CONNORS. „Connors," had de luitenant gezegd in ban gedenkwaardig gesprek, „heb je nooit iemaud gekend die belang stelde in alles wat je deedt, die bly over je geluk en bedroefd over je ongeluk wezen kon „Neen, luitenant," had de oppasser geantwoord, /.vrienden heb ik niet gehad. Die krijg ik niet gauw, vroeger had ik een kameraad in Chicago, maar ot ik in moeite was kon hem niet schelen De luitenant keek peinzend naar een photographic op zijn schrijftafel. „Ik heb een dochtertje in St. Paul, dat naar ik hoop spoedig hier bomen zal. Ik wil tfaar later aan haar vader doen denkon alB aan een eerlijk soldaat en wanneer ik een heldendaad wilde doen, zou ik het grooteudeels verrichten om haar, wanneer zy oader is, trotsch te doen zijn op mij. //Kjjk, Connors, jij moest er ook wat meer aan denken, anderen menschen die je genegen zijn, een genoegen te doen. Ik stel belang in je en ik weet, dat je veel te veel drinkt. Liat dat, Connors en word een terme kerel, je zult in m\j een vriend vinden J" Connors had een raar gevoel in zyn keel gekregen en gestameld: ,/dank u", maar sinds dien dag was hij niet meer dronken geweest. Het was een eenzame garnizoensplaats vlak bij het gebied van de wildste Indi anen, met wie voortdurend slag moest worden geleverd. Voor Connors evenwel was geen plek te afgelegen. Tien jaar geleden had hy in een kroeg te Chicago een man, met wien hjj twist kreeg, doodgeschoten en hoewel hij zou kunnen aanvoeren, dat hij in zelfverdediging had gehandeld, was het zeer te betwijfelen of men hem wel zou gelooven, vooral ook omdat hij juist niet zoo gunstig bekend stond. Soms had hij wel gewild, dat hij ge dood was, inplaats van de ander, zó) zwaar kon hem soms de gedachte aan het eentonige leven en aan het gemis van elk voornitzicht, neerdrukken. Sedert de luitenant met hem gespro ken had en vooral sinds de komst van diens dochtertje, was hij veel opgewek ter gewbrdeu. Er was tusschen hem on het kind een groote vriendschap ontstaan. Samen wandelden zij in en om het fort en wanneer er oefeningen werden ge houden, moest Connors haar alles uit leggen. Zelfs zijn lomp, groot paard had vriendschap met haar gesloten en hin nikte van vreugde, als het haar zag aan komen.. Op zekeren dag zat de oppasser wer keloos op een bank, toen de kleine plot seling op hem toesnelde, blootshoofds en de prachtige bruine haren golvende in den wi d- Hare oogen waren nat van tranen en terwijl zy Connors een handje gaf, zei ze met een bevend stommetje «Connors, de soldaten trekken uit jom met de Indianen te vechten. Papa moet ook mee, ze zullen hem zeker doodschie ten l" Snikkend verborg zy het hoofdje in zjjn jas. Conners was er verlegen mee hij had nog nooit iemand getroost od wist niet, hoe hy dat moest aanleggen In het fort heerschte intuaschen plotse ling groote bedrijvigheid. Officieren lie- pen haastig naar het hoofdkwartier, het paard van een pas aangekomen boodschap per dampte tusschen groepjes soldaten, die elkaar vroegen wat or gebeuren zou. „Schrei niet, jongejuffrouw", zei Con nors. „Doodschieten? Och kom, de Indianen zijn veel te laf. Als wy maar naar hen wijzen, zóo, dan gaan ze al aan de haal!" „Toe Connors," Z6i het meisje, „be loof mij, dat je op papa zalc passen en goed op hem letten." „Zeker," zei de oppasser. „Zie je, dan ben ik veel geruster, als ik dat weet!" „Ik beloof het u, wees maar niet bang. In een paar dagen zijn we weer terug." „Connora", zei het kind, in eeo op welling van kinderlijke dankbaarheid,1 „je bent zoo goed „tk goed!" bromde de soldaat, toen hij opstond en naar het (ore ging. Vier dagen later kon men midden in de prairie eeu tiental officieren met vijf honderd man gekampeerd vinden. Het was de troep, die uitgetrokken was, verminderd met vyf man, die reeds den dood hadden gevonden. En in welk een positie waren zij. Door valsche berichten over 's vyands afwezigheid in een ravyn gelokt, hadden zij plotseling het vreese.yk gehuil van de Indianen rondom zich gehoord ea boven de randen van de rotsen verschenen aan alle kanten de roode krijgers, doodend lood toezendende aan de soldaten. Er was geen denken aan, om de nauwe opening van het ravijn te forceeren. Als muizen zouden de soldaten doodgeschoten zijn. Er was maar eeu middel, zich zoogoed mogelijk verschansen en dan trachten bericht naar het fort te zenden om hnlp. Achter rotsblokken gehurkt, bespied den de mannen de rotsen boven hunne hoofden. Nu en dan kwam er eeu ge daante voor den dag, dan werd een ge weer afgeschoten en antwoordde men van uit het ravijn. Gelukkig was er een beekje ia het ravijn, maar men kon ieder oogenblik verwachten dat de Indianen het zouden afdammen en aldus de dorst hun toestand nog zou verergeren. De voorraad voedsel was ge ring, meer daa voor een dag droeg men niet by zich. De luitenant achter een rotsblok ge zeten, staarde droevig voor zich uit. Hij dacht erover, dat hjj zijn dochtertje nooit weer zou zien. Blijkbaar zouden de In dianen aanvallen, zoodra zy versterking hadden gekregen en het was duidelijk, dat dan geen man uit het ravyn zou ontkomen. Dat er vóór dien tijd hulp uit het fort zou wezen, was niet denkbaar. De In dianen zouden wel toezien dat geen der gevangenen uit den val ontsnapte. De eenige troost was, dat de Indianen het later dubbel en dwars zouden ontgelden. Het regiment zou den dood van de mak kers niet ongewroken laten. Connors stond een paar pas verder naast zekeren Jim. Hij had opgemerkt, dat aan het dichtstbegroeide deel van de rotsen de vijanden het minst talryk wa ren. De gedachte kwam bij hem op om te trachten, aan die zyde te ontkomen en hnlp to gaan halen in het fort. Waarschijnlijk zou hy wel worden dood geschoten, maar in elk geval was er een kansje en hij wilde dat wel wagen. „Luister eens Jim," zei hy tot zyn buurman. Jim boog zich voorover, maar gaf zich reeds daardoor bloot. Drie schoten knal den tegelyk en Jim viel neer, dood. Een oogenblik beschouwde Connors het lyk, met ontzetting, toen balde hy de vuisten naar den vyand en sprong op. Achter de rotsblokken om sloop hy voorzichtig naar da begroeide zijde en de laarzen uitschoppende, klom hij naar boven tus schen struiken en kreupelhout. Men had te veel met het lijk te doen om op Connors te letten en was dan ook zeer verbaasd, toen een oogenblik later boven op de rotsen door de Indianen werd gegild en in een andere richting dan het ravijn, werd geschoten. Connors was, boven gekomen, pijlsnel langs een groepje Indianen gesneld. Voor hem stonden eenige paarden, on- ld, te grazen. Daarheen zette hy koers. De kogels floten hem om de ooien en het duivelachtig getier van de Rood huiden prikkelde hem tot grooter spoed. Op een poney te springen (hy kende de snelheid van het iniaadsche paardenras) was het werk van een oogenblik, en een seconde later vloog hy als een wervel wind de prairie ia, achtervolgd door twintig vyanden. Ze haalden hem niet in, maar toen Connors geene vervolgers meer achter zich hoorde, gevoelde hy dat zyn schoa- der brandde als vuur. Zyn uniform was overvloedig bevlekt met zijn bloed. Hij schrikte ervau. Twaalf uur moest hy ryden voor hij by het fort kwam. Het paard zou er hem wel brengen, maar zou hyzeif het zoover uithouden. Eea haastig verband bedwong eenigszins de bloeduitstorting en toeo weer opstijgende, klemde de soldaat de tanden op elkaar en riep„Ik zal er komea de kleine meid rekent er op!" De dolle ritHet woestijnpaardje scheen te vliegen in on vermoeiden draf. Nu en dan liet Connors het een oogen blik grazen of een teug drinken uit een beekje. Dan ging het weer met nieuwe snelheid voort. Na een rit van dertien uur kwamen ros en ruiter in het fort, het paard stervend van vermoeidheid, de ruiter in niet veel beteren toestand. Vóór hy in zwym viel, had Connors nog de kracht om te zeg gen hoe de toestand van de kameraden was en geen tien miouten later dreunde de grond van de paardenhoeven der ver trekkende hulptroep. knarsende op de tanden en vastbesloten hun leven zoo duur mogelijk te verkoo- pen. Daar klonk een gil, een woeste oorlogskreet uit den hoop Roodhuiden de soldaten legden het geweer aan den schouder De aanval volgde niet. Dicht in de nabijheid klonk een geluid. Wat was datZe keken elkaar aan, maar niemand dorst te zeggen, dat hij een trompet had gehoord. Er kwam verwarring onder de Indianen en een oogenblik daarna klonk de trompet weer, nu duidelijker en daar knetterden boven geweerscho ten. De gevangenen, razend van vreugde, schoten op hunne beurt op de Indianen en plotseiiog zag men hen haastig ver dwynen, op de vlucht gejaagd door de ruiters, die uit het fort te hulp kwamen snellen. Toen de kolonel in het ravyn reed aan het hoofd van zyn troep en de officieren het saluut maakten, stonden den geharden krygsman de tranen in de oogen. Ea de belegerden vernamen nu, aan wien zij hunne ongedachte redding hadden te danken. Connors wist twee weken achtereen niet waar hy was en toen hij de oogen open deed, zag hy het kleine meisje over hem heen leunen, dat hem zacht en met tranen van vreugde, vertelde hoe da sol daten nog juist bytyds waren gered. „Connors", zei ze, „je hebt het mooiste gedaan wat iemand maar doen kan. We zyn allemaal zoo dankbaar ea ik wou je een kus geven. Je bent da beste man van de wereld Connors was nog nooit door iemand gekast. De tranen stroomden uit zyn oogen. En hy gevoelde, dat zijn daad hem nu pas voorgoed tot eea beter mensch had gemaakt. Naar liet engelsek wn Francis Parsons. 1N E Z 0i\ l> E N. Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie zich niet aansprakelijk.) Wilhelm ioa, Koningin der Nederlan den, Keizerin ran Insulinde. Alom gevierd en geëerd is Koningin Victoria in het uitgestrekt Engelach- Indiach ryk in het verre Azië, en milli- oenen en nog eens miliioenen Mohame- danen, Hindoes, Brahmanen enz. noemen met eerbied den naam hunner gebiedster, Koningin van Engeland, Keizerin van Indië. Rechts-uitspraken, regeennga-bealuiten, dag-orders, alles geschiedt aldaar in den naam der Koningin-Keizerin. De groote lord Beaconsfield, in zoovele aangelegenheden de vriend en raadsman van Koningin Victoria, heeft er goed aangedaan, haar dien titel toe te kennen, het heeft een niet fc© miskennen, welda digen ea goeden indruk teweeg gebracht, vooral op het inlandsch karakter dat zich nu eenmaal als het ware hecht aan praal, machtsvertooning en hooge titels. In deze dagen van ontevredenheid en zouden ze als een bergstroom naar om- algemeene onrust heeft het geloof ik z'yoe laag komen en met hun overmacht den goede zyde, zoo nu ea dan ook eens andere 't Was avond. In het ravyn verbeid- don de uitgeputte soldaten den dood. De kogels der Indianen hadden dien dag nog aan zes soldaten h©t leven gekost. Hun vuur werd steeds heviger en scheen te naderen. De maan ging op en dd om singelde soldaten begrepen, dat hunne vyanden daarop wachten. Boven op de rots verzamelden zich nog zonder te schieteD. Aanstonds HMKLEHMEK HALLETJES Sen Zaterdagaïondpraatje. CLIX. 't is tegenwoordig voor sommige men schen een kwade tyd. Daar heb je bij voorbeeld een dief! 't Is een groote uit zondering, dat een diefstal niet ontdekt en de dader niet gesnapt wordt. Vroe ger ging het vak beter. Een eeuw gele den had een dief maar te zorgen, dat hy in een vischschuit het kanaal over stak of over de duitsche grens wandelde. De landen leverden wederkeorig niet uit en de boeven liepen heel plezierig rond, tenzy hun teer gemoed door heimwee mocht bevangen worden en zy, in eigen land terugkeerende, door een of anderen waakzamen stokbewaarder achter de tra liën werden geholpen. Maar in dezen tyd is het vak bedor ven. De telegraaf seint het bericht van de misdaad met verzoek tot aanhouding ver voor den misdadiger uit, de photographic strooit, geholpen door zincographie en boekdruk, zyn welgelijkend portret naar alle kanten rond en op het oogenblik,dat hy zich nog veilig waant, duikt een gehelmde of ongehelmde man achter heen en pakt hem by de kraag. Niet alleen de misdadigers doorleven moeielyke dagen. Voor wie het ook slecht gaat, dat is voor de kwade beta lers. En daarmee bedoel ik nu niet alleen do leden van de zoogenoemde „zwarte bende," ook wel de „flesschentrekkers" ge- heeten, maar ook die groote Bchare van menschen, die jaar op jaar iets meer verteren dan huD inkomen bedraagt, die zich daarvan volkomen bewast zyn en toch niet het plan koesteren om hunne uitgaven te beperken. Nu is het krediet tegenwoordig uit gestrekt, veel meer dan het behoorde te wezen. De groot© concurrentie in alle vakken en de noodzakelijkheid, geboden uitgeputten troep verpletteren. De sol daten hielden de geladen geweren gereed, door de percentsgewijze kleine winst, om een grooten omzet te verkrijgen, maakt dat dikwyls naar d6 soliditeit van den klant niet of niet voldoende wordt ge ïnformeerd. Daardoor wordt, geleverd aan personen die reeds zoodanig in de war zitten met hunne financiën, dat vroeger of later de leverancier er inloopt en zijn geld niet krijgt. En daarby al wil hy, hoe kan hy naar zyn klanten informeeren Dikwyls weet hy niet waar zy het laatst hebben gewoond en, zelfs ai weet hij dat, by wien kan hy inlichtingen vragen Gaat het om groote sommes, dan is het nog de moeite waard de kosten van een in formatie bij een daarvoor speciaal bestemd bureau te betalen, maar in de meeste gevallen is een bestelling een kwestie van enkele guldens. Men waagt het er dus maar op ea levert, krygt betaling en levert nog eens, wordt weer betaald. Nu wordt er iets gekocht, dat op rekening moet worden geschreven. Het gaat nu bezwaarlijk meer, krediet te weigeren en zoo vangt het leveren op jaarrekening aan, waarbij de leverancier bly mag wezen als hy na twee of drie jaar betaald wordt, terwyl hy zooals ik zeide, er toch vandaag of morgen nog een bankroetje by heeft, hetzij door vertrek naar elders, in welk geval hjj veelal niets krijgt of door over lijden, als wanneer hy zich met nitkee- ring van een paar percent moet tevreden stellen. Het spreekt wel vanzelf, dat deze lastige categorie van klanten grooter wordt, naarmate een stad zich uitbreidt om de eenvoudige reden dat men in een kleine plaats veel te gauw als onsolide bekend staat, De winkeliers in Haarlem evenwel doen, evenals hunne collega's elders, geen zaken voor hun plezier, maar om er wat aan te verdienen en zoo hebben zy eene onderlinge vereeni ging opgericht, waarvan de leden zich ten doel stellen, elk&ar op de hoogte te houden van de namen van slechte beta onderwerpen te behandelen als die altyd wederkeerende verhandelingen over den achteruitgang der hedeudaagsche maat- I schappij. Er zyn zoo vele andere aan-1 eden, ook van groot belang, die I daardoor op den achtergrond zouden ge- I raken. Eene jarenlange ondervinding in dec I vreemds heeft my voortdurend bewijzen I jeleverd, hoe wy Hollanders alom in <j wereld geacht worden. Ons roemrijk I verleden, en vooral het feit dat wij niet-1 tegenstaande ons klein zielen tal in Europe I nog steeds de tweede koloniale mogend-1 heid zyn, dit zijn in hoofdzaak, de re. I denen dat wy een zekeren faam hebben. I Zeer vele malen is het mij opgevallen I dat onder de miliioenen bewoners vanj ons Indie en van het groote Britseh-I Indische rijk, het woord Hollander'51 altyd met eene zekere mate van eerbied I wordt uitgesproken. Nooit in rayn leven zal ik vergeten, I hoe op een zekeren schoonen namiddag I ons ram toren schip Print Hendrik heil anker liet vallen in eeo der Engelsch-f Indische havens. Toen de eerste saluut-1 schoten daverend over het schoonel strand weerklonken, spoedden zich ge-f heele scharen der Inlandscbe bevolking naar de reade, om de Hollandsche vlag, die zich daar zoo fier ontplooide, te groeten. Jong en oud spoedde zich strand l waarts om toch eens goed het Hollandsch| oorlogsschip te kunnen zien. Een ander feit komt mij in herione-l ring. Het was IS Februari 1889, i" jaardag van onzen Willem III. Voor! zaken had ik mij naar een der handels-I wijken eener Britseh-Indische hoofdplaats begeven. Ik kom op een der pleinen,! daar wappert boven het Goevernementsf huis de Eagelsche Standaard. Twaalf! uur wyst de groote klok in den gevelJ daar daalt op eenmaal de vlag, en in] haar plaats wordt odz© drie-kleur ge- heschen, ter eere van Nè.-rland's KoningJ Vermelding verdiend t8vens dat den dag van 's Kooings begrafenis, hei fort der Engelech ludisch stad Singapore! een koninklijk saluut gaf van 21 kanonjl schoten. Vooral onder de miliioenen inlanders! Mohamedanen, Hindoes, enz. in AziëJ heeft, zooals ik boven opmerkte, de naam Hollander* iets verhevens, en rekeningl houdende met den aard der meeste in! landers, die byna allen zonder onder-] scheid een Diet te miskennen eerbied koesteren voor alles wat maar het miostej denkbeeld van macht in zich sluit, ie by! my wel eens de vraag opgekomen, of l niet wenschelyk ware aan H. M. onze ge-I eerbiedigde Koningin Wilhelmina den offiGieelen titel te verleenen Keizerin van Insulinde Niet alleen zou deze titel eiken inlanl der, zoo in als buiten onze koloniën, doem beseffen dat er gelijk over het geheeld uitgestrekte BritsG'ne wereldrijk, ook oven Holland en deszelfs sehoonc bezittingen eea! „Koningin-Keizerin" regeert, en del inlander heeft eerbied voor verheven ti-f tela doch ook zou het voorzeker goeden indruk teweeg brengen, wanneer! alom in ons schoon Insulinde en vooral] in de scholen, den jeugdigen inlander] liefde en eerbied werd ingeprent vooa onze jeugdige Koningio, Keizerin Insulinde, dat zou werken, voorzekeJ goed werken. Doch dit niet alleen, do titel vaJ „Keizerin van Insulinde" zon onzet? Koningin kunnen worden aangeboden 8 Iers. Tevens wordt door middel van het prestige der vereeniging getracht, onbe taalde vorderingen voldaan te krygen, wat naar ik meen, ook in vele gevallen gelukt. De weerstrevende betalers toch, en zoo zyn er meer dan men denken zou, de menschen namelijk, die wel kan nen, maar liever niet willen betalen, vinden het toch niet aangenaam, by eeo paar honderd personen te worden aan geduid als slechte betaler, terwyl zij die het werkelijk niet hebben, moeite doen om het geld te krygen en den leveran cier te betalen. En dan, wie zich aan een ander spiegelt, die spiegelt zich zacht. De man, die X. niet betaalt, kan by V. alleen 4 oontant terecht, terwyl natuur lyk X. van de slechte betalers van T. boter by de visch vordert. Zoo behoedt men elkander voor schade. Een dergelyke vereeniging bestaat ook te Arnhem, 's-Gravenhage en in andere groote gemeenten en er worden op het oogenblik pogingen gedaan, om tusschen de vereenigingen in de verschillende plaatsen een baud te leggen, zoodanig, dat men elkander wederkeerig de lysten van de slechte betalers toezendt. Wan neer dat totstand komt, is ook van dit vak de room af. Verbeeld u, dat een alechfbetalende, Hagenaar, die naar Haar lem verhuist, voor zyu aankomst hier al by een paarhonderd leveranciers als zoo danig bekend staat I De man houdt het, daar hy natuurlijk alles contant moet betalen, hier geen halfjaar vol en gaat hy naar Arnhem, dan wacht hem daar dezelfde ontvangst. Arme mensehenWie helpt een asyl voor hen bouwen, waar ze voor een prikje hun leven verder kunnen slyten Of, en dit zeg ik in ernst, zou een der gelijke associatie in de groote steden, er hen misschien toe kunnen noodzaken, de tering te zetten naar de nering en niet meer te koopen, dan wat zy betalen kunnen Want och, er is zoo verbazend veel weelde in onze maatschappij geslopen. Men verbeeldt zich dit noodig te hebben, het niet bnitea dat te kunnen stellen en allengs worden behoeften geschapen, die groote uitgaven vereischen en die de menschen bly ven drukken, hun leven lang. Ze is zoo waar, de spreuk dat hij die een cent overhoudt, ryk en die een cent te kort komt, arm is. Door schulden wordt het leven vergald en verbitterd en het is zoo verbazend moeilijk, om oude schulden te boven te komen. Wan neer dus de Haarlemsche Handelsver- eeniging (ik vergat zoowaar nog haar te noemen) een opvoedende kracht mocht hebben, dan zou zy ook in dat opzicht groot nut stichten. Langzamerhand komt het waudelsei zoen weer aan. De echte wandelaar toch verlaatigt zich in ce natuur niet zoozeer in het hartje van den zomor, als wel in voor- en najaar. Straks komt April en tooien zich de bloembollenvelden met strepen van rood, wit, geel, blauw, paars, ja met welke kleuren al niet. Dan werpt menig wandelaar een begeerigen blik naar een fraai bosch, waar het jonge groen zoo lokkend noodt, ot naar een beval lige buitenplaats en wenscht, dat hy daar eens wandelen mocht. Maar met nijdige kapitalen is een be slist verbod kortaf op een bord geschil derd en een bedreiging met de strafwet somtyds daarbij. De wandelaar gaat mop perend verder. „Wat schaadt het den eigenaar, of ik daar eens kalm over zyn eigendom wandel P" Wanneer gy niet van plan zijt om zyn bezitting te beschadigen (en daarvan ben ik overtuigd, lezer!) dan schaadt het deo eigenaar voorzeker niet. Maar er zyn er zoovelen, die zich op eens anders ei gendom gedragen alsof zy er heer en meester waren, ja nog erger, want mees tal is een eigenaar zorgvuldig voor zyn bosch of buiten. Sommigen brengen hon den mee, die door de perken rennen en de heesters vernielen, anderen laten toe dat hunne kinderen bloemen plukkeo,ja| plantjes met wortel en tak uittrekken (dat heet dan herbariseeren); schooljon-j gens stoken vuurtjes, zoodat op een gege] ven oogenblik de eigenaar angstig komt toesnellen, omdat de rook hem deed den ken dat er brand waser heerscht eei jacht op eieren, die voor de beoefenaar wel prettig, maar alweer voor de eige naars allesbehalve voordeelig is en alt herinnering aan hun bezoek, snyden ve len hnnne kostbare voorletters in d( boomen, zonder er een oogenblik aan te denken, dat dit op den groei van d< boomen nu juist niet gunstig werken kan De eigenaars hebben het in dezen tyc vooral, wat men noemt „gedaan." Laa ons billijk wezen ea erkennen, dat all wyzelf een mooi buiten hadden, wy niöf zouden verdragen, dat anderen de boo men en bloemen, waar wy zooveel zor gen voor hebben, bedierven. Als ik ooit van myn leven, je kunt Let maar niet- weten, eens eigenaar word van zulk e bezitting, dan krygen al de lezers van „Haarlem's Dagblad* (en dat zyn tegenwoordig heel wat) een toegangsbewijs van me, maar de eerste, die zich aan m'n boomen of bloemen vergrijpt, gaal er af. Wat drommel, denk jelui dat ik daar myn tuinman voor betaal en myn kinderen verbied om zelf maar een roosje te plakken Geen tegenspraak, of. Hier, agent, zet dien man de pl eens afWat spartel je nog tegen „Ik zal. Kyk lezer, daar ging myn fantasie al met my op de loop. Ik verbeeldde my zoowaar, dat ik het buiten al had! Na, vóór het zoover is, spreken we elkaar, denk ik, nog wel eens nader. Om tegen woordig zoo'n wealde-artikeltje over te verdienen, dat zit, om een gebruikelijke uitdrukking te bezigen, zoo glad niet. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 6