CONNORS.
„Connors," had de luitenant gezegd
in ban gedenkwaardig gesprek, „heb je
nooit iemaud gekend die belang stelde
in alles wat je deedt, die bly over je
geluk en bedroefd over je ongeluk
wezen kon
„Neen, luitenant," had de oppasser
geantwoord, /.vrienden heb ik niet
gehad. Die krijg ik niet gauw, vroeger
had ik een kameraad in Chicago, maar
ot ik in moeite was kon hem niet schelen
De luitenant keek peinzend naar een
photographic op zijn schrijftafel. „Ik heb
een dochtertje in St. Paul, dat naar ik
hoop spoedig hier bomen zal. Ik wil
tfaar later aan haar vader doen denkon
alB aan een eerlijk soldaat en wanneer
ik een heldendaad wilde doen, zou ik
het grooteudeels verrichten om haar,
wanneer zy oader is, trotsch te doen
zijn op mij.
//Kjjk, Connors, jij moest er ook wat
meer aan denken, anderen menschen die je
genegen zijn, een genoegen te doen. Ik
stel belang in je en ik weet, dat
je veel te veel drinkt. Liat dat,
Connors en word een terme kerel, je
zult in m\j een vriend vinden J"
Connors had een raar gevoel in zyn
keel gekregen en gestameld: ,/dank u",
maar sinds dien dag was hij niet meer
dronken geweest.
Het was een eenzame garnizoensplaats
vlak bij het gebied van de wildste Indi
anen, met wie voortdurend slag moest
worden geleverd. Voor Connors evenwel
was geen plek te afgelegen. Tien jaar
geleden had hy in een kroeg te Chicago
een man, met wien hjj twist kreeg,
doodgeschoten en hoewel hij zou kunnen
aanvoeren, dat hij in zelfverdediging had
gehandeld, was het zeer te betwijfelen of
men hem wel zou gelooven, vooral ook
omdat hij juist niet zoo gunstig bekend
stond.
Soms had hij wel gewild, dat hij ge
dood was, inplaats van de ander, zó)
zwaar kon hem soms de gedachte aan
het eentonige leven en aan het gemis
van elk voornitzicht, neerdrukken.
Sedert de luitenant met hem gespro
ken had en vooral sinds de komst van
diens dochtertje, was hij veel opgewek
ter gewbrdeu. Er was tusschen hem on
het kind een groote vriendschap ontstaan.
Samen wandelden zij in en om het fort
en wanneer er oefeningen werden ge
houden, moest Connors haar alles uit
leggen. Zelfs zijn lomp, groot paard had
vriendschap met haar gesloten en hin
nikte van vreugde, als het haar zag aan
komen..
Op zekeren dag zat de oppasser wer
keloos op een bank, toen de kleine plot
seling op hem toesnelde, blootshoofds en
de prachtige bruine haren golvende in
den wi d- Hare oogen waren nat van
tranen en terwijl zy Connors een handje
gaf, zei ze met een bevend stommetje
«Connors, de soldaten trekken uit jom
met de Indianen te vechten. Papa moet
ook mee, ze zullen hem zeker doodschie
ten l"
Snikkend verborg zy het hoofdje in
zjjn jas. Conners was er verlegen mee
hij had nog nooit iemand getroost od
wist niet, hoe hy dat moest aanleggen
In het fort heerschte intuaschen plotse
ling groote bedrijvigheid. Officieren lie-
pen haastig naar het hoofdkwartier, het
paard van een pas aangekomen boodschap
per dampte tusschen groepjes soldaten,
die elkaar vroegen wat or gebeuren
zou.
„Schrei niet, jongejuffrouw", zei Con
nors. „Doodschieten? Och kom, de
Indianen zijn veel te laf. Als wy maar
naar hen wijzen, zóo, dan gaan ze al
aan de haal!"
„Toe Connors," Z6i het meisje, „be
loof mij, dat je op papa zalc passen en
goed op hem letten."
„Zeker," zei de oppasser.
„Zie je, dan ben ik veel geruster, als
ik dat weet!"
„Ik beloof het u, wees maar niet bang.
In een paar dagen zijn we weer terug."
„Connora", zei het kind, in eeo op
welling van kinderlijke dankbaarheid,1
„je bent zoo goed
„tk goed!" bromde de soldaat, toen
hij opstond en naar het (ore ging.
Vier dagen later kon men midden in
de prairie eeu tiental officieren met vijf
honderd man gekampeerd vinden. Het
was de troep, die uitgetrokken was,
verminderd met vyf man, die reeds den
dood hadden gevonden.
En in welk een positie waren zij.
Door valsche berichten over 's vyands
afwezigheid in een ravyn gelokt, hadden
zij plotseling het vreese.yk gehuil van de
Indianen rondom zich gehoord ea boven
de randen van de rotsen verschenen aan
alle kanten de roode krijgers, doodend
lood toezendende aan de soldaten. Er
was geen denken aan, om de nauwe
opening van het ravijn te forceeren. Als
muizen zouden de soldaten doodgeschoten
zijn. Er was maar eeu middel, zich
zoogoed mogelijk verschansen en dan
trachten bericht naar het fort te zenden
om hnlp.
Achter rotsblokken gehurkt, bespied
den de mannen de rotsen boven hunne
hoofden. Nu en dan kwam er eeu ge
daante voor den dag, dan werd een ge
weer afgeschoten en antwoordde men
van uit het ravijn. Gelukkig was er
een beekje ia het ravijn, maar
men kon ieder oogenblik verwachten
dat de Indianen het zouden afdammen
en aldus de dorst hun toestand nog zou
verergeren. De voorraad voedsel was ge
ring, meer daa voor een dag droeg men
niet by zich.
De luitenant achter een rotsblok ge
zeten, staarde droevig voor zich uit. Hij
dacht erover, dat hjj zijn dochtertje nooit
weer zou zien. Blijkbaar zouden de In
dianen aanvallen, zoodra zy versterking
hadden gekregen en het was duidelijk,
dat dan geen man uit het ravyn zou
ontkomen.
Dat er vóór dien tijd hulp uit het fort
zou wezen, was niet denkbaar. De In
dianen zouden wel toezien dat geen der
gevangenen uit den val ontsnapte. De
eenige troost was, dat de Indianen het
later dubbel en dwars zouden ontgelden.
Het regiment zou den dood van de mak
kers niet ongewroken laten.
Connors stond een paar pas verder
naast zekeren Jim. Hij had opgemerkt,
dat aan het dichtstbegroeide deel van de
rotsen de vijanden het minst talryk wa
ren. De gedachte kwam bij hem op om te
trachten, aan die zyde te ontkomen
en hnlp to gaan halen in het fort.
Waarschijnlijk zou hy wel worden dood
geschoten, maar in elk geval was er
een kansje en hij wilde dat wel wagen.
„Luister eens Jim," zei hy tot zyn
buurman.
Jim boog zich voorover, maar gaf zich
reeds daardoor bloot. Drie schoten knal
den tegelyk en Jim viel neer, dood. Een
oogenblik beschouwde Connors het lyk,
met ontzetting, toen balde hy de vuisten
naar den vyand en sprong op. Achter
de rotsblokken om sloop hy voorzichtig
naar da begroeide zijde en de laarzen
uitschoppende, klom hij naar boven tus
schen struiken en kreupelhout.
Men had te veel met het lijk te doen
om op Connors te letten en was dan ook
zeer verbaasd, toen een oogenblik later
boven op de rotsen door de Indianen
werd gegild en in een andere richting
dan het ravijn, werd geschoten.
Connors was, boven gekomen, pijlsnel
langs een groepje Indianen gesneld. Voor
hem stonden eenige paarden, on-
ld, te grazen. Daarheen zette hy
koers. De kogels floten hem om de ooien
en het duivelachtig getier van de Rood
huiden prikkelde hem tot grooter spoed.
Op een poney te springen (hy kende de
snelheid van het iniaadsche paardenras)
was het werk van een oogenblik, en een
seconde later vloog hy als een wervel
wind de prairie ia, achtervolgd door
twintig vyanden.
Ze haalden hem niet in, maar toen
Connors geene vervolgers meer achter
zich hoorde, gevoelde hy dat zyn schoa-
der brandde als vuur. Zyn uniform was
overvloedig bevlekt met zijn bloed. Hij
schrikte ervau. Twaalf uur moest hy
ryden voor hij by het fort kwam. Het
paard zou er hem wel brengen, maar
zou hyzeif het zoover uithouden. Eea
haastig verband bedwong eenigszins de
bloeduitstorting en toeo weer opstijgende,
klemde de soldaat de tanden op elkaar
en riep„Ik zal er komea de kleine
meid rekent er op!"
De dolle ritHet woestijnpaardje
scheen te vliegen in on vermoeiden draf.
Nu en dan liet Connors het een oogen
blik grazen of een teug drinken uit
een beekje. Dan ging het weer met
nieuwe snelheid voort. Na een rit
van dertien uur kwamen ros en
ruiter in het fort, het paard stervend
van vermoeidheid, de ruiter in niet veel
beteren toestand. Vóór hy in zwym viel,
had Connors nog de kracht om te zeg
gen hoe de toestand van de kameraden
was en geen tien miouten later dreunde
de grond van de paardenhoeven der ver
trekkende hulptroep.
knarsende op de tanden en vastbesloten
hun leven zoo duur mogelijk te verkoo-
pen. Daar klonk een gil, een woeste
oorlogskreet uit den hoop Roodhuiden
de soldaten legden het geweer aan
den schouder
De aanval volgde niet. Dicht in de
nabijheid klonk een geluid. Wat was
datZe keken elkaar aan, maar niemand
dorst te zeggen, dat hij een trompet
had gehoord. Er kwam verwarring onder
de Indianen en een oogenblik daarna
klonk de trompet weer, nu duidelijker
en daar knetterden boven geweerscho
ten. De gevangenen, razend van vreugde,
schoten op hunne beurt op de Indianen
en plotseiiog zag men hen haastig ver
dwynen, op de vlucht gejaagd door de
ruiters, die uit het fort te hulp kwamen
snellen.
Toen de kolonel in het ravyn reed
aan het hoofd van zyn troep en de
officieren het saluut maakten, stonden
den geharden krygsman de tranen in de
oogen. Ea de belegerden vernamen nu,
aan wien zij hunne ongedachte redding
hadden te danken.
Connors wist twee weken achtereen
niet waar hy was en toen hij de oogen
open deed, zag hy het kleine meisje over
hem heen leunen, dat hem zacht en met
tranen van vreugde, vertelde hoe da sol
daten nog juist bytyds waren gered.
„Connors", zei ze, „je hebt het mooiste
gedaan wat iemand maar doen kan. We
zyn allemaal zoo dankbaar ea ik wou
je een kus geven. Je bent da beste man
van de wereld
Connors was nog nooit door iemand
gekast. De tranen stroomden uit zyn
oogen. En hy gevoelde, dat zijn daad
hem nu pas voorgoed tot eea beter
mensch had gemaakt.
Naar liet engelsek wn
Francis Parsons.
1N E Z 0i\ l> E N.
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie
zich niet aansprakelijk.)
Wilhelm ioa, Koningin der Nederlan
den, Keizerin ran Insulinde.
Alom gevierd en geëerd is Koningin
Victoria in het uitgestrekt Engelach-
Indiach ryk in het verre Azië, en milli-
oenen en nog eens miliioenen Mohame-
danen, Hindoes, Brahmanen enz. noemen
met eerbied den naam hunner gebiedster,
Koningin van Engeland, Keizerin van
Indië.
Rechts-uitspraken, regeennga-bealuiten,
dag-orders, alles geschiedt aldaar in den
naam der Koningin-Keizerin.
De groote lord Beaconsfield, in zoovele
aangelegenheden de vriend en raadsman
van Koningin Victoria, heeft er goed
aangedaan, haar dien titel toe te kennen,
het heeft een niet fc© miskennen, welda
digen ea goeden indruk teweeg gebracht,
vooral op het inlandsch karakter dat
zich nu eenmaal als het ware hecht aan
praal, machtsvertooning en hooge titels.
In deze dagen van ontevredenheid en
zouden ze als een bergstroom naar om- algemeene onrust heeft het geloof ik z'yoe
laag komen en met hun overmacht den goede zyde, zoo nu ea dan ook eens andere
't Was avond. In het ravyn verbeid-
don de uitgeputte soldaten den dood. De
kogels der Indianen hadden dien dag
nog aan zes soldaten h©t leven gekost.
Hun vuur werd steeds heviger en scheen
te naderen. De maan ging op en dd om
singelde soldaten begrepen, dat hunne
vyanden daarop wachten.
Boven op de rots verzamelden
zich nog zonder te schieteD. Aanstonds
HMKLEHMEK HALLETJES
Sen Zaterdagaïondpraatje.
CLIX.
't is tegenwoordig voor sommige men
schen een kwade tyd. Daar heb je bij
voorbeeld een dief! 't Is een groote uit
zondering, dat een diefstal niet ontdekt
en de dader niet gesnapt wordt. Vroe
ger ging het vak beter. Een eeuw gele
den had een dief maar te zorgen, dat
hy in een vischschuit het kanaal over
stak of over de duitsche grens wandelde.
De landen leverden wederkeorig niet uit
en de boeven liepen heel plezierig rond,
tenzy hun teer gemoed door heimwee
mocht bevangen worden en zy, in eigen
land terugkeerende, door een of anderen
waakzamen stokbewaarder achter de tra
liën werden geholpen.
Maar in dezen tyd is het vak bedor
ven. De telegraaf seint het bericht van
de misdaad met verzoek tot aanhouding ver
voor den misdadiger uit, de photographic
strooit, geholpen door zincographie en
boekdruk, zyn welgelijkend portret naar
alle kanten rond en op het oogenblik,dat hy
zich nog veilig waant, duikt een gehelmde
of ongehelmde man achter heen en pakt
hem by de kraag.
Niet alleen de misdadigers doorleven
moeielyke dagen. Voor wie het ook
slecht gaat, dat is voor de kwade beta
lers. En daarmee bedoel ik nu niet alleen
do leden van de zoogenoemde „zwarte
bende," ook wel de „flesschentrekkers" ge-
heeten, maar ook die groote Bchare van
menschen, die jaar op jaar iets meer
verteren dan huD inkomen bedraagt, die
zich daarvan volkomen bewast zyn en
toch niet het plan koesteren om hunne
uitgaven te beperken.
Nu is het krediet tegenwoordig uit
gestrekt, veel meer dan het behoorde te
wezen. De groot© concurrentie in alle
vakken en de noodzakelijkheid, geboden
uitgeputten troep verpletteren. De sol
daten hielden de geladen geweren gereed,
door de percentsgewijze kleine winst, om
een grooten omzet te verkrijgen, maakt
dat dikwyls naar d6 soliditeit van den
klant niet of niet voldoende wordt ge
ïnformeerd. Daardoor wordt, geleverd
aan personen die reeds zoodanig in de
war zitten met hunne financiën, dat
vroeger of later de leverancier er inloopt
en zijn geld niet krijgt.
En daarby al wil hy, hoe kan hy
naar zyn klanten informeeren Dikwyls
weet hy niet waar zy het laatst hebben
gewoond en, zelfs ai weet hij dat, by
wien kan hy inlichtingen vragen Gaat
het om groote sommes, dan is het nog
de moeite waard de kosten van een in
formatie bij een daarvoor speciaal bestemd
bureau te betalen, maar in de meeste
gevallen is een bestelling een kwestie
van enkele guldens.
Men waagt het er dus maar op ea
levert, krygt betaling en levert nog eens,
wordt weer betaald. Nu wordt er iets
gekocht, dat op rekening moet worden
geschreven. Het gaat nu bezwaarlijk
meer, krediet te weigeren en zoo vangt
het leveren op jaarrekening aan, waarbij
de leverancier bly mag wezen als hy na
twee of drie jaar betaald wordt, terwyl
hy zooals ik zeide, er toch vandaag of
morgen nog een bankroetje by heeft,
hetzij door vertrek naar elders, in welk
geval hjj veelal niets krijgt of door over
lijden, als wanneer hy zich met nitkee-
ring van een paar percent moet tevreden
stellen.
Het spreekt wel vanzelf, dat deze
lastige categorie van klanten grooter
wordt, naarmate een stad zich uitbreidt
om de eenvoudige reden dat men in een
kleine plaats veel te gauw als onsolide
bekend staat, De winkeliers in Haarlem
evenwel doen, evenals hunne collega's
elders, geen zaken voor hun plezier,
maar om er wat aan te verdienen en
zoo hebben zy eene onderlinge vereeni
ging opgericht, waarvan de leden zich
ten doel stellen, elk&ar op de hoogte te
houden van de namen van slechte beta
onderwerpen te behandelen als die altyd
wederkeerende verhandelingen over den
achteruitgang der hedeudaagsche maat- I
schappij. Er zyn zoo vele andere aan-1
eden, ook van groot belang, die I
daardoor op den achtergrond zouden ge- I
raken.
Eene jarenlange ondervinding in dec I
vreemds heeft my voortdurend bewijzen I
jeleverd, hoe wy Hollanders alom in <j
wereld geacht worden. Ons roemrijk I
verleden, en vooral het feit dat wij niet-1
tegenstaande ons klein zielen tal in Europe I
nog steeds de tweede koloniale mogend-1
heid zyn, dit zijn in hoofdzaak, de re. I
denen dat wy een zekeren faam hebben. I
Zeer vele malen is het mij opgevallen I
dat onder de miliioenen bewoners vanj
ons Indie en van het groote Britseh-I
Indische rijk, het woord Hollander'51
altyd met eene zekere mate van eerbied I
wordt uitgesproken.
Nooit in rayn leven zal ik vergeten, I
hoe op een zekeren schoonen namiddag I
ons ram toren schip Print Hendrik heil
anker liet vallen in eeo der Engelsch-f
Indische havens. Toen de eerste saluut-1
schoten daverend over het schoonel
strand weerklonken, spoedden zich ge-f
heele scharen der Inlandscbe bevolking
naar de reade, om de Hollandsche vlag,
die zich daar zoo fier ontplooide, te
groeten. Jong en oud spoedde zich strand l
waarts om toch eens goed het Hollandsch|
oorlogsschip te kunnen zien.
Een ander feit komt mij in herione-l
ring. Het was IS Februari 1889, i"
jaardag van onzen Willem III. Voor!
zaken had ik mij naar een der handels-I
wijken eener Britseh-Indische hoofdplaats
begeven. Ik kom op een der pleinen,!
daar wappert boven het Goevernementsf
huis de Eagelsche Standaard. Twaalf!
uur wyst de groote klok in den gevelJ
daar daalt op eenmaal de vlag, en in]
haar plaats wordt odz© drie-kleur ge-
heschen, ter eere van Nè.-rland's KoningJ
Vermelding verdiend t8vens dat
den dag van 's Kooings begrafenis, hei
fort der Engelech ludisch stad Singapore!
een koninklijk saluut gaf van 21 kanonjl
schoten.
Vooral onder de miliioenen inlanders!
Mohamedanen, Hindoes, enz. in AziëJ
heeft, zooals ik boven opmerkte, de naam
Hollander* iets verhevens, en rekeningl
houdende met den aard der meeste in!
landers, die byna allen zonder onder-]
scheid een Diet te miskennen eerbied
koesteren voor alles wat maar het miostej
denkbeeld van macht in zich sluit, ie by!
my wel eens de vraag opgekomen, of l
niet wenschelyk ware aan H. M. onze ge-I
eerbiedigde Koningin Wilhelmina
den offiGieelen titel te verleenen
Keizerin van Insulinde
Niet alleen zou deze titel eiken inlanl
der, zoo in als buiten onze koloniën, doem
beseffen dat er gelijk over het geheeld
uitgestrekte BritsG'ne wereldrijk, ook oven
Holland en deszelfs sehoonc bezittingen eea!
„Koningin-Keizerin" regeert, en del
inlander heeft eerbied voor verheven ti-f
tela doch ook zou het voorzeker
goeden indruk teweeg brengen, wanneer!
alom in ons schoon Insulinde en vooral]
in de scholen, den jeugdigen inlander]
liefde en eerbied werd ingeprent vooa
onze jeugdige Koningio, Keizerin
Insulinde, dat zou werken, voorzekeJ
goed werken.
Doch dit niet alleen, do titel vaJ
„Keizerin van Insulinde" zon onzet?
Koningin kunnen worden aangeboden 8
Iers. Tevens wordt door middel van het
prestige der vereeniging getracht, onbe
taalde vorderingen voldaan te krygen,
wat naar ik meen, ook in vele gevallen
gelukt. De weerstrevende betalers toch,
en zoo zyn er meer dan men denken
zou, de menschen namelijk, die wel kan
nen, maar liever niet willen betalen,
vinden het toch niet aangenaam, by eeo
paar honderd personen te worden aan
geduid als slechte betaler, terwyl zij die
het werkelijk niet hebben, moeite doen
om het geld te krygen en den leveran
cier te betalen. En dan, wie zich aan een
ander spiegelt, die spiegelt zich zacht.
De man, die X. niet betaalt, kan by V.
alleen 4 oontant terecht, terwyl natuur
lyk X. van de slechte betalers van T. boter
by de visch vordert. Zoo behoedt men
elkander voor schade.
Een dergelyke vereeniging bestaat ook
te Arnhem, 's-Gravenhage en in andere
groote gemeenten en er worden op het
oogenblik pogingen gedaan, om tusschen
de vereenigingen in de verschillende
plaatsen een baud te leggen, zoodanig,
dat men elkander wederkeerig de lysten
van de slechte betalers toezendt. Wan
neer dat totstand komt, is ook van dit
vak de room af. Verbeeld u, dat een
alechfbetalende, Hagenaar, die naar Haar
lem verhuist, voor zyu aankomst hier al
by een paarhonderd leveranciers als zoo
danig bekend staat I De man houdt het,
daar hy natuurlijk alles contant moet
betalen, hier geen halfjaar vol en gaat
hy naar Arnhem, dan wacht hem daar
dezelfde ontvangst.
Arme mensehenWie helpt een asyl
voor hen bouwen, waar ze voor een
prikje hun leven verder kunnen slyten
Of, en dit zeg ik in ernst, zou een der
gelijke associatie in de groote steden, er
hen misschien toe kunnen noodzaken, de
tering te zetten naar de nering en niet
meer te koopen, dan wat zy betalen
kunnen
Want och, er is zoo verbazend veel
weelde in onze maatschappij geslopen.
Men verbeeldt zich dit noodig te hebben,
het niet bnitea dat te kunnen stellen en
allengs worden behoeften geschapen, die
groote uitgaven vereischen en die de
menschen bly ven drukken, hun leven
lang.
Ze is zoo waar, de spreuk dat hij die
een cent overhoudt, ryk en die een cent
te kort komt, arm is. Door schulden
wordt het leven vergald en verbitterd
en het is zoo verbazend moeilijk, om
oude schulden te boven te komen. Wan
neer dus de Haarlemsche Handelsver-
eeniging (ik vergat zoowaar nog haar te
noemen) een opvoedende kracht mocht
hebben, dan zou zy ook in dat opzicht
groot nut stichten.
Langzamerhand komt het waudelsei
zoen weer aan. De echte wandelaar toch
verlaatigt zich in ce natuur niet zoozeer
in het hartje van den zomor, als wel in
voor- en najaar. Straks komt April en
tooien zich de bloembollenvelden met
strepen van rood, wit, geel, blauw, paars,
ja met welke kleuren al niet. Dan werpt
menig wandelaar een begeerigen blik naar
een fraai bosch, waar het jonge groen
zoo lokkend noodt, ot naar een beval
lige buitenplaats en wenscht, dat hy daar
eens wandelen mocht.
Maar met nijdige kapitalen is een be
slist verbod kortaf op een bord geschil
derd en een bedreiging met de strafwet
somtyds daarbij. De wandelaar gaat mop
perend verder. „Wat schaadt het den
eigenaar, of ik daar eens kalm over zyn
eigendom wandel P"
Wanneer gy niet van plan zijt om
zyn bezitting te beschadigen (en daarvan
ben ik overtuigd, lezer!) dan schaadt het
deo eigenaar voorzeker niet. Maar er zyn
er zoovelen, die zich op eens anders ei
gendom gedragen alsof zy er heer en
meester waren, ja nog erger, want mees
tal is een eigenaar zorgvuldig voor zyn
bosch of buiten. Sommigen brengen hon
den mee, die door de perken rennen en
de heesters vernielen, anderen laten toe
dat hunne kinderen bloemen plukkeo,ja|
plantjes met wortel en tak uittrekken
(dat heet dan herbariseeren); schooljon-j
gens stoken vuurtjes, zoodat op een gege]
ven oogenblik de eigenaar angstig komt
toesnellen, omdat de rook hem deed den
ken dat er brand waser heerscht eei
jacht op eieren, die voor de beoefenaar
wel prettig, maar alweer voor de eige
naars allesbehalve voordeelig is en alt
herinnering aan hun bezoek, snyden ve
len hnnne kostbare voorletters in d(
boomen, zonder er een oogenblik aan te
denken, dat dit op den groei van d<
boomen nu juist niet gunstig werken kan
De eigenaars hebben het in dezen tyc
vooral, wat men noemt „gedaan." Laa
ons billijk wezen ea erkennen, dat all
wyzelf een mooi buiten hadden, wy niöf
zouden verdragen, dat anderen de boo
men en bloemen, waar wy zooveel zor
gen voor hebben, bedierven. Als ik ooit
van myn leven, je kunt Let maar niet-
weten, eens eigenaar word van zulk e
bezitting, dan krygen al de lezers van
„Haarlem's Dagblad* (en dat zyn
tegenwoordig heel wat) een toegangsbewijs
van me, maar de eerste, die zich aan
m'n boomen of bloemen vergrijpt, gaal
er af. Wat drommel, denk jelui dat ik
daar myn tuinman voor betaal en myn
kinderen verbied om zelf maar een roosje
te plakken Geen tegenspraak, of.
Hier, agent, zet dien man de pl
eens afWat spartel je nog tegen
„Ik zal.
Kyk lezer, daar ging myn fantasie al
met my op de loop. Ik verbeeldde my
zoowaar, dat ik het buiten al had! Na,
vóór het zoover is, spreken we elkaar,
denk ik, nog wel eens nader. Om tegen
woordig zoo'n wealde-artikeltje over te
verdienen, dat zit, om een gebruikelijke
uitdrukking te bezigen, zoo glad niet.
FIDELIO.