HAAlUMMEIl HALLETJES.
Uit het tngehclu
Op zekeren avond zat ik met eenige
vrienden gezellig bijeen. Wy voerden een
levendig gesprek over verschillende on
derwerpen, ernstige en minder ernstige,
belangrijke en niet belangrijke. Zoo spra
ken wy o. a. ook over de verbazende
veranderingen j, welke door den invloed
van de een of andere geheartenis kan
nen plaats hebben in het karakter, de
manieren en het uiterlijk van sommige
menschen. Voorbeelden werden aange
haald en breedvoerig besproken. Een der
aanwezigen besprak onder meer het ge
val van een kennis van hem, een man
die een dronkaard was en bleef, niet
tuit zwakheid, maar omdat hy het zoo
wilde. Als zyne vrienden hem wezen op
hel verfoeielyke van zyn ondeugd, dan
gaf hy steeds ten antwoord dat zij zich
met hunne eigen zakem moesten bemoei
en. Als hij voor zich zelf een reden vond
om zich niet aan drank te buiten te gaan
dan zou hy het drinken laten. Alvorens
dlfc gebeurde zou hy zich steeds bedrin
ken. Hy gaf zich dan ook geheel aan
den drank over en naar men zeide ging
hy tien jaar achtereen nooit nuchter te
bed. Toen kwam er een dag, dat hy een
feden had om zich niet meer aan drank
te buiten te gaan. Hy deed geen belofte
©n zwoer geen eed, maar zeide
„Ik zal geen druppel sterken drank
meer over myne lippen doen komen/
©n zes-en-twintig jaar achtereen hield hy
zyn woord.
Toen wy na verscheidene gevallen
meer te hebben besproken, aan onzen
vriend Jephson vroegen of ook hy een
voorbeeld wist, dat iemands karakter kan
veranderen, antwoordde hij
#Ja, ik heb een man gekend wiens
karakter naar my voorkwam geheel ver
anderde door een gebeurtenis, die hem
overkwam. De verandering was treffend."
Wij verzochten hem om ons dit geval
mede te deelen aan welk verzoek hy vol
deed.
#Hy was een vriend van een neef van
say»'' begon Jephson, //met wien ik dik-
wyïs in aanraking kwam toen ik nog
in dienst was. Toen ik hem voor den
laasten keer ontmoettewas hij een
jonge man van zes,en-twintig jaar, sterk
naar lichaam en geest, stroef en ern
stig van karakter, zoodat degenen, die
van hem hielden dat gebiedend, en de
genen, die hem niet mochten ljjden, en
hun aantal was veel grooter, zyn karak
ter als tyranniek bestempelden. Toen ik
hem drie jaar later terug zag, was hy
®en oud man van negen-en-fcwintig jaar,
vriendelijk en toegeeflyk of liever zwak,
wantrouwend op zich zelf en op over
dreven wijze schroomvallig jegens ande
ren. Vroeger kon men zyn toorn zeer
gemakkelyk en dik wy Is opwekken. Sedert
de verandering, waarvan ik spreek, met
hem had plaats gevonden, heb ik slechts
eenmaal een schaduw van toorn op zyn
gelaat zien rusten, en ik geloof dat ik de
©enige persoon ben die dat verschyn&el
©oit heeft gezien. Op eene wandeling
kwamen wij op zekeren dag een ruwen
jongen tegen, die een klein kind deed
schrikken door schijnbaar een hond op
het kind af te jagen. Hij greep den jongen
vast m©6 ©en yzeren vuist, zoodat hij
byna op den grond sloeg en deelde hem
eene bestraffing mede die my veel te ge=
streng toescheen in verband met de mis
daad.
Toen hy zich weer bij my
sprak ik er hem over aan.
//Ja," antwoordde hy verontschuldigend
wik geloof wel dat ik een strenge rech
ter ben voor sommige verkeerdheden."
En daar ik wist welke gebeurtenis hem
daarbij door het hoofd speelde, zeide ik
niets meer.
,/Hij was de jongste deelgenoot in oen
groote firma in de City die in thee han
delde. Op het kantoor is Londen was er
niet veel voor hem te doeD, en toen de
firma in het bezit kwam van een thee
plantage in het zuidelyk deel van En-
gelech Indie, waarop zy hypotheek had,
kwamen de deelgenooten overeen
dat hij door het bestuur zou houden.
Dit plan viel buitengewoon in zijn smaak.
Hy w*s een man in ieder opzicht ge
schikt om eene ruwe levenswyze te heb
ben om aanzienlyke niet Ie verachten
moeielykheden ea gevaren te trotseeren,
en om het toezicht te houden over een
klein leger van inboorlingen, die beter
met gestrengheid dan met zachtheid kon
den worden geregeerd. Zulk een levens
wyze, waarby vastberadenheid en flink
handelend optreden noodzakelyk wareD,
zou .hem, den forschen man, meer genot
en voldoening verschaffen dan hij ooit
hoopte te vinden te midden van de be
schaafde wereld.
wSlechts een zaak was er, die een ge
gronde reden opleverde oaa hem van deze
schikking te doen terughouden ea dat
was zyne vrouw. Zy was een tenger,
zwak meisje, die hy had gehuwd, onder
den invloed van die instinctmatige aan
trekking die bestaat tusschen tegenstel
lingen, ©a welke do natuur om haar
evenwicht te bewaren ons in het hart
heeft gelegd een verlegen vrouwtje
met smeekende oogen, een van die vrou
wen, voor wie de dood minder vrees©-
lijk is dan het gevaar en die haar lot
moediger durven inzien dan de aDgst.
Van zulke vrouwen weet men, dat
zij gillende voor een muis wegloopen,
en tegelijk haar martelaarschap met
heldenmoed dragen. Zy kunnen even
min hare zenuwen bedwingen om geen
angst te gevoelen dan een populier zyne
bladeren kan beletten zich door den wind
te laten bewegen,
z/Datzy totaal ongeschikt was voor en zich
diep rampzalig zou gevoelen in de omge
ving, waartoe het aannemen van die posi
tie haar zou veroordeelen, zou hem zeer
spoedig in gedachte zijn gekomen ais hy
maar een oogenblik by zich zelf had wil
len overwegen hoe zy het plan wel zou
vinden. Om een zaak uit een ander oog
punt dan het zyne te beschouwen was
echter zyne gewoonte niet. Dat hy haar
op zyn manier hartstochtelyk liefhad, als
eeo voorwerp dat hem toebehoorde,
was aan geen twyf'el onderhevig, maar het
was met die liefde, welke zulke mannen
koesteren voor den hond dien zy kannen
trappen, het paard dat zy met zweepsla
gen kunnen aansporen- Het kwam geen
oogenblik by hem op om haar over dit
onderwerp te raadplegen. Hy deelde haar
op zekeren dag zyn besluit mee en wan
neer zy onder zeil zouden gaan,
en overhandigde haar een cheque voor
een flink bedrag en zeide daarby dat zij
alles wat zij noodig kon hebben daarvoor
moest koopen en het hem moest laten
weten als zy nog meer noodig haden
zy, die hem liefhad met een trouw, als
van een hond, hetgeen niet goed op zyn
karakter werkte, zette hare groote oogen
nog wat wijder open, maar zeide niets.
Z ij dacht echter zeer dikwijls over de
verandering die er voor haar zou komen
en als niemand in hare nabyheid was
dan schreide zij zachtjeshoorde zy dan
zijn voetstappen, fluks waren alle sporen
van tranen weggewischt en ging zy naar
beneden hem met een glimlach tegemoet,
#In hunne nieuwe levensomstandighe
den nu werd hare verlegenheid en ze
nuwachtigheid, tot dusverre niets dan een
bron van spotternij geweest zijnde, voor
haar man een bron van kwelling. Eene
vrouw, die niet in staat scheen om een
kreet in te houden als zij zich omkeerde
eu in de duisternis een paar glinterende
oogen in een somber gelaat, haar zag
aanstaren, die in staat was om zich van
haar paard te laten vallen uit vrees van
het geluid te hooren van een verscheu
rend dier, dat op een myl afstand zijn
aanwezigheid door gebrul aankondigde,
en die rood en wit werd van angst alleen
bij het zien van een slang, was geen
geschikt gezelschap voor een man, die in
de nabijheid woonde, van de jungles
in Indie.
//Hij zelf kende geen vrees, en kon
daarvan den oorsprong niet begrijpen,
Volgens hem was het slechts inbeelding,
Hij koesterde het bekrompen denkbeeld,
eigen aan mannen van zijn geaardheid,
dat vrouwen zaauwachtigheii voorwen
den, omdat zij van meening zijn, dat het
haar goed staaf, en dat als men haar
maar kon overtuigen van de dwaasheid
er van, zij geneigd zouden zijn om het
af te leeren, zooais men gemaaktheid in
zijn stem afleert. Een man, die er zich,
zooals hy, op beroemde, dat hy kennis
had van paarden mocht, naar men zou
denken, een ander begrip omtrent het
karakter van zenuwachtigheid hebben
opgevat, die slechts eene kwestie van
gemoedsaard is. Hy was echter in menig
opzicht een dwaas.
Wat hem het bespottelykst voorkwam
was haar afschuw voor slangen. Voor
hem had een dier dat op zyn buik voort-
kruipt niet meer weerzinwekkends dan
een dier dat zich op zyne pooten voort
beweegt, want hy wist dat men in den regel
van eerstgenoemde soort minder gevaar
heeft t® duchten. Een reptiel ontsnapt
steeds gaarne aan de menschen. Als het
niet wordt aangevallen of verschrikt, zal
hef niemand kwaad doen. De meeste
mensehen zyn tevreden met de kennis
van dit feit in de natuurlyke historie aan
de ervaring van anderen te ontleenen,
Hy had er zelf de proef mee genomen,
Zyn bediende een oud sergeant by de
dragonders, heeft mij vert ld dat hy hem
eens heeft zien stilstaan, met zijn gelaat
zes duim verwijderd van dea kop van
een gevaarlyke cobra en het dier stond
aan te staren, door zyn oogglas, terwyl
het zich al kronkelend van hem verwy-
derde, hoewel hy wist, dat een enkel©
aanraking van diens angel hem een dood
zou aanbrengen, waarvoor niets hem kon
behoeden. Dat een redelyk wezen angst
afschuw, doodsangst kon gevoelen voor
zulke onnoozele, onschuldige dieren kwam
Ssa ïatardagaYondpraatjs.
CLLV.
In den nacht van Zondag op Maan
dag heb ik gedroomd. Gedroomd, zoo
dat ik met een schok wakker schrikte
in den nacht en dat alleen het zachte
maanlicht dat door de ramen van mijne
kamer scheen, my koa bedaren.
't Was toch een kalme dag geweest.
De verplichte Nieuwjaarsvisites, die ik
een paar jaar geleden al tot visitekaar
tjes ingekrompen had, welke visitekaar
tjes ik op hunne beurt weer had vervan
gen door die gemakkelijke advertentiëu,
waarvoor de uitgever van dit blad zyne
kolommen openstelde die Nieuwjaars
visites hadden my dus niet kunnen ver.
moeien of overspannen. Integendeel, ik
had met myn gezin getracht den Nieuw
jaarsdag zooveel mogelyk door te bren
gen als een gewonen Zondag en was daar
ook vrijwel in geslaagd.
En tóch droomde ik. Ja, waarom
droomt eigenlyk een mensch. Neem deel
aan een vermoeienden picnic, treed voor
de eerste maal in het publiek op, vraag
een meisje ten huwelijk des nachts
kunt gy een rustïgen, droomloozen nacht
doorbrengen, terwyl gij, den heelen dag
in kalm huiselijk genoegen thuisblyven-
de, des nachts door een akeligen cauche-
mar wordt geplaagd, dat gy uit uw
slaap met een angstkreet opspringt, de
zweetdroppels parelend op uw voorhoofd.
Zóo erg nu was het by my gelukkig
niet. In mft'n droom zag ik de Groote
Markt. Midden daarop, dicht by Louwtje,
stond een estrade, bywyze van een tri
bune waarop kiezentrekkers en derge-
lijken hun waar aan den man trachten
te brengen. Op die estrade stond
ik, ja zoowaar ik Fidelio, kalm burger
van Haarlem, ik stond daar met de eene
hand h )h Napoleon I tusschen myn jas,
de andere hand op de heup. Gelukkig
hem bespottelyk, zoo niet onaaogelyk
voor, en hij besloot te trachten haar
van die vrees te genezen.
Het gelukte hem dit doel te berei
ken, volkomener dan hy had verwacht,
maar de proef liet een angst by hem
achter, waarvan hy zich tot dusverre
niet heeft kunnen losmaken en ook nooit
zal losmaken.
Toen hy op zekeren avond naar huis
reed door een deel van het riet niet ver
van zyn huis, hoorde hij eea zacht gesis
dicht by zijn oor, en toen hy opkeek,
zag hy een python zich van een boom
tak naar omlaag kronkelen en wegschie
ten in het lange gras. Hy was op de
antilopenjacht geweest en zijn geweer
hing geladen over zyn rug. Hij sprong
van zyn angstig geworden paard, en had
nog juist den tyd om op de slang te
schieten alvorens zy verdween. Ia deze
omstandigheden had hij niet kunnen ho
pen het dier te treffen. Toevallig trof
de kogel de verbinding van den rugge-
graat met den kop en doodde het dier
onmiddellyk. Het was een mooi exem
plaar, en nog geheel ongeschonden be
halve op de plaats waar de kogel het had
getroffen. Hy nam de slang op, en hing
haar over zyn zadel met het doel om
haar mee naar huis te nemen.
Toen hy onder het ryden nu en dan
een blik wierp op de groote, afschuwe
lijke slang, die voor hem zich op en
neer bewoog en kronkelde alsof zy nog
leefde, kwam een mooi denkbeeld bij hem
°P'
Hy zou dit doode reptiel gebruiken
om zijn vrouw van haar vrees voor
levende exemplaren te genezen. Hy
zou het zoo aanleggen dat zy de
slang moest zien in de meening, dat zy
leefde, en er van zou ontstellen, dan zou
hij haar toonen, dat zij zich slechts door een
dood beest schrik had laten aanjagen en
zou zy zich schamen over zichzelf en
van haar dwaasheid genezen zyn. Om
zulk een denkbeeld te koesteren moet
men wel dwaas zyn.
Toen hy thuis was, nam hij het
doode dier met zich in zyn rookkaaar,
sloot de deur, en maakte de noo-
dige toebereidselen tot de volvoering van
zyn plan. Het dier werd zoodanig neerge
legd dat het scheen te leven. Het was
alsof de python uit het geopende ven
ster naar binnen kwam kruipeu. Na dit
n te hebben, zocht hy een boek
van een der boekenplanken sloeg het
open en legde hef geopend op de sofa.
Toen hy dit alles had verricht tot zyne
groote tevredenheid ontsloot hy de deur
en verliet het vertrek, zeer voldaan over
zich zelf.
Na het middagmaal stak hy een sigaar
aan en zat eenigen tyd sfilzwygend te
rooken.
//Zyt gy ook vermoeid zeide hij
eindelijk tot haar met een glimlach.
Zy lachte en noemde hem een Iniaard,
waarna zy vroeg wat hy wenschfce.
tfNiets dan de roman, waarin ik bezig
was te lezen. Ik heb het boek in myn
kamer laten liggen. Wilt gij zoo goed
zyn Het ligt geopend op de sofa."
Zy sprong op en sneld© naar de deur.
Toen zij daar een oogenblik bleef staan
om naar nem om te kyken en den naam
van het boek te vragen, bedacht hy hoe
lief en bekoorlyk zy was, en voor de
eerste maal scheen een flauw begrip van
had ik geen kermiskostuum aan, maar
een gewone zwarte jas, zwarte das en
hooge hoed, als een Nutslezer.
De Groote Markt was vol, propvol,
ja de menschen konden er niet allemaal
een plaatsje krygen. Uit het gat van de
Groote Houtstraat, uit de Koningstraat,
uit de Smedestraat, drongen ze naar vo
ren om een plaatsje te bemachtigen. Wat
was er dan toch aan de hand? Een
oogenblik dacht ik of ik soms op het
schav®t stond, maar er was geen beul
noch soldaat te zien, en een blik op Cos
ters standbeeld stelde my heelemaal ge
rust.
„Zon in de stad, waar de boekdruk
kunst haar bakermat heeft, in de stad
vanwaar dat middel tot verlichting is
uitgegaan, zou in die stad nog een
mensch kunnen worden terdood ge
bracht
Bovendien, ik had niets kwaads ge
daan. Spoedig genoeg bleek mij, wat ik
daar midden op de Markt eigenlyk uit
te voeren had. Een heer met een rok
aan en een witte das om sprong met
een turksche trom in de handen op de
tribune naast my en nadat hy daar op
een oorverdoovend© manier op gebeukt
had, zoodat myn ooren tuitten, riep hy
zoo hard hy kon Meneer Fidelio heeft
het woord
Het woord? Wat had ik te vertellen,
Ik staarde in angstige verwachting naar
myn dubbelganger op de tribune, die in
't minst niet verlegen scheen en met een
stem als een trompet, zoodat het dreun
de over de Markt de vergaderde me
nigte toesprak i
//Geachte aanwezigen, dames en hee-
ren, geabonneerden ea lezers van Haar
lem's Dagblad!"
Watwaren al die duizenden geabon
neerden of lezers van de courant, waarin
ik myne wekelyksche praatjes schryf?
Ik kon mijne ooren niet gelooven. Ja
toch, ze hadden allen een witte band om
hoed of pet, waarop stond; /,Geabon-
neerde (op anderen //lezer") van Haar
lem's Dagblad."
de ware beteekenis van hetgeen hy ging
doen, tot zyne hersenen door fcedrisgeso
z/Het doet ©r niets toe", zeide hy half
opstaande, „ik zelf zal daarna plot
seling van gedachte veranderd© by d®
herinnering aan het schitterende plaQj,
zweeg by en zy was verdwenen.
Hy hoorde hare voetstappen weerklin
ken op de matten in de gangen glimlachte
in zichzelf. Hy vond, dat de zaak nu
amusant begon te worden. Zelfs nu akr-
men er aan denkt is het moeielijk om
medelijden met hem te hebben.
De deur van zyn rookkamer werd ge°
opend en weer gesloten, en nog zat hy
droomend naar de asch van zyn sigaar
te staren en glimlachte.
Er verliep een oogenblik, het scheen
nog al lang te duren. Met zyn hand
waaide hy de gryze rookwolk voor zyn©
oogen weg en wachtte. Daarna boord©
hy, wat hij verwacht had te hooren -
een doordringenden gil. Daarna nog een,
en daar hy verwacht had do deur te
hooren toeslaan, en vliegende voetstappen
in de gang te hooren, bracht deze hem
in verwarring en stierf de glimlach weg
van zyne lippen.
Daarna nog eeD, en nog een, en nog.
een, telkens weer een gil.
De inlandsche bediende die geruisch-
loos door de kamer gleed, legde het
voorwerp, dat hy in zyn bacd had neer en
begaf zich instictmatig naar de deur.
De sehtgenoot sprong op en hield hein
tegen.
z/Blyf waar gij zyt". zeide hy met
heesche stem.
z/Het is niets. Uwe meesteres is ont
steld, dat is alles. Die dwaasheid moet
zij afleeren". Daarna luisterde hy weer
en het gillen eindigde in een, zooals het
hem voorkwam, gesmoorden lach daarna
was het plotseling stil.
En in die ademlooze stilte ontkiemde
voor de eerste maai van zijn leven de
Vrees in zyn gemoed, e A hy en de inlan-
soke bediende zagen elkander aan met
blikken, die een zonderlinge overeenkomst
hadden, en by gemeenschappelijk instinct
begaven zy zich naar de plaats, van waar
dio stilte haar doodsche kilheid scheen
te verspreiden.
Toen bij de deur opende zag hy drie
gedaantende eerste was de doode py
thon, liggende op de plaats waar hij ze
had neergelegdde tweede was een le
vende python, haar gezellin waarschijn
lijk, langzaam langs het doode dier voort-
kruipende, de derde was een vormlooze,
bloedende gestalte, midden op den vloer.
Hy herinnerde zich verder niets meer,,
tot dat hy weken daarna zyne oogen op
sloeg in een donker hem onbekend ver
trek, maar de inlandsche bediende had,
alvorens het huis uit te vluchten, gezien
dat zijn meester zich op de levende slang
wierp, en haar met zyne handen omklem
de en toen hy later in gezelschap van
anderen de kamer bennendrong, waar zy
hem wankelend in hunne armen opvin
gen, vonden zij de tweede slang, wien®
kop letterlyk van zyn lichaam was ge
scheurd.
i/Ziedaar de ramp, die het karakter
van hem geheel deed veranderen", be
sloot Jephson. //Hij vertelde het mij op
een avond, toen wy op dek van een
stoomboot zaten, op den terugreis van
Bombay. Hy verdedigde zich niet. Hij
vertelde my de geschiedenis, zooals ik
Ik zag er van alle rangen en standen
uit de maatschappij. Ilyke dames en
heeren, in kostbaar bont, gezeten burgers
kleine burgers en werklieden.
Maar wat had ik in deze vergadering
te doen
Mijn tweede ik op de estrade nam
met een zwïerigen zwaai den hoed af
van kou scheen hy geen hinder te hebben
en riep met dezelfde koperen bazuin-
stem, waarover ik my al eens verbaasd
had //Hebt dank, geachte aanwezigen,
dat gy hier hebt willen komen om Fide-
lio's Nieuwjaarspeech aan te hooren.
Allereerst U Excellentie (daar zag ik
zoowaar den heer Commissaris der Konin
gin in Noord Holland) en U, Edelacht
bare heer Burgemeester van Haarlem
Verder U, leden van den Raad en van
de Rechtbank, leden van tal van Colle
ges en vereenïgingenweest van harte
welkom aan deze plaats
Uwe Excellentie heeft, ik mag het niet
verzwijgen, een oogenblik onze ontevre
denheid gaande gemaakt, door onzen ge
meente-secretaris weg te nemen en hem
tot uw rechterhand te maken. Maar by
nader inzien hebben we begrepen, dat
het onbillyk was U daarvan een verwyt
te maken en dat wy den heer Land
aldus zijne promotie niet moesten mis
gunnen. Alzoo is Uwe Excellentie voor
ons Haarlemmers de sympathieke figuur
gebleven, die U altyd voor ons waart!"
Hier hield myn dubbelganger op en
waarlyk, de goeverneur boog even met
een glimlach, die scheen te zeggenwat
een brutale snuiter ben je toch!", wat
ik eigenlyk ook vond. Maar er kwam
nog meer.
z/En U, burgemeester," dreunde de
trompetstem weer, „u gaat ons als bur
gemeester verlaten. Wij gunnen u een
ru8tigen, ouden dag. Zes en twintig jaar
van ingespannen arbeid geven u daar
recht op. Voor ons allen komt de tyd
van rust, waarin men zijn plaats moet
afstaan aan jongeren. Voor den een
komt die tijd vroeg, voor den ander
later en U burgemeester, hebt u niette
beklagen, dat hy nu voor u gekomen is,
op uw 72sten verjaardag I
De burgemeester lachte niet, maar
mijn dubbelganger, die inmiddels een
grooten slok water had genomen, ging
onverstoorbaar verder en trompette uit
alle macht over de Groote Markt//Le
den van den Raad, neemt in 1893 wyze
en kloeke besluiten. Praat niet te veel,
want dan komt er van handelen niets
handelt snel, anders lydt de gemeente
schade, Eu wat de gaskwestïe betreft
Hy kon niet verder gaan. De toe
hoorders schreeuwden door elkander
ffwel concessie geen concessie „In hun
midden verrees een typisch grys hoofd
met aangename trekken en een zwaren
knevelhet was de directeur van de
gasfabriek, die uitriep; wïk vraag het
woord over deze kwestie""
z/En ik wou ©en stuk voorlezen riep
de heer Hymans, die dicht by den di
recteur stond en een reusachtig stuk pa
pier in zyn hand zwaaide.
Myn dubbelganger wuifde met de hand.
//Debat is niet toegestaantrompette
hij, //dat mag in de kiesvereeniging
//Vooruitgang" ook niet". Ik zei dan:
wat de gaekweatie betreft, behoeven jelui
je niet te haasten. De gemeente heeft
den tijd nog wel, maar de gasfabriek
maakt haast. Welnu, als wij ons nu niet
haasten, dan zal de gasfabriek nog. wel
beter uit den hoek komen
Maar, edelachtbare leden van den
Raad, geeft ons gauw een eigen water
leiding I Daar hebben we behoefte aan,
want ©en groot gedeelte van onze bur
gers drinkt nu het slechte zakwater,
Laat dat nu eens gaan vóór hef scholen
debat. Het onderwys is een goed ding,
maar onze gezondheid heeft meer haast."
Hier kreeg myn dubbelganger een
heer met een mooie pels aan in het
oog en bulderde hem toe„U is
bleek, meneer. U denkt zeker, dat 1893
een duur jaartje wezen zal. De vermo
gensbelasting en de gemeente-inkomsten-
bolasting hebben u doen schrikken. Och
meneer, dat komt u wel te boven. Er,
staan nullen genoeg achter het cijfer van
uw inkomen. En waf u meer betalen
zal, komt ten goede aan den man die
naast u staaf, dat is er een, die met
hard werken zyn koBt moet verdienen
en alles wat hy verdient, noodig heeft."
Hier begon een troepje jonge lui t©
tieren dat het een aard had. „Weg met
die hooge belastingen, een mensch houdt
tegenwoordig geen cent meer over en
van trouwen is geen sprake, dat is te
duur
//Stiltegalmde myn dubbelganger,
ffniet de belastingen die jelui opgelegd
worden, maar de belasting, die je jezelven
oplegt, maakt dat je niet sparen en niet
trouwen kunt. Iedereen moet tegen
woordig naar de sociëteit en de komedie,
iedereen doet aan sport en wil zomer®
eea reisje maken. Zet de tering naar dé;
nering I"
Daarop volgde een ontzettend la
waai. Van alle kanten staken jonge
lieden de hoofden boven de men»
schenmassa uit. Dikke wandelstok
ken werden gezwaaid in geelgehand-
schoende vingers en het werd zoo'n ge
weldig gedrang, dat den burgemeester
tot den commissaris van politie rieps
«Waar zyn toch de agenten?" //Niet
by de hand," antwoordde de commis
saris, //met dat handjevol poiitie-mannea
kan ik de heele stad niet bewaken."
Toen begreep ik er niets meer van.
Do leden van den Raad reden weg op
hunne stokpaarden, twee huzaren, die
met stompe sabels de orde wilden
handhaven, werden gejonast* Myn
dubbelganger op de estrade dronk
van agitatie de heele waterkaraf leeg.
De menigte bestormde de estrade om
hem in gejuich rond te dragen, maar
opeens nam hy een geweldigen sprong
over de hoofden van de menschen heen
enik werd wakker, op den grond
liggende, naast myn lödekant, met een
gevoel van droogte in myn keel van het
schreeuwen en een hevige pyn in myn
ribben door den val.
FIDELIO.