DE DOCHTERS VAN SOO YEW.
BINNENLAND.
Het oordeel vae een
Soo Yew was een ryk man onder de
Chineezen in Qwang Tang. Zijn dol
lars, opgestapeld, reikten tot aan de wol
ken en by was in alle opzichten geluk
kig, uitgezoaderd éen omstandigheid die
bera kwel ie.
Soo Yew leefda met zijn vrouw cn
twee dochters, Suen en Moi. Saen, de
Oudste, had een en dertig jaren door
leefd en was zóo leelyk, dat zelfs de
luiaards die tegen buizen en bruggen
staan te leunen, zich omdraaiden als zy,
voorbyging. Zy keek sleohts met een
oog in de wereld rond, haar neus was als
een uitgedroogde vyg en haar- huid ge
leek een zeef, want zij had de pokken
gehad. Bovendien was zij bizonder dik
en z o verbazend dom dat zy mdt eens
heur haren kon opmaken.
Zoo was Suen, de zorg en de kwelling
van Soo Yew. Men kon baar vergely ken
bij een noordenwind, terwyl hare zuster
Moi was als de zonneschijn en de bloem
in de lente. Wanneer zy lachte, dan bo
gen de rozen hare kopjes, omdat zy niet
zoo rood waren als hare lippen en de
leliën in den tuin beefden van afgunst,
omdat Moi's handen witter waren dan zy.
Hare oogen waren violet en als zy
bloemen plukte, zagen dezen er schoo
ner uit omdat ze in hare hand waren.
Zoo waren de twee dochters van Soo
Yew, die leefde in Qwang Tung. Hij
wist dat de oudste het eerst moest trou
wen en hy wenschte, dat er toch een
blind man mocht komen, die haar tot
vrouw zou begeeren. Niemand anders
zou haar nemen, daar geen sterveling
meer dan eenmaal naar haar kon kyken
zender te rillen.
De smart van Soo Yew groeide dan
ook aan tot een berg van zorg en hy
sprak er over met zyn vrouw:
«Zwaarder dan een molensteen drukt
my de toekomst van Suen. Zy is een
wolk in een stormachtigen nacht. Nie
mand wil haar hebbern Ik heb stapels
taels aangeboden aan hem, die hare Ba
bybeid verdragen kan, maar niets kan
haten. Wat zal ik met haar doen
«Niets, alles is te vergeefs."
Daarop sprak Soo Yew over Moi en
zijn smart werd nog grooter.
De jonge Moi is schoon als de zon
en hare talenten zijn vele, Zy wil alleen
tronwen met een man, die meer gaven
heeft en beter is opgevoed dan zy. Aan
andere aspiranten wil zy niet de minste
hoop geven. Zy is een parel en houdt
zich op prys."
Het was een doorn in het oog der
vrouw, dat het beide meisjes waren en
dat geen zoon hun was geschonken, om
de eer der familie op te houden en zoo
zeide zij, onverschillig//Moi is oud
genoeg om te trouwen en moest in het
huwelyk treden. Handel naar omstandig
heden. Laat op de markten aanplakken,
dat Moi een man zoekt en dat de candi-
daten zich bier moeten aanmelden, opdat
Moi uit hen een keus kan doen."
Den volgenden dag stonden op de
pleinen in de stad de jongelieden elkaar
te verdringen voor can aanplakbiljet
waarop met groote letters het volgende
te lezen was
z/Ik ben Soo Yew. Ik woon by de wester-
poort van Qwang Tung. Ik heb een dooh-
«ter, die achttien jaar oud is. Zij is mooi,
«en welopgevoed. Iedereen, rijk of arm,
wkan naar haar hand dingen, maar heeft
waileen kaas van slagen, wanneer hy be-
«gaafder is dan zij. Bovendien krygtde
z/door haar uitverkorene duizend taels.
^Binnen zeven dagen zal het examen
«worden gehouden. Ieder is welkom."
Op den zevenden dag kwamen de
candidaten en er waren er zooveel, dat
zy niet allen in de kamers konden
worden toegelaten en er tientallen bui
ten op straat moesten wachten. Aan het
einde der zaal zat Moi op een hoogen
stoel, zoodat iedereen haar kon zien en
een kist met taels gevuld naast zich,
Het examen begon en voor de talenten
van Moi moeeten al de jonge mannen
zwichten. Een voor een dropen zy af.
Eén bleef er over, een jonge man met
versleten kleeren en zonder zyde in zyn
haarstaart. Hy wist meer dan zij en toen
zy niet meer wist wat te vragen, zeide
zy nit nieuwsgierigheid
«Waarom maakt de bergstroom zoo
veel gedrui8ch by bet naar beneden
▼loeien.*
«Dat is geen gedruisch, o schoone
parel," antwoordde de jonge man, «dat
is een gezang van den stroom, die aan
uw schoonheid denkt 1"
Zy glimlachte en vroeg: //Waarom
graaft zioh de mol een gat in den grond
«Omdat het hem goed is te zyn in de
aarde, die gij betreedt," antwoordde de
jongeling stout en trad naar haar toe,
Moi glimlachte weder en, een kostbaren
armband van hare pols nemende, gafzy
hem dien, ten teeken van verloving.
Hy gaf haar alles wat hij bezat, een
gescheurde en versleten papieren waaier.
Daarop werd er door de bedienden op
trommen en bekkens geslageD, er was
groot feest in huis en de dag voor het
huwelyk werd bepaald.
In het hart van Soo Yew was zoo
groote vreugde, dat hy deD volgenden
dag met zijn gezin naar het kerkhof op
den berg van «de Witte Wolk" ging,
om met hen zyns vaders graf te be
zoeken. Toevallig bevond zioh daar ook
Hong Ting Quong, de zoon van een
ryken mandaryn. Hy was een verwend
zoontje, wien nog nooit iets was gewei
gerd. Overigens was hy leelijk als de
cacht. Hij had maar een oog, zyn bee
nen waren krom en stootten tegen elkan
der en zijn tanden staken naar voren
als de pannen op een dak.
Toen by de schoone Moi zag, ont
brandde zyne liefde en met de stout
moedigheid van een minnaar, ging hij
naar Soo Yew toe en vroeg hem «wie
zyn deze vrouwen?"
De eene is myn vrouw, de twee
anderen zijn mijne dochters."
«Daar ben ik verheugd over," zei
Hong Tiog Qaong, «daar ik u dan om
de hand vaa een uwer dochters kan
vragen."
«Ja, gij kont de oudste kryges," zei
Soo Yew, eerst naar de eene en toen
naar de andere ziende. «De trouwdag
van de jongste is al vastgesteld".
«Ik wil geen onweer huwen, de jongste
verlang ik 1"
Zy twistten hierop, totdat de vrou
wen tusachenbeide kwamen en Soo Ye
meetroonden naar hnia.
Den volgenden dag kwam er ee
brief aan het huis van Soo Yew.
Hy werd gezonden door Hong Ting
Qaong en was vol bedreigingen. «Uwe
dochter Moi moet de mjjne worden,"
zo) schreef hy, «en ais gy haar niet
dwingt om mij te tronwen, dan zal ik
met een groot gevolg aan uw huis
komen om u te dwingen en haar te
schaken. Ik ben ryk en machtig. Ik
wacht uw antwoord l"
Daar Soo Yew evenwel geen antwoord
zond, kwamen er den volgenden avond
tegen de schemering vjjftien gewapende
mannen en zes dragers met een palan-
kyn. Het waren Hong Ting Qaong en
zyne mannen. Hong Ting Quong ging
het huis binnen en vond aanvankeiyk
niemandtot hy by een venster een
vrouw zag zitten, die een zijden doek
over het gelaat had geknoopt, zoodat
hare trekken niet waren te onderschei
den. By knielde voor haar neer.
«Ik bemin n, o myn leven," zei hy.
Kom mat my en ik zal u tot de ge
lukkigste aller vrouwen maken."
Zij deinsde achtemit, maar hij vatte
haar bij den arm en liet haar toen in
den palankyn dragen. Daarop vertrokken
zij snel als de wind en rustten niet voor
dat zy haar in hel huis van HongTing
Qaong gebracht hadden.
Toen naderde by haar eerbiedig, «Ver
berg toch niet langer uw gelaat," zoo
smeekte hy en trok met zachten dwang
den doek van haar gelaat weg. En plot
seling aanschouwde zyn eene oog
het eene van de leelyke Suen.
«Ik ben bedrogen 1" schreeuwde hy en
als een waanzinnige greep hy haar by
den arm en stiet haar in den tuin, ter
wyl hij de deur tweemaal achter haar
sloot. Den geheelen avond liep hij te
tieren door het huis, terwyl de onge-
lokkige Suen in een hoekje van den
tuin bevend zat neergehurkt.
Den volgenden dag wist Hong Ting
Qaong te bewerken door zyn invloed,
dat Soo Yew en zyn familie gevangen
werden genomen. Weldra kwamen zy
voor den rechter, die gelukkig voor Soo
Yew, een rechtvaardig man was. Deze
zeide tot Quong:
«Gy hebt het recht niet, een meisje
te stelen. Op dat misdryf staat de dood.
Gy hebt Saen in opspraak gebracht en
moet haar dus trouwen, maar daar zy
niet met u kan tronwen als gy onthoofd
wordt, schenk ik u de doodstraf. Neem
Suen, zy is uwe vrouw, maar voordat
gy van hier gaat, zalt gy honderd
zwesp8lagen ontvangen, om u eerbied te
leeren voor de wet."
Toen keerde zich de brave rechter
naar Soo Yew en zei«Uwe dochter
Moi is te schoon om ongehuwd te
blijven. Voordat zy deze zaal verlaat,
moet zy getrouwd zyn."
Nu zond men om den armen, maar
begaafden jongeling en zy werden da
delyk getrouwd.
Wanneer deze geschiedenis in Qwang
Tung thans verteld wordt, zeggen de
vertellers erby, dat Soo Yew slim was
dat hy zyn dochter Saen had be
volen met een doek over het gelaat voor
het venster te gaan zitten, opdat Hong
Ting Qaong haar zou stelen.
De vioe-admiraaal P. ten
Bosch, adjudant in buitengewonen dienst
van H. M. de Koningin, heeft de op
dracht gekregen om onze Koningin-Re«
gentes te Rome te vertegenwoordigen
htj gelegenheid van de zilveren bruiloft
van den Koning en de Koningin van
Italië, en wordt daarby belast met het
overbrengen van eenen brief van geluk
wenschiDg van Hare Majegteiten, om dien
aan Koning Humbert te overhandigen,
Mr. De Koek, griffier der
Staten van Utrecht, is Donderdagnacht
door een beroerte getroffen en overleden.
De directie voor Nederland
der Amerikaansche verzekeringmaatschap
pij «Equitable,* verzoekt te melden, dat
het bericht der «New York Herald", als
zouden «Equitable" en eenige groote
financiert eene nieuwe Panama-maat-
schappij willen vormeo, geheel verzon
nen is.
Reeds te kwart vóór tienen
Vrydagraorgen reden de Koninginnen in
een open rytuig uit om een bezoek te
brengen aan «Artis". BIjjkbaar wenschte
men Koningin Wilhelmina dit genoegen
te gunnen, om haar, gunstiger dan Zon
dag by het officieele bezoek kan geschie
den, ODzen dierentuin te laten bezichti
gen. Vandaar dat deze uitgang niet in
het officieele programma was opgenomen
en do ontvangst in „Artis" dan ook niet
van praal vergezeld ging. De directeur,
dr, Kerberten de bestnursleden, de
heeren jhr. Dedel en Blaauw, ontvingen
Hare Majesteiten en leidden h*ar rond.
Zij hadden drnk werk om alle vragen
van de kleine Koningin te beantwoorden,
die vooral veel sympathie bleek te gevoe
len voor do zebras. Niet vermoedende
dat deze mooi geteekende dieren van een
zoo ontembaar karakter zijn, gaf zij den
wensch t« kennen er een te bezitten.
Ingelicht omtrent den aard der dieren,
zeide zy toch wel kans te zien ze aan
zich te doea gewennen en hechten.
Na ruim een nur in «Artis" te hebben
doorgebracht, reed Koningin Wilhelmina
terug naar het paleis en zette de Regen
tes met klein gevolg den tocht voort
naar het Burgerziekenhuis. Aldaar ont
vangen door den voorzitter van het be
stuur dea A. C. Wertheim, stelde deze
aan Hare Majesteit voor den directeur
Stephan en de doctoren Reddingius en
Schilfgaarde, do dames Coenen, Hooyer
directrice en onder-directrices.
De Regentes zeide dit bezoek aan de
Berns-stichting met groote lief-Je te
breDgen, en met veel belangstelling be
zichtigde zij dan ook de inrichting in
hare verschillende afdeelingen. Freule
Van Ittersum droeg de RegeDtes een
mandje met bloemen na, waaruit Hare
Majesteit, dezen en geuen aan het ziek
bed toesprekende, aan allen een tuiltje
in de hand gaf. Maar er waren er, met
name op de zalen der lagere klassen, zoove
len die eene bloem uit de koninklyke hand
wenschten te ontvangen, dat de voorraad
uitgeput geraakte. Toen kon de bouquet
dienst doen, die aan Hare Majesteit by
den ingang van bet gebouw door het
zoontje van dr. Stephan was aangeboden,
zoodat weldra mets dan het omhulsel
overbleef. Beter bestemming kon aan de
bloemen moeilijk gegeven worden, dan
om er de zieken mede te verblyden.
Van het Burgerziekenhuis ging het
naar het Sint-Elisabethsgasthuis, een
grootsche stichting aan den Buitensin
gel. Door den president regent den heer
E. Straeter, den rector den heer Van
Berkel, de regentes mevr. VanWaayen
burg en de directrice zuster Alphonsine
ontvangen, sprak eerstgenoemde Hare
Majesteit toe. De jonge dames Van
Waay nburg en Hanlo boden bloemen
aan. Rondgeleid o. a. ook door den ar
caitect van het gebonw, den heer Bleys,
bleek de hooge bezoekster ook hier zeer
verrast door de fraaie inrichting, en be
zocht zy ook hier de ziekenzalen, overal
eene bloem in de hand der iyders en
lijderessen achterlatende. Zoo bezigde
H. M. ook thans de te harer huldiging
bestemde ruikers om er de patiënten mee
te verblyden. Een treflenden aanblik gaf
het, toea H. M do zaal der reconvales
centen binnentrad en allen van de zit
plaatsen oprezende hooge bezoekster
met een stille buiging begroetende. Een
der jongste der herstellende zieken sprak
Hare Majesteit uit aller naam in dicht
maat toe. Na ten slotte ook de kapel te
hebben bezichtigd, nam Hare Majesteit
met eenige hartelijke woorden afscheid
van de bestuurders en pleegzusters, die
in haar geestelijk gewaad een zoo eigen
aardig cachet verleenen aan de inrichtiug.
Te 1 uur weder aan het paleis afge
stapt, kwamen reeds te kwart vóór twee
de rytuigen opnieuw voor, om den voor
gesobreven tocht te maken door de Jo-
denbreestraat, Uilenburgerstraten enz,
Naar men verneemt, is Don
derdag de instructie geopend in zake de
aanvaring op den Amstel, waarbij vier
personen het leven verloren. Tot dusver
zyn geene verdere bizonderheden aan
het licht gekomen, dan dat beide par
tyen in den koers onzeker waren.
Woensdag nacht ontstond
te Zwijndrecht in het voor 8 weken uit
gebrande en sedert onbewoonde pand van
den heer A. Nieuwstad een hevige uit
slaande brand. Daar het water zeer laag
was kon de onmiddellijk toegesnelde brand
weer in den beginne niet veel nitrichten;
toch slaagde zij er in de belendende wo
ningen te behouden.
Het slot van het brandspuithuisje, nau
welijks 20 Meter van den brand verwy-
derd, was blijkbaar opzettelijk onbruik
baar gemaakt, zoodat er alle grond be
staat om dezen brand aan kwaadwillig
heid toe te schrijven.
60 punten rog, 8 heilbotten en een par
tijtje leng.
Drimmelen, sch. C. Zwanenburg met
100 kabelj. 1300 sohelv.
Ulbo, sch. S. de Raiter met 200
schelv., 20 leng, 50 kabelj., 20 ben rog
eo vleet.
Toekomst, sch. J. v. d. Hoek met
150 kabelj. 200 schelv., 40 punten rog.
Pionier, sch. de Valk met 120 kabelj.,
200 schelv., 20 punten rog.
Eendraoht. sch. Ad. v. d. Steen, met
40 kabelj., 1000 schelv.
Bastiana Huïberdina, sch. v. d. Steen
100 kabelj., 800 schelv.
Secunda, sch. L. Sluimer met 100
schelv,, 10 punten rog.
Luctor et Eraergo. sch. J. v. d. Steen
150 kabelj,, 900 schelv.
Lekkerkerk, sch. A. Koster met 200
kabelj., 300 schelv., 30 punten rog.
Johannes Cornelis, sch. J. Noordzy
met 100 kabelj., 500 schelv.
Voorwaarts, sch. Papenveld met 50
kabelj., 200 schelv., 27 stuks bot en een
weinig rog en vleet en leng.
Amsterdam, sch. C. Breggeman met
100 kabelj., 400 schelv., 18 stuks bot
en 80 punten rog.
Burgemeester de Jongh, sch. Brender
met 100 kabelj., 800 schelv., 118
stuks bot.
Zee- en landbouw, sch. Hollaar met
60 kabelj., 200 schelv.
Pryren: lev. kabelj. van 65 oent tot
f 1, doode van 45 tot 60 ct., schelv. van
f 13.50 tot 127.50. rog f3.50 tot f6.10
per punt, heilbot van f3 tot f 16.50,
naar kwaliteit en grootte alsmede
naar den dag van aanvoer.
De schokkers vingen redelyk schol,
terwijl de visschery op tong zich op het
oogenblik niet ongunstig laat aanzien.
over
Hollanders
Uit
Ruiger Drachmae's Reisebilleder.
Dagt i Holland
door
A. VAN DBR VOORT Az*.
V ISSCHERIJ.
IJ a u i d e n. Van de beugvisBchery
kwamen van 10 tot 14 April binnen
Onderneming, schipper C. v. <3. Steen
met 220 levende, 40 doode kabeljauwen,
400 schelviBschen, 40 punten rog, een
partytje leng.
Cornelia, sch. G. Hordijk met 40
kabelj., 1000 schelv.
Eersteling, sch. Barendrecht met 150
levende, 20 (doode kabelj., 800 schelv.,
II.
Den Raag16 Febr,
Drie vernuftige zakeö, huis, vryheid
en kunst. Wij kwamen in Holland uit
het duitsche ryk. De huizen zijn daar
niet zoo eigenaardig. De vrijheid nu
daarover zullen we maar niet spreken
en de schilderkunst och daarover ook
niet. Alles sterft er of verstijft eronder
de ijzeren staatkunde en de jongste uit
slag van die staatkunde is voor onze hol-
landsche vrienden het voorwerp van ge
moedelijke verbazing en medelijden.
Onder spoorgerinkel en sabelgekletter
zijn wy te Osnabrtck uitgestapt in het
duister van den nacht. De doitsche offi
cieren verdwijnen. Een groote kazerne
slokt hen op. Wij nemen een billet naar
Amsterdam. By het krieken van den
morgen ryden we over hollands vlakke
velden. In de coupée zyn een Hollander
en een paar Duitschers. De laatstcn heb
ben op vreemden bodem een gescbikte
gelegenheid tot een laid gemor over den
druk in het groote Vaderland. Gedurende
de geheele reis ontvangen wy bewijzen
van hun ontevredenheid. Germania vergt
al te veel van hare zonen en thans zyn er
geen zege-bulletins meer om de mager
heid te bedekken. Die arme Duitschers
waar zy ook in eenig land voor of ach
teruitgaan, vindt men hen als vlijtige
praatgrage en innerlijk moedelooze men-
scheD. Geld moeten zy verdienen want
de tyden zyn zwaar, de waren slecht
en de zaken gaan slap.
De Hollander zit in zyn overjas, groot
en bree i, rustig en goedmoedig een beetje
sluw, een weinig ongemanierd, maar zeer
beminnenswaardig in zijn kracht. Hy
voelt zich zoo veilig. Men kan hem aan
zien voor koopman, boer of sehipper;
éen van drieën is hy zeker als hij niet
wellicht deze drie waardigheden in zyn
persoon vereenigt. En in alle drie dezer
hoedanigheden doet hij zyn afstamming
van de democratische voorouders eer aan,
voorouders, die aan de hevigste reactie
in Europa de spits boden en die byna ge
durende een geheele eeuw goed en bloed
opofferden, om te geraken tot burgelyke,
sociale en religieuse vryheid.
Het is zeer aangenaam om op een
frisBchen morgen by een opwekkend licht
in een liefelyk landschap zulk een man
te kunnen gadeslaan. Hy is met groote
en breede trekken uit zyn volk gesne
den, en dat volk is rijk en trotsch. Het
heeft gealreden tegen Alva en tegen Lo-
dewyk XIV, het heeft de beste zeelui
onder zyne zonen, en zyn boerenstand ia
do welvarendste en meest beschaafde van
Europa. Het land verdient vrij te zijn,
want het zal zyn vrijheden zoowel tegen
innerlyke als regen buitenlandsche vy-
anden verdedigen.
De Hollander ziet glimlaohend over
het vredige landschap, dat zelfs in de
zen tyd van het jaar, goud in den schoot
schijnt te hebben.
Hij vraagt ons naar onze politiek,
1) De keaze der beelden in den inhoud
blyven geheel voor rekening van den
sohryver.
waar hy niet goed nit wys worden kan
Wy geven met bescheidenheid antwoon
dat de hoofdzaak by deze politiek is, da
niemand den verwarden toestand begrij
pen,noch hem verbeteren kaD, niemand hoe
gaarne hy dit toch zoude wiileB, dat onz
grondbezitters eigenlyk ons zullon redder
van de anarchie maar dat hun zoo we
de moed als de anarchie ontbreekt
dat het hoofdbestanddeel van onze doo
het volk gekozen representanten aan he
buitenland wil geven een voorbeeld
het vermogen van ons kleine land to
zelfregeeriog, maar dat die zelfde ve
tegeuwoordiging in de residentie slecht
ontmoet onverschilligheid of nog ergei
dat tnsechen de regeering ©d het volk
zich een kunstmatige kloof heelt
vormd zooals er steeds een bestaat tas
schen het volk en de kunot en dat slechts
een koene onaf hankelijke koopmansstand
zïo als de hollandsche de hoop
mag voeden de crisis tot een goed einde
te brengen, namelyk door den boeren
stand ta leeren begrypen on te waardee
ren en door de kunst aan zich te ver
plichten en te verbinden.
Hier knikt onze hollander en stoo
een voor den vreemdeling on mogelij]
keelgeluid uit. «Zeer goed," zegt h|
«maar ik zal u vertellen wat er van de
zaak is. Onze groote kooplui hebben
patriciersbloed in da aderen en d
cratie in het hartmaar dit is echter
nog niet genoeg. Het groote gebrek ten
uwent is de, in verhouding tot de o 'erige
deelen des lands al te groote hoofdstad,
waarin alles is opeengehoopt. De ko
ninklyke familie, de ambtenaarswereld
de handel, de volksvertegenwoordiginj
en de universiteit. Wy hebben Amster
dam en onze andere groote handelssteden
met hun ouden trots en oude privilegieCn
Zoolang men een kening heeft behoor
men hem goed te behandelen. Wij hebben
onzen koning een allerliefste stad f
geven, daar heeft hy zyn ministerie
zyn ambtenaren om zich heen. Maar
stad den Haag is en blyft tod
slechts Europa's grootste dorp. De handel
de geschiedenis, de rijkdom, de univer
siteiten en het grootste deel der kuos
zyn, zoo als natuurlijk is over het lao
verspreid over de volkryke, levendig
stedendit is de oorzaak van onz
grootheid, onze trotschheid, ons zelfgevoe
als een land, in welks historie ieder
afzonderlyke stad zyn eigen lauwere
heeft verworven allen genieten zo vai
en staan ze borg voor onze vrijheid, da
is de lucht, die schippers, boeren
burgerlui inademen, waar zy zich ooi
bevinden mogen.
Wy voelen ons in werkelijkheid nof
thans republikeinen en wy zouden eet
hartig woordje meepraten als een enkel
kaste, 't mooht die van den adel of di
der geleerden zyn, in ernst er aan gin
denken om te gaan «ceutraliseeren"
behoeve van een enkele parlementair!
party."
En de Hollander, die zonder zalvinj
heelt gepreekt over dezen text, zeer n&
tuurlyk en met een glimpje van go
luim, met een schelmsch lachen van d<
grauwe oogen, wordt nu eerst rech
vroohjk. Hy vertelt van zyn goeden oudei
koning, die nu op ziju ouden dag aoj
een joug meisje gehuwd heeft en vooi
wien hij het beste hoopt. En de Hollan
der lacht, zulk een recht goedmoedigeo,
beminnenswaardige lach, als op de oadt
schilderijen, waar men zich zoo hartelyl
verkneukelen kon over een ondeugend*
grapen de twee Duitschers kraipei
in hun hoek en denken over hun «Hel
dengreis" die geen veilof kan krygei
om het leven zoo licht op te nemen o
te woBen in zoo'n prettig dorp met eei
vischvijver om het paleis, met glinete
rende vensterruiten en byna geen solaa
ten. Ea wy beide DeQen kyken uit di
coupée ea zien hel groen, keurig, reii
gewasschen ea nieuwgeatreken laud ooi
voorbyglyden als een enorm vloerkleed
waarop steden zijn geschilderd met mooi
kerktorens, kanalen, landwegen afgeze
met boomen, villa's en boerenhoeven, at
beiderswoningen, dennenbosschen, heide
velden en weiden, weiden, weiden, weiden
Keurig, liefelyk, netjes en schilderachtig
Daar komen dezelfde beelden terug, oo(
eens en nog eens. Nu kennen wij
byna van buiten. Daar is een klein land
huis, de zetel van een koopman, die ziel
uit de «zaken" teruggetrokken heeft, di
hy hier te lande of in Indië had. Aller
liefst' Lichtroods muren, glinsterend
vensterramen, leien dak, een tuin met
kleinen gegraven vyver en met bloembe<
den waaruit in het voorjaar, zoodra be
weer zulks maar even toe laat, eenig
honderden hyacinthen, tulpen en crocus
sen zullen te voorschijn komen. Na lig
de sluimerende tuin in een 2achte scha
duw, terwyl het huis straalt in der zoom
glans. Dat is een formeele Pieter de Hoog
roep ik. Myn reisgezel ziet my verwen
derd aan. Kent gy den man, die daal
woont? vraagt hy. Ik leg hem uit, da
het de naam van een hollandscheu schil
der is, dien wij nu spoedig nader sullet
leeren kennen. Op dezelfde wyze,;kr|jgei
wy een Hobbema te zien: de buitenzyd
van een boerendorp. Enkele groote boo
men, armelui's woningen, met het dal
ter aarde hangend, een hooge hooischel
tusschen vier lange pales, licht enecba
duw tusschen de donkere stammen
groote witte wolken op ultramaiin
Nu komt Paulus Potter. Op een licht
■onnige weide, tusschen wilgenboom^