toen kwam er een dag, dat hy een feden had om zich niet meer aan drank te buiten te gaan. Hy deed geen belofte ©n zwoer geen eed, maar zeide „Ik zal geen druppel sterken drank meer over myne lippen doen komen/ ©n zes-en-twintig jaar achtereen hield hy zyn woord. Toen wy na verscheidene gevallen meer te hebben besproken, aan onzen vriend Jephson vroegen of ook hy een voorbeeld wist, dat iemands karakter kan veranderen, antwoordde hij #Ja, ik heb een man gekend wiens karakter naar my voorkwam geheel ver anderde door een gebeurtenis, die hem overkwam. De verandering was treffend." Wij verzochten hem om ons dit geval mede te deelen aan welk verzoek hy vol deed. #Hy was een vriend van een neef van say»'' begon Jephson, //met wien ik dik- wyïs in aanraking kwam toen ik nog in dienst was. Toen ik hem voor den laasten keer ontmoettewas hij een jonge man van zes,en-twintig jaar, sterk naar lichaam en geest, stroef en ern stig van karakter, zoodat degenen, die van hem hielden dat gebiedend, en de genen, die hem niet mochten ljjden, en hun aantal was veel grooter, zyn karak ter als tyranniek bestempelden. Toen ik hem drie jaar later terug zag, was hy ®en oud man van negen-en-fcwintig jaar, vriendelijk en toegeeflyk of liever zwak, wantrouwend op zich zelf en op over dreven wijze schroomvallig jegens ande ren. Vroeger kon men zyn toorn zeer gemakkelyk en dik wy Is opwekken. Sedert de verandering, waarvan ik spreek, met hem had plaats gevonden, heb ik slechts eenmaal een schaduw van toorn op zyn gelaat zien rusten, en ik geloof dat ik de ©enige persoon ben die dat verschyn&el ©oit heeft gezien. Op eene wandeling kwamen wij op zekeren dag een ruwen jongen tegen, die een klein kind deed schrikken door schijnbaar een hond op het kind af te jagen. Hij greep den jongen vast m©6 ©en yzeren vuist, zoodat hij byna op den grond sloeg en deelde hem eene bestraffing mede die my veel te ge= streng toescheen in verband met de mis daad. Toen hy zich weer bij my sprak ik er hem over aan. //Ja," antwoordde hy verontschuldigend wik geloof wel dat ik een strenge rech ter ben voor sommige verkeerdheden." En daar ik wist welke gebeurtenis hem daarbij door het hoofd speelde, zeide ik niets meer. ,/Hij was de jongste deelgenoot in oen groote firma in de City die in thee han delde. Op het kantoor is Londen was er niet veel voor hem te doeD, en toen de firma in het bezit kwam van een thee plantage in het zuidelyk deel van En- gelech Indie, waarop zy hypotheek had, kwamen de deelgenooten overeen dat hij door het bestuur zou houden. Dit plan viel buitengewoon in zijn smaak. Hy w*s een man in ieder opzicht ge schikt om eene ruwe levenswyze te heb ben om aanzienlyke niet Ie verachten moeielykheden ea gevaren te trotseeren, en om het toezicht te houden over een klein leger van inboorlingen, die beter met gestrengheid dan met zachtheid kon den worden geregeerd. Zulk een levens wyze, waarby vastberadenheid en flink handelend optreden noodzakelyk wareD, zou .hem, den forschen man, meer genot en voldoening verschaffen dan hij ooit hoopte te vinden te midden van de be schaafde wereld. wSlechts een zaak was er, die een ge gronde reden opleverde oaa hem van deze schikking te doen terughouden ea dat was zyne vrouw. Zy was een tenger, zwak meisje, die hy had gehuwd, onder den invloed van die instinctmatige aan trekking die bestaat tusschen tegenstel lingen, ©a welke do natuur om haar evenwicht te bewaren ons in het hart heeft gelegd een verlegen vrouwtje met smeekende oogen, een van die vrou wen, voor wie de dood minder vrees©- lijk is dan het gevaar en die haar lot moediger durven inzien dan de aDgst. Van zulke vrouwen weet men, dat zij gillende voor een muis wegloopen, en tegelijk haar martelaarschap met heldenmoed dragen. Zy kunnen even min hare zenuwen bedwingen om geen angst te gevoelen dan een populier zyne bladeren kan beletten zich door den wind te laten bewegen, z/Datzy totaal ongeschikt was voor en zich diep rampzalig zou gevoelen in de omge ving, waartoe het aannemen van die posi tie haar zou veroordeelen, zou hem zeer spoedig in gedachte zijn gekomen ais hy maar een oogenblik by zich zelf had wil len overwegen hoe zy het plan wel zou vinden. Om een zaak uit een ander oog punt dan het zyne te beschouwen was echter zyne gewoonte niet. Dat hy haar op zyn manier hartstochtelyk liefhad, als eeo voorwerp dat hem toebehoorde, was aan geen twyf'el onderhevig, maar het was met die liefde, welke zulke mannen koesteren voor den hond dien zy kannen trappen, het paard dat zy met zweepsla gen kunnen aansporen- Het kwam geen oogenblik by hem op om haar over dit onderwerp te raadplegen. Hy deelde haar op zekeren dag zyn besluit mee en wan neer zy onder zeil zouden gaan, en overhandigde haar een cheque voor een flink bedrag en zeide daarby dat zij alles wat zij noodig kon hebben daarvoor moest koopen en het hem moest laten weten als zy nog meer noodig haden zy, die hem liefhad met een trouw, als van een hond, hetgeen niet goed op zyn karakter werkte, zette hare groote oogen nog wat wijder open, maar zeide niets. Z ij dacht echter zeer dikwijls over de verandering die er voor haar zou komen en als niemand in hare nabyheid was dan schreide zij zachtjeshoorde zy dan zijn voetstappen, fluks waren alle sporen van tranen weggewischt en ging zy naar beneden hem met een glimlach tegemoet, #In hunne nieuwe levensomstandighe den nu werd hare verlegenheid en ze nuwachtigheid, tot dusverre niets dan een bron van spotternij geweest zijnde, voor haar man een bron van kwelling. Eene vrouw, die niet in staat scheen om een kreet in te houden als zij zich omkeerde eu in de duisternis een paar glinterende oogen in een somber gelaat, haar zag aanstaren, die in staat was om zich van haar paard te laten vallen uit vrees van het geluid te hooren van een verscheu rend dier, dat op een myl afstand zijn aanwezigheid door gebrul aankondigde, en die rood en wit werd van angst alleen bij het zien van een slang, was geen geschikt gezelschap voor een man, die in de nabijheid woonde, van de jungles in Indie. //Hij zelf kende geen vrees, en kon daarvan den oorsprong niet begrijpen, Volgens hem was het slechts inbeelding, Hij koesterde het bekrompen denkbeeld, eigen aan mannen van zijn geaardheid, dat vrouwen zaauwachtigheii voorwen den, omdat zij van meening zijn, dat het haar goed staaf, en dat als men haar maar kon overtuigen van de dwaasheid er van, zij geneigd zouden zijn om het af te leeren, zooais men gemaaktheid in zijn stem afleert. Een man, die er zich, zooals hy, op beroemde, dat hy kennis had van paarden mocht, naar men zou denken, een ander begrip omtrent het karakter van zenuwachtigheid hebben opgevat, die slechts eene kwestie van gemoedsaard is. Hy was echter in menig opzicht een dwaas. Wat hem het bespottelykst voorkwam was haar afschuw voor slangen. Voor hem had een dier dat op zyn buik voort- kruipt niet meer weerzinwekkends dan een dier dat zich op zyne pooten voort beweegt, want hy wist dat men in den regel van eerstgenoemde soort minder gevaar heeft t® duchten. Een reptiel ontsnapt steeds gaarne aan de menschen. Als het niet wordt aangevallen of verschrikt, zal hef niemand kwaad doen. De meeste mensehen zyn tevreden met de kennis van dit feit in de natuurlyke historie aan de ervaring van anderen te ontleenen, Hy had er zelf de proef mee genomen, Zyn bediende een oud sergeant by de dragonders, heeft mij vert ld dat hy hem eens heeft zien stilstaan, met zijn gelaat zes duim verwijderd van dea kop van een gevaarlyke cobra en het dier stond aan te staren, door zyn oogglas, terwyl het zich al kronkelend van hem verwy- derde, hoewel hy wist, dat een enkel© aanraking van diens angel hem een dood zou aanbrengen, waarvoor niets hem kon behoeden. Dat een redelyk wezen angst afschuw, doodsangst kon gevoelen voor zulke onnoozele, onschuldige dieren kwam Ssa ïatardagaYondpraatjs. CLLV. In den nacht van Zondag op Maan dag heb ik gedroomd. Gedroomd, zoo dat ik met een schok wakker schrikte in den nacht en dat alleen het zachte maanlicht dat door de ramen van mijne kamer scheen, my koa bedaren. 't Was toch een kalme dag geweest. De verplichte Nieuwjaarsvisites, die ik een paar jaar geleden al tot visitekaar tjes ingekrompen had, welke visitekaar tjes ik op hunne beurt weer had vervan gen door die gemakkelijke advertentiëu, waarvoor de uitgever van dit blad zyne kolommen openstelde die Nieuwjaars visites hadden my dus niet kunnen ver. moeien of overspannen. Integendeel, ik had met myn gezin getracht den Nieuw jaarsdag zooveel mogelyk door te bren gen als een gewonen Zondag en was daar ook vrijwel in geslaagd. En tóch droomde ik. Ja, waarom droomt eigenlyk een mensch. Neem deel aan een vermoeienden picnic, treed voor de eerste maal in het publiek op, vraag een meisje ten huwelijk des nachts kunt gy een rustïgen, droomloozen nacht doorbrengen, terwyl gij, den heelen dag in kalm huiselijk genoegen thuisblyven- de, des nachts door een akeligen cauche- mar wordt geplaagd, dat gy uit uw slaap met een angstkreet opspringt, de zweetdroppels parelend op uw voorhoofd. Zóo erg nu was het by my gelukkig niet. In mft'n droom zag ik de Groote Markt. Midden daarop, dicht by Louwtje, stond een estrade, bywyze van een tri bune waarop kiezentrekkers en derge- lijken hun waar aan den man trachten te brengen. Op die estrade stond ik, ja zoowaar ik Fidelio, kalm burger van Haarlem, ik stond daar met de eene hand h )h Napoleon I tusschen myn jas, de andere hand op de heup. Gelukkig hem bespottelyk, zoo niet onaaogelyk voor, en hij besloot te trachten haar van die vrees te genezen. Het gelukte hem dit doel te berei ken, volkomener dan hy had verwacht, maar de proef liet een angst by hem achter, waarvan hy zich tot dusverre niet heeft kunnen losmaken en ook nooit zal losmaken. Toen hy op zekeren avond naar huis reed door een deel van het riet niet ver van zyn huis, hoorde hij eea zacht gesis dicht by zijn oor, en toen hy opkeek, zag hy een python zich van een boom tak naar omlaag kronkelen en wegschie ten in het lange gras. Hy was op de antilopenjacht geweest en zijn geweer hing geladen over zyn rug. Hij sprong van zyn angstig geworden paard, en had nog juist den tyd om op de slang te schieten alvorens zy verdween. Ia deze omstandigheden had hij niet kunnen ho pen het dier te treffen. Toevallig trof de kogel de verbinding van den rugge- graat met den kop en doodde het dier onmiddellyk. Het was een mooi exem plaar, en nog geheel ongeschonden be halve op de plaats waar de kogel het had getroffen. Hy nam de slang op, en hing haar over zyn zadel met het doel om haar mee naar huis te nemen. Toen hy onder het ryden nu en dan een blik wierp op de groote, afschuwe lijke slang, die voor hem zich op en neer bewoog en kronkelde alsof zy nog leefde, kwam een mooi denkbeeld bij hem °P' Hy zou dit doode reptiel gebruiken om zijn vrouw van haar vrees voor levende exemplaren te genezen. Hy zou het zoo aanleggen dat zy de slang moest zien in de meening, dat zy leefde, en er van zou ontstellen, dan zou hij haar toonen, dat zij zich slechts door een dood beest schrik had laten aanjagen en zou zy zich schamen over zichzelf en van haar dwaasheid genezen zyn. Om zulk een denkbeeld te koesteren moet men wel dwaas zyn. Toen hy thuis was, nam hij het doode dier met zich in zyn rookkaaar, sloot de deur, en maakte de noo- dige toebereidselen tot de volvoering van zyn plan. Het dier werd zoodanig neerge legd dat het scheen te leven. Het was alsof de python uit het geopende ven ster naar binnen kwam kruipeu. Na dit n te hebben, zocht hy een boek van een der boekenplanken sloeg het open en legde hef geopend op de sofa. Toen hy dit alles had verricht tot zyne groote tevredenheid ontsloot hy de deur en verliet het vertrek, zeer voldaan over zich zelf. Na het middagmaal stak hy een sigaar aan en zat eenigen tyd sfilzwygend te rooken. //Zyt gy ook vermoeid zeide hij eindelijk tot haar met een glimlach. Zy lachte en noemde hem een Iniaard, waarna zy vroeg wat hy wenschfce. tfNiets dan de roman, waarin ik bezig was te lezen. Ik heb het boek in myn kamer laten liggen. Wilt gij zoo goed zyn Het ligt geopend op de sofa." Zy sprong op en sneld© naar de deur. Toen zij daar een oogenblik bleef staan om naar nem om te kyken en den naam van het boek te vragen, bedacht hy hoe lief en bekoorlyk zy was, en voor de eerste maal scheen een flauw begrip van had ik geen kermiskostuum aan, maar een gewone zwarte jas, zwarte das en hooge hoed, als een Nutslezer. De Groote Markt was vol, propvol, ja de menschen konden er niet allemaal een plaatsje krygen. Uit het gat van de Groote Houtstraat, uit de Koningstraat, uit de Smedestraat, drongen ze naar vo ren om een plaatsje te bemachtigen. Wat was er dan toch aan de hand? Een oogenblik dacht ik of ik soms op het schav®t stond, maar er was geen beul noch soldaat te zien, en een blik op Cos ters standbeeld stelde my heelemaal ge rust. „Zon in de stad, waar de boekdruk kunst haar bakermat heeft, in de stad vanwaar dat middel tot verlichting is uitgegaan, zou in die stad nog een mensch kunnen worden terdood ge bracht Bovendien, ik had niets kwaads ge daan. Spoedig genoeg bleek mij, wat ik daar midden op de Markt eigenlyk uit te voeren had. Een heer met een rok aan en een witte das om sprong met een turksche trom in de handen op de tribune naast my en nadat hy daar op een oorverdoovend© manier op gebeukt had, zoodat myn ooren tuitten, riep hy zoo hard hy kon Meneer Fidelio heeft het woord Het woord? Wat had ik te vertellen, Ik staarde in angstige verwachting naar myn dubbelganger op de tribune, die in 't minst niet verlegen scheen en met een stem als een trompet, zoodat het dreun de over de Markt de vergaderde me nigte toesprak i //Geachte aanwezigen, dames en hee- ren, geabonneerden ea lezers van Haar lem's Dagblad!" Watwaren al die duizenden geabon neerden of lezers van de courant, waarin ik myne wekelyksche praatjes schryf? Ik kon mijne ooren niet gelooven. Ja toch, ze hadden allen een witte band om hoed of pet, waarop stond; /,Geabon- neerde (op anderen //lezer") van Haar lem's Dagblad." de ware beteekenis van hetgeen hy ging doen, tot zyne hersenen door fcedrisgeso z/Het doet ©r niets toe", zeide hy half opstaande, „ik zelf zal daarna plot seling van gedachte veranderd© by d® herinnering aan het schitterende plaQj, zweeg by en zy was verdwenen. Hy hoorde hare voetstappen weerklin ken op de matten in de gangen glimlachte in zichzelf. Hy vond, dat de zaak nu amusant begon te worden. Zelfs nu akr- men er aan denkt is het moeielijk om medelijden met hem te hebben. De deur van zyn rookkamer werd ge° opend en weer gesloten, en nog zat hy droomend naar de asch van zyn sigaar te staren en glimlachte. Er verliep een oogenblik, het scheen nog al lang te duren. Met zyn hand waaide hy de gryze rookwolk voor zyn© oogen weg en wachtte. Daarna boord© hy, wat hij verwacht had te hooren - een doordringenden gil. Daarna nog een, en daar hy verwacht had do deur te hooren toeslaan, en vliegende voetstappen in de gang te hooren, bracht deze hem in verwarring en stierf de glimlach weg van zyne lippen. Daarna nog eeD, en nog een, en nog. een, telkens weer een gil. De inlandsche bediende die geruisch- loos door de kamer gleed, legde het voorwerp, dat hy in zyn bacd had neer en begaf zich instictmatig naar de deur. De sehtgenoot sprong op en hield hein tegen. z/Blyf waar gij zyt". zeide hy met heesche stem. z/Het is niets. Uwe meesteres is ont steld, dat is alles. Die dwaasheid moet zij afleeren". Daarna luisterde hy weer en het gillen eindigde in een, zooals het hem voorkwam, gesmoorden lach daarna was het plotseling stil. En in die ademlooze stilte ontkiemde voor de eerste maai van zijn leven de Vrees in zyn gemoed, e A hy en de inlan- soke bediende zagen elkander aan met blikken, die een zonderlinge overeenkomst hadden, en by gemeenschappelijk instinct begaven zy zich naar de plaats, van waar dio stilte haar doodsche kilheid scheen te verspreiden. Toen bij de deur opende zag hy drie gedaantende eerste was de doode py thon, liggende op de plaats waar hij ze had neergelegdde tweede was een le vende python, haar gezellin waarschijn lijk, langzaam langs het doode dier voort- kruipende, de derde was een vormlooze, bloedende gestalte, midden op den vloer. Hy herinnerde zich verder niets meer,, tot dat hy weken daarna zyne oogen op sloeg in een donker hem onbekend ver trek, maar de inlandsche bediende had, alvorens het huis uit te vluchten, gezien dat zijn meester zich op de levende slang wierp, en haar met zyne handen omklem de en toen hy later in gezelschap van anderen de kamer bennendrong, waar zy hem wankelend in hunne armen opvin gen, vonden zij de tweede slang, wien® kop letterlyk van zyn lichaam was ge scheurd. i/Ziedaar de ramp, die het karakter van hem geheel deed veranderen", be sloot Jephson. //Hij vertelde het mij op een avond, toen wy op dek van een stoomboot zaten, op den terugreis van Bombay. Hy verdedigde zich niet. Hij vertelde my de geschiedenis, zooals ik Ik zag er van alle rangen en standen uit de maatschappij. Ilyke dames en heeren, in kostbaar bont, gezeten burgers kleine burgers en werklieden. Maar wat had ik in deze vergadering te doen Mijn tweede ik op de estrade nam met een zwïerigen zwaai den hoed af van kou scheen hy geen hinder te hebben en riep met dezelfde koperen bazuin- stem, waarover ik my al eens verbaasd had //Hebt dank, geachte aanwezigen, dat gy hier hebt willen komen om Fide- lio's Nieuwjaarspeech aan te hooren. Allereerst U Excellentie (daar zag ik zoowaar den heer Commissaris der Konin gin in Noord Holland) en U, Edelacht bare heer Burgemeester van Haarlem Verder U, leden van den Raad en van de Rechtbank, leden van tal van Colle ges en vereenïgingenweest van harte welkom aan deze plaats Uwe Excellentie heeft, ik mag het niet verzwijgen, een oogenblik onze ontevre denheid gaande gemaakt, door onzen ge meente-secretaris weg te nemen en hem tot uw rechterhand te maken. Maar by nader inzien hebben we begrepen, dat het onbillyk was U daarvan een verwyt te maken en dat wy den heer Land aldus zijne promotie niet moesten mis gunnen. Alzoo is Uwe Excellentie voor ons Haarlemmers de sympathieke figuur gebleven, die U altyd voor ons waart!" Hier hield myn dubbelganger op en waarlyk, de goeverneur boog even met een glimlach, die scheen te zeggenwat een brutale snuiter ben je toch!", wat ik eigenlyk ook vond. Maar er kwam nog meer. z/En U, burgemeester," dreunde de trompetstem weer, „u gaat ons als bur gemeester verlaten. Wij gunnen u een ru8tigen, ouden dag. Zes en twintig jaar van ingespannen arbeid geven u daar recht op. Voor ons allen komt de tyd van rust, waarin men zijn plaats moet afstaan aan jongeren. Voor den een komt die tijd vroeg, voor den ander later en U burgemeester, hebt u niette beklagen, dat hy nu voor u gekomen is, op uw 72sten verjaardag I De burgemeester lachte niet, maar mijn dubbelganger, die inmiddels een grooten slok water had genomen, ging onverstoorbaar verder en trompette uit alle macht over de Groote Markt//Le den van den Raad, neemt in 1893 wyze en kloeke besluiten. Praat niet te veel, want dan komt er van handelen niets handelt snel, anders lydt de gemeente schade, Eu wat de gaskwestïe betreft Hy kon niet verder gaan. De toe hoorders schreeuwden door elkander ffwel concessie geen concessie „In hun midden verrees een typisch grys hoofd met aangename trekken en een zwaren knevelhet was de directeur van de gasfabriek, die uitriep; wïk vraag het woord over deze kwestie"" z/En ik wou ©en stuk voorlezen riep de heer Hymans, die dicht by den di recteur stond en een reusachtig stuk pa pier in zyn hand zwaaide. Myn dubbelganger wuifde met de hand. //Debat is niet toegestaantrompette hij, //dat mag in de kiesvereeniging //Vooruitgang" ook niet". Ik zei dan: wat de gaekweatie betreft, behoeven jelui je niet te haasten. De gemeente heeft den tijd nog wel, maar de gasfabriek maakt haast. Welnu, als wij ons nu niet haasten, dan zal de gasfabriek nog. wel beter uit den hoek komen Maar, edelachtbare leden van den Raad, geeft ons gauw een eigen water leiding I Daar hebben we behoefte aan, want ©en groot gedeelte van onze bur gers drinkt nu het slechte zakwater, Laat dat nu eens gaan vóór hef scholen debat. Het onderwys is een goed ding, maar onze gezondheid heeft meer haast." Hier kreeg myn dubbelganger een heer met een mooie pels aan in het oog en bulderde hem toe„U is bleek, meneer. U denkt zeker, dat 1893 een duur jaartje wezen zal. De vermo gensbelasting en de gemeente-inkomsten- bolasting hebben u doen schrikken. Och meneer, dat komt u wel te boven. Er, staan nullen genoeg achter het cijfer van uw inkomen. En waf u meer betalen zal, komt ten goede aan den man die naast u staaf, dat is er een, die met hard werken zyn koBt moet verdienen en alles wat hy verdient, noodig heeft." Hier begon een troepje jonge lui t© tieren dat het een aard had. „Weg met die hooge belastingen, een mensch houdt tegenwoordig geen cent meer over en van trouwen is geen sprake, dat is te duur //Stiltegalmde myn dubbelganger, ffniet de belastingen die jelui opgelegd worden, maar de belasting, die je jezelven oplegt, maakt dat je niet sparen en niet trouwen kunt. Iedereen moet tegen woordig naar de sociëteit en de komedie, iedereen doet aan sport en wil zomer® eea reisje maken. Zet de tering naar dé; nering I" Daarop volgde een ontzettend la waai. Van alle kanten staken jonge lieden de hoofden boven de men» schenmassa uit. Dikke wandelstok ken werden gezwaaid in geelgehand- schoende vingers en het werd zoo'n ge weldig gedrang, dat den burgemeester tot den commissaris van politie rieps «Waar zyn toch de agenten?" //Niet by de hand," antwoordde de commis saris, //met dat handjevol poiitie-mannea kan ik de heele stad niet bewaken." Toen begreep ik er niets meer van. Do leden van den Raad reden weg op hunne stokpaarden, twee huzaren, die met stompe sabels de orde wilden handhaven, werden gejonast* Myn dubbelganger op de estrade dronk van agitatie de heele waterkaraf leeg. De menigte bestormde de estrade om hem in gejuich rond te dragen, maar opeens nam hy een geweldigen sprong over de hoofden van de menschen heen enik werd wakker, op den grond liggende, naast myn lödekant, met een gevoel van droogte in myn keel van het schreeuwen en een hevige pyn in myn ribben door den val. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 6